RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2467 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster] h.o.d.n. [naam]’s daycare,
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. R.G. Meester,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S.C.H. Overwater-Fiedeldeij.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 27 april 2011 (het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2011. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de onderliggende stukken over te leggen en verzoekster in de gelegenheid te stellen nader te onderbouwen dat is voldaan aan het besluit van 27 april 2011.
De voorzieningenrechter heeft de behandeling voortgezet ter zitting van 25 mei 2011.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. F.D.J.A. Pieters. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Overwater-Fiedeldeij en [aanwezige 1]. Tevens is verschenen [aanwezige 2], werkzaam bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD).
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. feiten en omstandigheden
2.1. Verzoekster exploiteert een kinderdagverblijf onder de naam [naam]’s daycare (het kinderdagverblijf).
2.2. Op 17 december 2009 heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD), toezichthouder Wet kinderopvang (Wko), een jaarlijkse inspectie uitgevoerd bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Inspectierapport van 17 december 2009.
2.3. Op 18 februari 2010 heeft een incidenteel onderzoek door de GGD plaatsgevonden bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Inspectierapport incidenteel onderzoek van 18 februari 2010. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder verzoekster bij besluit van 6 april 2010 een aanwijzing als bedoeld in artikel 1.65 van de Wko gegeven, omdat uit het onderzoek is gebleken dat de door verzoekster aangeboden kinderopvang strijd oplevert met het bepaalde in artikel 1.50, eerste en tweede lid, van de Wko.
2.4. Op 22 april 2010 heeft een nader onderzoek door de GGD plaatsgevonden bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Inspectierapport Nader Onderzoek van 22 april 2010. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder verzoekster bij besluit van 28 juli 2010 opnieuw een aanwijzing als bedoeld in artikel 1.65 van de Wko gegeven, omdat uit het nader onderzoek is gebleken dat de door verzoekster aangeboden kinderopvang strijd oplevert met het bepaalde in de artikelen 1.50, 1.54, 1.58, 1.59 en 1.60 van de Wko.
2.5. Bij besluit van 9 november 2010 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, omdat verzoekster heeft nagelaten binnen de bij de aanwijzing van 28 juli 2010 gestelde termijn maatregelen te treffen. Indien aan de in het besluit nader omschreven last niet, niet volledig of niet tijdig wordt voldaan, verbeurt verzoekster met ingang van de dag na ommekomst van de gegeven termijn van twee weken een dwangsom van € 4.000,- ineens.
2.6. Op 7 december 2010 heeft de GGD een regulier onderzoek uitgevoerd bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Inspectierapport van 7 december 2010. Op 1 maart 2011 heeft de GGD een incidenteel onderzoek uitgevoerd bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het Inspectierapport incidenteel onderzoek van 1 maart 2011. Op 31 maart 2011 heeft de GGD een incidenteel onderzoek uitgevoerd bij het kinderdagverblijf. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport Bevindingen incidenteel onderzoek van 31 maart 2011.
2.7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster op grond van artikel 1.66, tweede lid, van de Wko met ingang van een week na verzenddatum van dit besluit verboden de exploitatie van het kinderdagverblijf voort te zetten, omdat zij geen gevolg heeft gegeven aan de gegeven aanwijzingen en niet heeft voldaan aan de op 9 november 2011 opgelegde last onder dwangsom. Verweerder heeft verzoekster tevens meegedeeld dat dit besluit voortduurt totdat de in het besluit genoemde tekortkomingen zijn hersteld en dat bij het niet naleven van dit exploitatieverbod bestuursdwang zal worden toegepast. De bestuursdwang bestaat uit het van gemeentewege doen staken en gestaakt houden van de exploitatie van het kinderdagverblijf.
2.8. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.9. Op 9 mei 2011 heeft de GGD een incidenteel onderzoek uitgevoerd bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Bevindingen incidenteel onderzoek van 9 mei 2011. Op 12 mei 2011 heeft de GGD wederom een incidenteel onderzoek uitgevoerd bij het kinderdagverblijf. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport Bevindingen incidenteel onderzoek van 12 mei 2011.
2.10. Bij brief van 13 mei 2011 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat op 18 mei 2011 zal worden overgegaan tot sluiting van het kinderdagverblijf, omdat verzoekster geen gevolg heeft gegeven aan het bij besluit van 27 april 2011 opgelegde verbod tot (verdere) exploitatie.
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. De voorzieningenrechter stelt vast, en tussen partijen is gelet op hetgeen ter zitting is verhandeld ook niet in geschil, dat verweerder het besluit van 27 april 2011 niet zonder meer ten onrechte heeft genomen. De diverse tekortkomingen die uit de onderzoeksrapporten, de aanwijzingen en de last, blijken en hebben geleid tot dit besluit, zijn dan ook, voor zover ze in het verleden liggen, in deze procedure niet in het geding. Verzoekster heeft inmiddels aanpassingen in haar exploitatie aangebracht, zodat de voorzieningenrechter zich thans voor de vraag ziet gesteld of bij afwegingen van de belangen verweerder thans in redelijkheid het besluit tot uitvoer kan brengen en tot sluiting van het kinderdagverblijf over kan gaan.
