ECLI:NL:RBAMS:2011:BR6202
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Zorgverzekeringswet voor in Spanje wonende gepensioneerden met particuliere ziektekostenverzekering
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2011, hebben eisers, beiden wonende in Spanje, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Raad van Bestuur van het College voor Zorgverzekeringen met betrekking tot de bijdrage die zij op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) moeten betalen voor het zorgjaar 2006. Eisers stellen dat zij recht hebben op een prevalerend recht op medische zorg in Spanje, gebaseerd op hun particuliere ziektekostenverzekering. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor een wettelijk recht op medische zorg in Spanje, zoals vastgelegd in artikel 27 van de EG Verordening 1408/71. De rechtbank concludeert dat de eisers als verdragsgerechtigden moeten worden aangemerkt en dat de Zvw en de Regeling op hen van toepassing zijn.
De rechtbank wijst erop dat eisers niet kunnen ontsnappen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening, en dat hun particuliere verzekering in Spanje hieraan niet afdoet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin is geoordeeld dat sociaal verzekerden niet kunnen kiezen om zich aan de regels van de Verordening te onttrekken. Bovendien stelt de rechtbank vast dat eisers pas vanaf 1 januari 2007 een beroep konden doen op zorg via het Spaanse INSS, maar dat dit niet afdoet aan hun verplichtingen vanaf 1 januari 2006.
Eisers hebben ook aangevoerd dat er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat Nederlanders in Nederland geen Zvw-bijdrage hoeven te betalen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat gepensioneerden in het buitenland anders behandeld mogen worden, mits er geen sprake is van onevenredig ongelijke behandeling. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eisers niet slagen en verklaart de beroepen ongegrond. Er wordt geen veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.