ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3109

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-1576 BELEI
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing nadeelcompensatie door gemeente Amsterdam na exploitatieovername zonnestudio

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Haagam B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Haagam B.V., handelend onder de naam Sunday’s, had een verzoek ingediend om nadeelcompensatie en/of planschadevergoeding voor de schadejaren 2003 tot en met 2006, die voortvloeide uit de exploitatie van een zonnestudio aan het Rokin 58 te Amsterdam. Dit verzoek werd afgewezen door de gemeente, omdat Haagam B.V. de exploitatie van de zonnestudio in 2003 had overgenomen van Tubas B.V., na de peildatum van 22 juni 2000, en daarmee volgens de gemeente bewust het risico van winstderving had aanvaard.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte niet had onderzocht of er aanleiding was om in dit bijzondere geval van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn af te wijken. Haagam B.V. voerde aan dat er sprake was van een interne herstructurering en niet van een reguliere bedrijfsovername, waardoor het leerstuk van de voorzienbaarheid niet van toepassing zou zijn. De rechtbank vond dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd waarom de door Haagam B.V. aangevoerde omstandigheden niet tot toepassing van de hardheidsclausule konden leiden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van Haagam B.V. tot een bedrag van € 1.311 en moest het griffierecht van € 298 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1576 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Haagam B.V.,
gevestigd te Wateringen,
eiseres,
gemachtigde mr. C. Burgemeestre,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B.P.M. van Ravels.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om vergoeding van in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn geleden schade afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2011. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Aan de zijde van eiseres zijn voorts nog ter zitting verschenen, [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] (de aandeelhouders) en aan de zijde van verweerder mr. [medewerker schadebureau], werkzaam bij het Schadebureau Noord-Zuidlijn van de gemeente Amsterdam.
Overwegingen
1. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft eiseres, handelend onder de naam Sunday’s, verweerder verzocht om nadeelcompensatie en/of planschadevergoeding inzake de schadejaren 2003 tot en met 2006 ter zake van de zonnestudio aan het Rokin 58 te Amsterdam, welke studio zich vlakbij het in aanbouw zijnde metrostation Rokin bevindt.
2. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres door de overname van de zonnestudio van Tubas B.V. na de peildatum van 22 juni 2000 bewust het risico van winstderving heeft aanvaard. De vennootschap van eiseres onderscheidt zich van de vorige exploitant, Tubas B.V., omdat 50% van de aandelen in Tubas B.V. in andere handen zijn overgegaan. Dat er sprake is van een bedrijfsovername blijkt volgens verweerder uit het feit dat de inventaris van Tubas B.V. aan eiseres is verkocht en uit de overdracht van de huurrechten van Tubas B.V. aan eiseres.
3.1. Eiseres stelt in beroep dat verweerder haar ten onrechte heeft tegengeworpen dat sprake was van voorzienbaarheid. Eiseres stelt dat er in dit geval geen sprake is geweest van een gewone bedrijfsovername, maar van een interne reorganisatie van het bedrijf. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat, als sprake is van bijzondere omstandigheden, de schade, ondanks de voorzienbaarheid, niet voor rekening van de aanvrager dient te blijven. Hiervan is sprake als er een bedrijfsovername is, waarbij het bedrijf onafgebroken wordt voorgezet door min of meer dezelfde eigenaars. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de toedracht van de bedrijfsovername. Er hoeft geen sprake te zijn van bewuste risicoaanvaarding als de opgerichte vennootschap dezelfde eigenaren heeft en sprake is van een onafgebroken voortzetting van het bedrijf binnen dezelfde holding door dezelfde eigenaren. [aandeelhouder 2] is 100% aandeelhouder van [aandeelhouder 2] Management B.V. en deze vennootschap is 100% eigenaar van Tubas B.V. [aandeelhouder 2] is via [aandeelhouder 2] Management B.V. voor 50% eigenaar van Sunday’s Nederland B.V. De andere 50% behoort toe aan [aandeelhouder 2] via Lim-Tin Beheer B.V. Eiseres, die ook voor 50% eigenaar is van [aandeelhouder 2] Management B.V. en Lim-Tin Beheer B.V., exploiteerde 4 zonnestudio’s die franchiseovereenkomsten hebben met Sunday’s Nederland B.V. De zonnestudio aan het Rokin, die geëxploiteerd werd door [aandeelhouder 2] Management B.V. en een zonnestudio in Den Haag, eigendom van Lim-Tin B.V., waren de enige (Sunday’s) zonnestudio’s die niet door eiseres werden geëxploiteerd. Bij de interne herstructurering is de exploitatie van deze twee zonnestudio’s, zonder notariële akte en zonder betaling, ingebracht in eiseres. Weliswaar is dus een verandering opgetreden
-doordat eerst Tubas B.V. de zonnestudio aan het Rokin exploiteerde, en nu eiseres, die dus voor 50% een andere aandeelhouder heeft -, maar binnen het samenwerkingsverband, dat als holding kan worden gezien, verandert er niets aan zeggenschap, omdat de eigenaren van de zonnestudio’s ook de eigenaren van eiseres zijn. Er moet volgens eiseres door de vennootschapsrechtelijke structuur worden heengekeken en de conclusie is dat Tubas B.V. en eiseres dezelfde zijn. De omstandigheid dat er bij de huurovereenkomst een indeplaatsstelling heeft plaatsgevonden is niet van belang, omdat het gaat om de vraag of sprake is van een onafgebroken voortzetting van het bedrijf. Voor het aannemen van voorzienbaarheid moet worden gekeken naar het moment van de oprichting van het bedrijf en dat was in dit geval 1996. Eiseres heeft grote schade geleden doordat de zonnestudio als gevolg van het aanleggen van het station pal voor de deur gedurende jaren vrijwel onbereikbaar was en hierdoor ook onverkoopbaar werd. Nu er sprake is van een onafgebroken voortzetting van het bedrijf is geen sprake van actieve risicoaanvaarding door eiseres dan wel subsidiair dient de schade niet voor rekening van eiseres te blijven in verband met deze bijzondere omstandigheden. Ten onrechte is verweerder voorbijgegaan aan haar beroep op de hardheidsclausule, aldus eiseres.
3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu eiseres in 2003 de exploitatie van de zonnestudio heeft overgenomen van Tubas B.V. en deze datum is gelegen na 22 juni 2000, er sprake is van een zodanige mate van voorzienbaarheid van de aanleg van de Noord-Zuidlijn dat dit een aanspraak op vergoeding van schade in de weg staat. Eiseres is deze zonnestudio pas begin 2003 gaan exploiteren. In geval van verkoop of een andere eigendomsverkrijging onder bijzondere titel is wel degelijk grond voor beperking van schadevergoeding wegens voorzienbaarheid van de schade. In het planschade- en nadeelcompensatierecht wordt strikt onderscheid gemaakt tussen te onderscheiden rechtspersonen alsook tussen de vermogensrechtelijke positie van enerzijds de rechtspersoon en anderzijds de eventuele aandeelhouder, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2002 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AE5405) en van 14 augustus 2002 (LJN: AE6475). Tubas B.V. en eiseres zijn twee verschillende vennootschappen, met verschillende handelsnamen en te onderscheiden vermogens. Beide vennootschappen hebben niet precies dezelfde aandeelhouders, de bestuurders zijn niet identiek en de activiteiten zijn niet identiek, omdat eiseres - anders dan Tubas B.V. - meer zonnestudio’s exploiteerde. Dit wordt bevestigd door de indeplaatsstelling van eiseres als huurder van het pand. De rechtspraak biedt geen steun voor de opvatting van eiseres dat vereenzelviging dient plaats te vinden indien er sprake is van onafgebroken voortzetting van het bedrijf. Noch in de aanvraag om schadevergoeding noch in de bedenkingen tegen het conceptadvies van de schadecommissie kan een uitdrukkelijk beroep op de hardheidsclausule worden gelezen. Het lag op de weg van eiseres expliciet aan te geven welke bijzondere omstandigheden afwijking van de Verordening zouden rechtvaardigen. De subjectieve opvatting van eiseres dat sprake is “van een onmiskenbaar onredelijk resultaat” biedt geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, aldus verweerder.
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad 2000, afd. 3, volgnummer89, hierna: de Verordening) kent de gemeenteraad de verzoeker die als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn nadeel ondervindt, voor zover het nadeel redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II van de Verordening, nadeelcompensatie toe, indien is voldaan aan de in de Verordening gestelde voorwaarden en voor zover de compensatie van dat nadeel niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.
4.2. Ingevolge artikel 8 van de Verordening kan hij die van oordeel is dat in verband met het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn het bepaalde in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op hem van toepassing is, een verzoek om vergoeding van de in dat artikel bedoelde schade bij de gemeenteraad indienen.
4.3. Ingevolge artikel 17 van de Verordening kan de gemeenteraad, indien een strikte toepassing van deze Verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, de adviescommissie gehoord, in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken.
5.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in beginsel terecht gesteld dat de exploitatie van de zonnestudio in 2003, dus na de peildatum van 22 juni 2000, door eiseres is overgenomen van een andere vennootschap, te weten Tubas B.V. Dit wordt door eiseres ook niet betwist. Verweerder heeft zich, gelet hierop, dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres de voorzienbaarheid van de schade kon worden tegengeworpen.
5.2. Eiseres heeft in bezwaar en in beroep evenwel aangevoerd dat geen sprake is van een reguliere bedrijfsovername waarop het leerstuk van de voorzienbaarheid onverkort van toepassing is, omdat er sprake was van een interne herstructurering. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiseres door verweerder ten onrechte niet is opgevat als een beroep op de hardheidsclausule, zoals vervat in artikel 17 van de Verordening, en dat verweerder mitsdien ten onrechte niet heeft onderzocht of toepassing van de Verordening, de adviescommissie gehoord, onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, zodat er aanleiding bestaat om in dit bijzondere geval van de Verordening af te wijken.
5.3. Eerst in het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De in dat verband gegeven motivering van verweerder acht de rechtbank echter ontoereikend, omdat daarin niet werkelijk wordt ingegaan op de door eiseres aangevoerde specifieke omstandigheden van dit geval. Van belang is dat in dit geval sprake is van inbreng van de onderneming van Tubas B.V. in eiseres en niet van een overdracht onder bijzondere titel aan eiseres, te meer waar een notariële overdrachtsakte ontbreekt, en dat - gelet op hoe één en ander is vormgegeven en gezien de bedoelingen die daarachter schuilden - sprake is van een interne herstructurering in het kader van al bestaande vennootschappen (Sunday’s Nederland B.V. en eiseres). Voorts is van belang dat de zonnestudio al in 1996 is opgericht en dat de investeringen dus toen zijn gedaan en niet eerst bij de overdracht in 2003. Verder is van belang dat door [aandeelhouder 1] Management B.V., bestuurder en voor 50% aandeelhouder van eiseres, en destijds ook voor 100% aandeelhouder van Tubas B.V., onmiskenbaar schade is geleden, terwijl deze schade niet door het achterwege laten van investeringen of onderhandelingen over een lagere koopprijs had kunnen worden voorkómen. De onderneming is immers niet verkocht, maar alleen ingebracht in een andere, gelieerde vennootschap. Verweerders standpunt impliceert bovendien dat het voor (de aandeelhouder van eiseres en) eiseres gedurende jaren niet mogelijk zou zijn geweest om de interne herstructurering (waarvan verweerder nut en noodzaak niet heeft betwist) door te voeren zonder eventuele aanspraken op schadevergoeding te verliezen. Waarom het opwerpen van een dergelijke belemmering voor (de aandeelhouder van) eiseres tegen de hiervoor geschetste achtergrond niet onmiskenbaar onredelijk is, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd.
5.4. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat deze omstandigheden moeten worden geacht al in de Verordening te zijn verdisconteerd, zodat om die reden het beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen, is naar het oordeel van de rechtbank - zonder nadere motivering - niet begrijpelijk
5.5. Het standpunt van verweerder dat eiseres niet in de aanvraag of de bedenkingen bij de schadecommissie een uitdrukkelijk beroep op de hardheidsclausule zou hebben gedaan en dat verweerder daarom in het bestreden besluit daarop niet behoefde in te gaan, acht de rechtbank niet juist. De stellingen van eiseres, die zij van meet af aan zo naar voren heeft gebracht, kunnen immers niet anders worden geïnterpreteerd dan de stelling dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de Verordening.
5.6. Gezien het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Verordening diende te worden toegekend, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
6. Eiseres heeft voorts nog gesteld dat de bezwaarschriftencommissie expliciet had moeten ingaan op het verzoek om planschadevergoeding. Nu verweerder zich tot dusverre heeft beperkt tot de voorzienbaarheid van de schade en dit aspect bij zowel planschade als nadeelcompensatie een rol speelt, ziet de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit op dit punt te vernietigen. Eventueel zal verweerder daar in de nadere besluitvorming op in kunnen gaan.
7.1. Eiseres heeft in beroep verder aangevoerd dat verweerder het uitgangspunt, te weten dat ten aanzien van gedane relevante investeringen vanaf 22 juni 2000 sprake is van volledige voorzienbaarheid, inmiddels zou hebben verlaten. Eiseres heeft in dit verband gewezen op een brief van het schadebureau Noord-Zuidlijn van 23 september 2010, waarin wordt aangegeven dat de gemeente nieuwe inzichten heeft ontwikkeld over de toepassing van het criterium “voorzienbaarheid” bij verzoeken om nadeelcompensatie vanwege de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Eiseres stelt dat uit die brief volgt dat het Schadebureau het uitgangspunt hanteert dat het voor ondernemers, die zich tot en met 2003 aan het tracé van de Noord-Zuidlijn hebben gevestigd, niet voorzienbaar was dat zij nadeel zouden ondervinden door de aanleg van de Noord-Zuidlijn en dat dit af zou wijken van het eerder gehanteerde uitgangspunt. Uit de brief en de op zitting door verweerder gegeven toelichting blijkt echter dat die nieuwe inzichten geen betrekking hebben op de schadejaren 2003 tot en met 2006, maar op de latere schadejaren, en verband houden met het feit dat de aanlegwerkzaamheden langer duren dan men bij aanvang veronderstelde. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7.2. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder de door haar gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige volledig had moeten vergoeden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verhogen van het forfaitair toegekende bedrag voor de deskundigenkosten. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 7, eerste lid, respectievelijk 8, vierde lid, van de Verordening niet de volledig gemaakte kosten worden vergoed, maar dat slechts een bijdrage daarin wordt toegekend en dat de regeling noch de door de deskundigen verstrekte gegevens ingewikkeld zijn.
8. Gezien het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, omdat het in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.
9. De rechtbank ziet in dit geval geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten en zal verweerder daarom opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
10. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen, welke kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair worden begroot op een bedrag van € 1.311 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437; wegingsfactor 1.5, gezien de complexiteit van de procedure). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 298 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.311 te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter, mrs. A.J. Bongers-Scheijde en R. Raat, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB