ECLI:NL:RBAMS:2011:BR5804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706522-2011, 11/3694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met diefstal van oud ijzer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse verdachte, geboren in 1973, die beschuldigd wordt van diefstal van oud ijzer. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd vanwege een volle agenda. De verdediging voerde aan dat de ernst van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht niet in verhouding staat tot de zwaarte van het middel, namelijk een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De raadsman stelde dat het meenemen van het oud ijzer, dat in stukken in de berm lag, geen gevaar voor het treinverkeer heeft opgeleverd en dat het feit al zes jaar geleden heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft in Nederland gewerkt en is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, wat zijn belangen vergrootte.

De officier van justitie betoogde dat de afweging van de ernst van het feit al was gemaakt bij het uitvaardigen van het EAB en dat er geen ruimte was voor een opportuniteitstoets. De rechtbank oordeelde dat de overlevering toelaatbaar was, omdat de opgeëiste persoon zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit dat zowel naar Nederlands als Pools recht strafbaar is. De rechtbank benadrukte dat de overleveringsrechtbank niet de plaats is voor een beoordeling van de ernst van het feit, en dat de Poolse autoriteiten de afweging maken of een EAB moet worden uitgevaardigd.

De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overlevering zouden kunnen verhinderen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706522-2011
RK nummer: 11/3694
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juni 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 21 mei 2009 door de Judge of the Regional Court, President of II Criminal Division, Regional Court of Law te Czestochowa, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [1973],
wonende op het adres [adres] [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 augustus 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Verlenging termijn op grond van artikel 22, lid 3 OLW
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, uitgevaardigd door de District Court of Law in Lubliniec, Polen, en gedateerd 25 april 2008 (kenmerk II K 319/07).
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen
5. Verweer, evenredigheid EAB
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de overlevering te weigeren.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ernst van het feit, waarvoor de overlevering wordt verzocht niet in verhouding staat tot de zwaarte van het middel, overlevering door middel van een EAB. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon toegelicht dat het ging om het meenemen van oud ijzer, dat in stukken in de berm lag. Degene met wie hij was zei dat het schroot betrof en dat het zo meegenomen kon worden. Hetgeen gebeurd is.
De raadsman heeft er, uitgaande van de verklaring van de opgeëiste persoon, op gewezen dat – anders dan uit de feitsomschrijving in het EAB kan worden afgeleid – het meenemen van deze stukken schroot geen gevaar voor het treinverkeer heeft opgeleverd en dat het dus een zeer gering strafbaar feit betreft, dat bovendien al zes jaar geleden heeft plaatsgevonden.
De opgeëiste persoon is – naar zijn eigen verklaring – twee keer aanwezig geweest op een zitting die steeds werd aangehouden. In 2006 is hij naar Nederland vertrokken en heeft nooit meer iets vernomen over deze vervolging. De raadsman heeft betoogd dat de belangen van de opgeëiste persoon groot zijn. Hij werkt al bijna vijf jaar in Nederland via een uitzendbureau en is in 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Hij heeft in Nederland werk, een woning, zijn vriendin en overige familie. Hij maakt deel uit van de Nederlandse samenleving en zijn toekomst ligt in Nederland.
Het gaat te ver om de opgeëiste persoon zonder meer in detentie over te leveren aan Polen, terwijl hij had kunnen worden gedagvaard om voor de Poolse rechter te verschijnen. Dit veel lichtere middel is ten onrechte niet aangewend.
De Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt met regelmaat overlevering voor geringe feiten, hetgeen niet de bedoeling is geweest van het EAB, dat zich in beginsel richt op de bestrijding van zware, internationale criminaliteit, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in te winnen, met betrekking tot de aard van de weggenomen stukken ijzer – betrof het inderdaad slechts schroot? – en waarom niet is overgegaan tot dagvaarden/oproepen van de opgeëiste persoon, die immers in Nederland staat ingeschreven en dus traceerbaar is.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afweging die de raadsman bedoelt, al is gemaakt bij het uitvaardigen van het EAB, waarmee de evenredigheid van het middel is gegeven. Er is geen plaats voor een opportuniteitstoets door de uitvaardigende justitiële autoriteit, noch voor een onderzoek naar alternatieven of naar de ernst van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht. Indien daar aanleiding voor is kan het uitvaardigen van een EAB door Poolse uitvaardigende justitiële autoriteiten wegens lichte vergrijpen aan de orde worden gesteld in andere, daarvoor bedoelde, gremia. De overleveringsrechtbank is niet zo’n gremium.
De officier van justitie heeft verzocht de overlevering toelaatbaar te verklaren.
Oordeel rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid bij de uitvaardiging van een EAB in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Dat neemt niet weg dat de concrete toepassing van de OLW, te weten de uitvaardiging van een EAB, onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.
In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarom de overlevering moet worden geweigerd. Het argument van de raadsman, te weten dat het om een gering feit gaat (het zonder toestemming meenemen van langs de kant van de weg aangetroffen schroot) is niet zo’n bijzondere omstandigheid.
De overleveringsrechter dient te beoordelen of het omschreven feit naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert en of er in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Zoals onder 4 reeds is vastgesteld, is dit het geval.
De beoordeling van de ernst van het feit waarop het EAB betrekking heeft, is evenmin aan de overleveringsrechtbank opgedragen. Overigens is in het EAB als waarde van het gestolen ijzer 25,339.52 PLN opgenomen, terwijl volgens de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting in 2005 1 EUR het equivalent van 4 PLN bedroeg.
In het licht van de stelselevenredigheid is het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorbehouden de afweging te maken al dan niet een EAB met de daaraan verbonden mogelijkheden tot het toepassen van dwangmiddelen uit te vaardigen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsman wil onderzocht hebben waarom de Poolse autoriteiten de opgeëiste persoon niet ‘gewoon’ hebben gedagvaard of opgeroepen op het adres waarop hij in Nederland is ingeschreven. De raadsman gaat voorbij aan het feit dat de opgeëiste persoon in 2006 Polen heeft verlaten en zich pas op 26 oktober 2009 heeft ingeschreven op het adres waar hij in Nederland verblijft. Hij is dus een aantal jaren voor de Poolse justitie onvindbaar geweest. Het EAB is op 21 mei 2009 uitgevaardigd.
Alles overziende, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van nadere vragen teneinde de ernst van het in het EAB omschreven feit te onderzoeken of om na te gaan of de opgeëiste persoon niet had kunnen worden gedagvaard of opgeroepen, zonder de inzet van het EAB.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Regional Court, President of II Criminal Division, Regional Court of Law te Czestochowa, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.J. Diemer, voorzit¬ter,
mrs. L.I.M. van Bergen en W.H. van Benthem, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2011.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.