vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 416539 / HA ZA 09-69
Vonnis in incident van 31 augustus 2011
[A],
onder meer wonende te --,
e i s e r in conventie in de hoofdzaak, v e r w e e r d e r in reconventie in de hoofdzaak,
e i s e r in het incident,
advocaat eerst mr. A.V. Paardekooper, thans mr. W.M. Schonewille te Den Haag,
1. de naamloze vennootschap
THEODOOR GILISSEN BANKIERS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. A.H. Beekhuizen te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
KBL EUROPEAN PRIVATE BANKERS S.A.,
gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
advocaat mr. C.W.M. Lieverse te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap naar het recht van het Koninkrijk België
KBC GROEP N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,
g e d a a g d e n in conventie in de hoofdzaak, e i s e r e s s e n in reconventie in de hoofdzaak,
v e r w e e r s t e r s in het incident.
Partijen zullen hierna [A], TGB, KBL en KBC genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juni 2010;
- de incidentele vordering tot overlegging van bescheiden ex artikel 843a Rv., met producties, van [A];
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a, met een productie, van TGB;
- de conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv., met producties, van KBL;
- de conclusie van antwoord in het incident tot afgifte van stukken, met producties, van KBC.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De hoofdzaak
2.1. De vorderingen in conventie zijn reeds weergegeven in het tussenvonnis van 30 september 2009.
2.2. De vorderingen in reconventie zijn reeds weergegeven in het tussenvonnis van 9 juni 2010.
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, TGB en/of KBL en/of KBC gelast de volgende bescheiden te overleggen:
(i) de tussen TGB en [A] bestaande overeenkomst voor het verlenen van beleggingsdiensten;
(ii) alle documenten waaruit de warehouse faciliteit is af te leiden;
(iii) alle documenten waaruit het bestaan van alle (bank)rekeningen van [A] bij TGB is af te leiden;
(iv) alle rekeningafschriften en transactie-overzichten terzake alle bij TGB bekende rekeningen inzake [A];
(v) overzicht van alle door TGB aan [A] in rekening gebrachte vergoedingen terzake alle door/via TGB uitgevoerde transacties voor [A] op de rekening(en) van [A] bij TGB;
(vi) alle documentatie waaruit een mogelijk tussen TGB en [A] bestaande kredietfaciliteit is af te leiden, inclusief het verzoek van [A] om krediet, de beoordeling door TGB van dit verzoek en de uiteindelijke uitkomst daarvan;
(vii) het bewijs van liquidatie van de posities van [A] in september 2008, in het bijzonder ook de transactie-overzichten waaruit de liquidaties zijn af te leiden;
(viii) de notulen van de vergadering van 4 september 2008 op of omstreeks 11.30 uur ten kantore van TGB waarbij onder meer aanwezig waren [B], [C], [D], [E] en [F];
(ix) het interne onderzoeksrapport van KBL inzake de kwestie [A] bij TGB;
(x) de rapportages van de AFM inzake de kwestie [A] bij TGB;
(xi) een lijst met daarop alle rekeninghouders van TGB waarop TGB (schuld)vorderingen heeft, inclusief de omvang van die schulden in de periode 2002 tot en met 2008;
(xii) een gedetailleerd overzicht van de (samenstelling van de) debetstand(en) van [A] kort voor en direct na de liquidatie door TGB van de posities van [A];
(xiii) alle documenten die door TGB zijn opgesteld in verband met het risk management van [A];
(xiv) alle jaarverslagen van TGB, inclusief balansen van TGB uit de periode 2002 tot en met 2008;
(xv) het contract tussen TGB en UBS inzake de handel in buitenlandse futures;
met hoofdelijke veroordeling van TGB, KBL en KBC in de kosten van het incident.
3.2.1. [A] legt hieraan, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.2. [A] en TGB zijn in 2003 een overeenkomst met elkaar aangegaan die strekte tot het verlenen van beleggingsdiensten door TGB aan [A]. Die overeenkomst is in de praktijk uitgevoerd als een warehouse faciliteit. Dat betekende dat [A] gedurende een bepaalde periode via TGB financiële instrumenten kon aan- en verkopen zonder meteen met TGB af te rekenen. Afgerekend werd pas na afloop van die periode.
In augustus 2008 is een margintekort ontstaan. TGB heeft daarop niet naar behoren gereageerd. Zij heeft vervolgens getracht haar fout goed te maken door op de proppen te komen met een kredietfaciliteit die zij aan [A] zou hebben verleend (en waarmee het margintekort zou zijn gedekt).
Toen [A] daarop doorvroeg, sommeerde TGB hem een tekort van EUR 7,5 miljoen binnen twaalf uur aan te vullen. [A] liet onmiddellijk weten dat de herkomst van dat tekort en de status van die sommatie hem niet duidelijk waren. TGB reageerde met de mededeling dat de portefeuille inmiddels was geliquideerd. Tot die liquidatie was TGB niet bevoegd.
[A] houdt TGB, en – op grond van onder meer artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f Burgerlijk Wetboek – ook haar moeder KBL en haar vroegere grootmoeder KBC, aansprakelijk voor zijn schade. Daarover gaat de hoofdzaak in conventie.
3.2.3. In de hoofdzaak in reconventie vordert TGB veroordeling van [A] tot betaling van het bedrag dat volgens haar resteert na verrekening van de opbrengst van de liquidatie van de portefeuille met het negatieve saldo op de rekening van [A]. Haar stellingen dienaangaande zijn voor [A] echter niet duidelijk en niet verifieerbaar.
3.2.4. De gevorderde bescheiden zijn van groot belang voor een adequate onderbouwing van de stellingen in de hoofdzaak in conventie en van het verweer in de hoofdzaak in reconventie, aldus steeds [A].
3.3. TGB, KBL en KBC voeren verweer.
4.1. Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen jegens elkaar of ten opzichte van de rechter verplicht zijn en gedwongen kunnen worden tot het verschaffen van informatie en documenten.
4.2. De bijzondere exhibitieplicht van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ziet op de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Het artikel dient aldus niet tot het verzamelen van bouwstenen voor een standpunt.
4.3. [A] heeft de hoofdzaak in conventie aanhangig gemaakt met een uitvoerige dagvaarding. Daarbij heeft hij een groot aantal producties in het geding gebracht. TGB, KBL en KBC hebben geantwoord. Ook zij hebben producties in het geding gebracht. Daarnaast zijn, na de dagvaarding en de conclusies van antwoord, in een op verzoek van [A] gehouden voorlopig getuigenverhoor een aantal getuigen gehoord.
4.4. In de hoofdzaak in reconventie is het, zoals TGB terecht aanvoert, in beginsel aan haar om voldoende feitelijke gronden te stellen en, zo nodig, te bewijzen.
4.5. Tegen deze achtergrond zijn de vorderingen in het incident op zijn minst prematuur. Het debat tussen partijen in de hoofdzaak is nog niet voltooid. Zo is de inhoud van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen daarin nog niet verwerkt. Na voltooiing van het debat tussen partijen zal blijken of en, zo ja, in hoeverre de rechtbank in de hoofdzaak (nadere) bewijslevering noodzakelijk acht en wie daarmee wordt belast. Daarop kan in dit stadium van de procedure uiteraard niet worden vooruitgelopen. [A] stelt ook niet dat, en waarom, hij verwacht met enig bewijs te zullen worden belast, laat staan dat hij dat bewijs slechts door middel van de hiervoor onder 3.1 vermelde bescheiden zal kunnen leveren.
4.6. Reeds op grond van het voorgaande dienen de vorderingen in het incident te worden afgewezen. De overige stellingen en verweren behoeven geen behandeling. [A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van ieder van TGB, KBL en KBC begroot op EUR 452,00 (1 punt, tarief II).
5. De hoofdzaak in conventie en in reconventie
5.1. De zaak zal andermaal naar de rol worden verwezen voor conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie aan de zijde van [A].
5.2. De rechtbank tekent hierbij aan dat zij de opvatting van KBL en KBC dat [A] geen recht meer heeft om een conclusie van repliek in conventie te nemen niet deelt. Waar geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel nopen, stond het [A] vrij op de rol van 16 februari 2011 in plaats van een conclusie in de hoofdzaak een conclusie in het incident te nemen. Op dat incident moest vervolgens, in de woorden van artikel 209 Rv, eerst en vooraf worden beslist. Voor het nemen van de conclusie in het incident was toestemming van TGB, KBL, KBC en/of de rechtbank niet nodig.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van ieder van TGB, KBL en KBC begroot op EUR 452,00;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie:
- verwijst de zaak naar de rol van 12 oktober 2011 voor conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie aan de zijde van [A];
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.F. van Merwijk en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.