ECLI:NL:RBAMS:2011:BR5816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-3218 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.P. Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WMO voor asielzoeker uit Irak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoeker, een asielzoeker uit Irak, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was ingetrokken door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 28 mei 2010. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van verzoeker tegen deze intrekking ongegrond verklaard. Verzoeker had vervolgens een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling, maar deze was afgewezen door de IND op 15 juni 2011. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat hij recht had op maatschappelijke opvang op grond van de Wmo.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij daarom in beginsel geen aanspraak kan maken op Wmo-voorzieningen. De rechter heeft ook overwogen dat verzoeker in een eigen huurwoning woont en dat er opvang beschikbaar is in het asielzoekerscentrum Nijmegen. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er binnen de Wmo geen ruimte is voor het verstrekken van een andere voorziening aan verzoeker.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3218 WMO
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. H.M. de Roo,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde F. Veldstra.
Procesverloop
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 17 juni 2011.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting van 18 juli 2011 gevoegd behandeld met de zaak die is geregistreerd onder nummer AWB 11/3208 WWB.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. de Roo. Verweerder is vertegenwoordigd door F. Veldstra.
Ter zitting is het onderzoek gesloten. Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst en is in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. inleidende bepaling
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. feiten en omstandigheden
2.1. Bij beschikking van 11 september 2007 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de toenmalige bevoegde bewindspersoon aan verzoeker, afkomstig uit Irak, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (het zogenoemde categoriaal beschermingsbeleid).
2.2. Bij besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder aan verzoeker een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend met ingang van 6 februari 2009.
2.3. Bij besluit van 28 mei 2010 heeft de IND namens de op dat moment bevoegde bewindspersoon de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, omdat het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Centraal-Irak is beëindigd, waarmee de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is komen te vervallen.
Het daartegen door verzoeker ingestelde beroep is door de rechtbank ’s-Gravenhage bij uitspraak van 11 januari 2011 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, op welk hoger beroep nog niet is beslist.
2.4. Op 17 februari 2011 heeft verzoeker een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling gevraagd. Uit het advies van het Bureau Medische advisering (BMA) blijkt dat verzoeker ernstige hartklachten heeft, die van blijvende aard zijn, dat bij uitblijven van een medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zou kunnen ontstaan en dat in zijn land van herkomst onvoldoende behandelingsmogelijkheden zijn. Verzoeker kan daarom niet reizen. Nederland is het meest aangewezen land voor de medische behandeling van verzoeker. Daarnaast is er sprake van psychische problematiek. Het feit dat de ziektekostenverzekering van verzoeker uit de algemene middelen (via de bijstandsuitkering) wordt bekostigd staat er echter aan in de weg dat aan verzoeker een verblijfsvergunning wordt verleend.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft de IND, namens de Minister voor Immigratie en Asiel, daarom de aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft tegen de weigering van de verblijfsvergunning bezwaar gemaakt.
2.5. Bij hetzelfde besluit heeft de Minister voor Immigratie en Asiel evenwel aan verzoeker uitstel van vertrek verleend tot 15 juni 2012 op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
2.6. Bij besluit van 28 maart 2011 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker met ingang van 1 april 2011 beëindigd, omdat verzoeker geen verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij tevens verzocht om, als de WWB geen soelaas biedt, te onderzoeken of een uitkering via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of buitenwettelijk beleid mogelijk is.
2.7. Bij besluit van 17 juni 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toegang tot maatschappelijke opvang op grond van de Wmo afgewezen. Gelet op artikel 11 van de Vreemdelingenwet kan verzoeker geen aanspraak maken op Wmo-voorzieningen. Voorts is sprake van een voorliggende voorziening, nu verzoeker aanspraak kan maken op de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva).
2.8. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij behoort tot de groep kwetsbare personen die in het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ( EVRM) bijzondere bescherming behoeft om de ontwikkeling van zijn privéleven mogelijk te maken. Verzoeker kan wegens medische redenen Nederland niet verlaten. Het behoud van zijn woning is medisch noodzakelijk.
3. beoordeling
3.1. Niet is in geschil dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 11 van de Vw 2000. Dit betekent dat verzoeker ingevolge artikel 10 van de Vw 2000 in beginsel geen aanspraak kon maken op toelating tot de maatschappelijke opvang in de gemeente Amsterdam.
3.2. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker thans in een eigen huurwoning woont en dat als verzoeker deze woning moet verlaten, er voor hem opvang op grond van de Rva beschikbaar is in het asielzoekerscentrum Nijmegen.
3.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu er opvang voorhanden is, er binnen het bereik van de Wmo geen ruimte is voor het verstrekken van een andere voorziening, zoals door verzoeker gewenst.
3.4. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.E. Nicolai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2011.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB