RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706953-10
RK nummer: 11/2840
Datum uitspraak: 16 augustus 2011
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 mei 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 25 oktober 2010 (ontvangen per mail op 2 mei 2011) door de substituut-procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings te Brussel. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juli 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam gehoord. De rechtbank heeft op deze zitting de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen. De vordering is voorts op deze zitting voor onbepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de ontbrekende wots-garantie en een meer op de persoon toegespitste verzetgarantie te doen opvragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 augustus 2011. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam gehoord.
De rechtbank heeft op deze zitting de termijn genoemd in artikel 22, eerste lid, OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd verlengd.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van 25 mei 2010 van de Correctionele Rechtbank te Brussel ten grondslag (referentie BR.60.LB.1842/08).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
Uit het EAB onder d) blijkt dat het vonnis bij verstek is gewezen en dat de betrokkene persoonlijk is gedagvaard of anderszins in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting dit tot het verstekvonnis heeft geleid.
Voorts is vermeld dat
“bij aankomst op Belgisch grondgebied na de uitlevering (de rechtbank leest: overlevering) zal het verstekvonnis hem betekend worden waarna de betrokkene beschikt over een termijn van vijftien dagen om verzet aan te tekenen. Door verzet aan te tekenen vervalt het verstekvonnis en wordt het volledige proces opnieuw gevoerd in zijn aanwezigheid. Tegen het vonnis van dit nieuwe proces kan nog hoger beroep aangetekend worden.”
Verder heeft de procureur des konings in haar brief van 1 augustus 2011 nogmaals bevestigd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan België over een termijn van 15 dagen beschikt om verzet aan te tekenen tegen het verstekvonnis.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Door de raadsman is gemeld dat de verzetsprocedure inmiddels is gaan lopen omdat de Belgische raadsman het strafdossier heeft opgevraagd. Op 5 of 6 september 2011 zal de verzetprocedure worden behandeld. De Belgische raadsman heeft voorts laten weten dat de procureur des konings hierin geen aanleiding zag om het onderhavige EAB in te trekken.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit binnen de mogelijkheden die het Belgische rechtssysteem haar biedt, naar Nederlands recht in voldoende mate de in artikel 12 van de OLW bedoelde garantie heeft verstrekt en dat de weigeringsgrond dan ook niet aan de orde is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het EAB strekt tot overlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB omschreven feiten.
Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van België strafbare feiten.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse (en Turkse) nationaliteit heeft.
4.1. Ongenoegzaamheid stukken
Een EAB dient, gelet op artikel 2 van de OLW, gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit. Bovendien zal die bepaling de naleving van het specialiteitbeginsel moeten kunnen waarborgen.
In de feitomschrijving onder e) van het EAB wordt vermeld dat het EAB op drie strafbare feiten betrekking heeft. Op 8 mei 2008 wordt door werknemers van de elektriciteitsmaatschappij een diefstal van elektriciteit vastgesteld. Bij een huiszoeking vindt men een grote cannabisplantage. De bewoner, de opgeëiste persoon, bekent. Hij verklaart in contact te zijn gekomen met “[naam]” die hem al het materiaal voor de plantage leverde en hij moest de eerste opbrengst aan die persoon afstaan. Gelet op deze feitomschrijving is de rechtbank met de raadsman van oordeel is dat de omschrijving van dit feit niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW, nu de uitvaardigende autoriteiten op geen enkele wijze hebben omschreven welke betrokkenheid de opgeëiste persoon vermoedelijk heeft gehad bij een criminele organisatie. Dat leidt ertoe dat de overlevering voor dit feit zal worden geweigerd.
4.2. Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen voor zover de feitelijkheden zien op de cannabisplantage. Dat feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 van deze uitspraak, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het lijstfeit “Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen” niet in redelijkheid kunnen aankruisen. Voorts is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het aangekruiste lijstfeit “wegmaken van in beslag genomen goederen” niet bestaat en dient de overlevering dan ook voor dit feit te worden geweigerd.
4.3 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het feit dat ziet op de diefstal van de elektriciteit is zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar. Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal (artikel 310 WvSr)
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De procureur des konings heeft in haar brief van 1 augustus 2011 de volgende garantie gegeven:
“(…) kan ik u meedelen dat dhr. [opgeëiste persoon], na de uitspraak op verzet, kan verzoeken de straf in Nederland te ondergaan. De garantie daartoe zal worden verstrekt. Bovendien bevestigt mijn ambt dat artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 kan worden toegepast.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal (artikel 310 WvSr)
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod (artikel 3 juncto 11 van de Opiumwet).
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
Nu ten aanzien van de feiten, voor zover deze betrekking hebben op de cannabisplantage en de diefstal van de elektriciteit, waarvoor de overlevering wordt gevraagd en waarvan is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. Voor het overige dient te overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Substituut-procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings te Brussel ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, voor zover deze betrekking hebben op de cannabisplantage en de diefstal van de elektriciteit.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Substituut-procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings te Brussel ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, voor zover deze betrekking hebben op de lijstfeiten criminele organisatie en “wegmaken van in beslag genomen goederen”.
Aldus gedaan door
mr. J.H.H. Evers, voorzitter,
mrs. J.W. Vriethoff en W.C.J. Robert rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 augustus 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.