3.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in de inhoud van het reglement van de oudercommissie het nodige heeft aangepast en dat zij notulen en correspondentie heeft overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat er een oudercommissie is ingesteld en dat deze actief is. Ter zitting heeft verweerder op deze punten een aantal aanmerkingen geuit. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat deze punten niet zodanig zwaarwegend zijn dat zij een factor van belang spelen bij de vraag of verweerder kan overgaan tot sluiting van het kinderdagverblijf. In ongeveer dezelfde mate geldt dit voor de vraag of verzoekster de ouders op juiste wijze informeert, of van alle beroepskrachten de juiste diploma’s zijn overgelegd en of de binnenspeelruimte is ingericht conform het pedagogisch beleidsplan.
De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat dit niet wil zeggen dat de door de GGD geconstateerde tekortkomingen van generlei belang en waarde zijn. Deze tekortkomingen kunnen echter op eenvoudige wijze, in sommige gevallen via overleg, worden opgeheven en maken niet dat het openhouden van het kinderdagverblijf daardoor een onverantwoord risico zou vormen.
3.3. Ten aanzien van de inhoud van het pedagogisch beleidsplan stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster een nieuw beleidsplan heeft overgelegd waarin een aanmerkelijk deel is aangepast. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat afgevraagd kan worden of het nieuwe beleidsplan wel betrekking heeft op het kinderdagverblijf. Verweerder heeft daarbij onder meer gewezen op het feit dat het beleidsplan weinig over baby’s gaat, terwijl in het kinderdagverblijf veel baby’s worden opgevangen en op hetgeen in het beleidsplan staat vermeldt over bijvoorbeeld computerspellen en de buitenruimte. Hieruit blijkt volgens verweerder dat verzoekster niet zelfstandig heeft nagedacht over het te voeren beleid binnen het kinderdagverblijf, wat volgens verweerder zorgwekkend is.
3.4. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat het pedagogisch beleidsplan een solide basis moet vormen waarin op zorgvuldige wijze het te voeren beleid binnen het kinderdagverblijf is uitgestippeld. Bij lezing van het beleidsplan kan de voorzieningenrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van het nodige knip- en plakwerk uit andere beleidsplannen, hetgeen op zich niet erg is, maar waarbij onvoldoende duidelijk wordt dat er vanuit verzoekster een duidelijke eigen visie en beleid is gemaakt voor dit kinderdagverblijf. Op veel punten sluit het beleidsplan niet aan bij de praktijk van het verzoeksters kinderdagverblijf. De voorzieningenrechter kan zich de zorg van verweerder op dit punt dan ook voorstellen en is van oordeel dat verzoekster er vooralsnog niet in geslaagd is om verweerders standpunt, dat hier sprake is van een ernstige tekortkoming, te weerleggen.
3.5. Ten aanzien van de beroepskracht-kind-ratio stelt de voorzieningenrechter vast dat het door verzoekster overgelegde personeelsrooster, gelet op de door verweerder verkregen informatie van uitzendbureau Creyf’s, onjuist is. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij de afgelopen periode inderdaad nauwelijks gebruik heeft gemaakt van uitzendkrachten. Dit was volgens verzoekster niet nodig omdat haar vaste krachten [beroepskracht 1] en [beroepskracht 2] fulltime werkten. Verzoekster heeft ter zitting echter geen afdoende verklaring gegeven over de vraag van verweerder hoe zij met slechts twee beroepskrachten kan voldoen aan de beroepskracht-kind-ratio. [beroepskracht 1] en [beroepskracht 2] kunnen immers niet allebei gedurende de hele werkdag, die loopt van 7.30 tot 18.00 uur, werken. Ook heeft verzoekster geen afdoende verklaring gegeven over de vraag van verweerder hoe de achterwacht is geregeld. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekster niet de door verweerder gewenste garantie heeft gegeven dat vanaf nu wel wordt voldaan aan de beroepskracht-kind-ratio en dat sprake is van verantwoorde kinderopvang.
3.6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoekster nog steeds niet voldoende maatregelen heeft genomen om de tekortkomingen, zoals vermeld in het besluit van 27 april 2011, op te heffen.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat bij de toezichthouder, de GGD, gezien de steeds terugkerende tekortkomingen die in de laatste twee jaar zijn vastgesteld, er weinig vertrouwen is dat de zaken bij het kinderdagverblijf ten goede zullen keren. Ter zitting, bij de beantwoording van vragen ter zitting en in reactie op hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, heeft verzoekster ook in de ogen van de voorzieningenrechter onvoldoende aangetoond dat dit gebrek aan vertrouwen ten onrechte is.
3.7. De belangen tegen elkaar afwegende is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat het belang van de kinderen bij een verantwoorde opvang zwaarder weegt dan het belang van verzoekster bij voortzetting van het kinderdagverblijf. De voorzieningenrechter acht daarbij ook van belang dat verzoekster alle gelegenheid heeft gehad om aan de - haar bekende - regels te voldoen. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop dan ook geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek daartoe af.
3.8. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB