ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV10-29463
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetten huur na overlijden wegens duurzaam gemeenschappelijke huishouding en huisvestingsverordening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2011, stond de vraag centraal of de huurovereenkomst van eiser kon worden voortgezet na het overlijden van zijn vader. Eiser, die sinds 2002 op het adres van zijn vader woonde, vorderde dat de gedaagde, de verhuurder, werd veroordeeld om de huurovereenkomst voort te zetten. Eiser stelde dat hij een duurzaam gemeenschappelijke huishouding met zijn vader had gevoerd en dat hij in aanmerking kwam voor een huisvestingsvergunning. De gedaagde betwistte echter de claim van eiser en voerde aan dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor de woning.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim. Er waren twijfels over de woon- en leefsituatie van eiser in 2002 en de omstandigheden rondom de zorg voor zijn vader. Bovendien bleek dat eiser niet in aanmerking kwam voor de benodigde huisvestingsvergunning, aangezien hij niet voldeed aan de criteria van een huishouden van minimaal drie personen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser niet toewijsbaar was en dat de reconventionele vordering van de gedaagde, tot ontruiming van de woning, wel toewijsbaar was. Eiser werd veroordeeld om binnen zes maanden de woning te ontruimen en de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en de strikte eisen die gelden voor huisvestingsvergunningen in Amsterdam. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke uitspraak voor huurders die in vergelijkbare situaties verkeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
sector kanton - locatie Amsterdam
rolnummer: CV 10 29463
17 augustus 2011
11
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiser]
wonende te Amsterdam
eiser in conventie bij dagvaarding van 6 augustus 2010
verweerder in reconventie
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: H.Verbeek voor mr.K.Boukema
t e g e n
[gedaagde]
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
nader te noemen [gedaagde]
gemachtigde: H.Verbeek voor mr.H.M.G.Brunklaus.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
-de dagvaarding van 6 augustus 2010 inhoudende de vordering van [eiser] met bewijsstukken
-het antwoord - met tegeneis - van [gedaagde] met bewijsstukken.
Vervolgens is bij tussenvonnis van 17 november 2010 bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd. Vervolgens zijn nog ingediend:
-de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie van [eiser] met bewijsstukken
-de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie van [gedaagde] met bewijsstukken
-de conclusie van dupliek in reconventie van [eiser] met bewijsstukken
-de akte waarin [gedaagde] reageert op die laatste bewijsstukken.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en reconventie
1)Als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) weersproken staat vast:
a)[vader eiser] heeft met ingang van 1 november 1[adres]te Amsterdam gehuurd van gedaagde. Op 11 februari 2010 is hij overleden.
b)Sinds 4 juli 2002 staat eiser in het bevolkingsregister beschreven op het onder 1.1 genoemde adres. In elk geval tot 1 mei 2011 werkte eiser bij [naam werkgever].
c)Op 29 januari 2004 antwoordt een medewerker van gedaagde in een aan eiser en mevrouw [moeder eiser], gezonden brief met adres [adres] te Uithoorn dat [adres] te Amsterdam niet kan worden aangeboden.
d)In de periode 2004-2009 heeft eiser op diverse woningen gereageerd die via Woningnet worden aangeboden (24 keer); sinds 2007 reageerde hij samen met zijn moeder [moeder eiser].
e)Op 15 september 2008 heeft eiser een vaststellingsovereenkomst omgangsregeling ondertekend ten behoeve van de toen 6-jarige [dochter eiser] waarvan hij en mevrouw [ex/partner] de ouders zijn.
f)Op een verzoek van eiser om een huisvestingsvergunning voor de [adres] te Amsterdam heeft de Dienst wonen, zorg en samenleven van de gemeente Amsterdam op 9 augustus 2010 geantwoord dat hij niet aan de geldende passendheidscriteria voor die woning voldoet. De woning heeft een woonoppervlak van 64,8 m2 en kan alleen worden toegewezen aan een huishouden bestaande uit minimaal drie personen. Voorts wordt er in die brief op gewezen dat, op grond van het met de corporaties bestaande convenant, alleen een huisvestingsvergunning wordt verstrekt als de corporatie daarom verzoekt.
g)Op 27 augustis 2010 heeft mevrouw [moeder eiser] zich ingeschreven[adres] te Amsterdam.
2)[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de huurovereen[adres] te Amsterdam met hem voort te zetten vanaf 11 augustus 2010. [eiser] stelt - kort gezegd - dat hij vanaf 2002 een duurzaam gemeenschappelijke huishouding met zijn vader, [vader eiser], heeft gevoerd op het adres [adres] te Amsterdam. Eiser stelt voorts dat hij een huisvestingsvergunning voor de betreffende woning kan verkrijgen als hem wordt toegestaan de huur voort te zetten.
3)[gedaagde] verweert zich tegen deze vordering. Zij bestrijdt, zakelijk weergegeven, dat er sprake was van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding van [eiser] en zijn vader en zij voert aan dat [eiser] op grond van de regels niet in aanmerking komt voor de woning zodat hij daarvoor niet de benodigde woonvergunning kan verkrijgen. Van haar kant vordert zij in reconventie ontruiming.
Beoordeling
4)Het aangaan van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding van eiser met zijn vader in 2002 roept wel enige vragen op. Eiser heeft niets gesteld over zijn woon- en leefsituatie in 2002. Hij heeft niet gesteld welke zorg zijn vader behoefde noch toegelicht hoe hij daarin kon voorzien of heeft voorzien terwijl hij in 2002 net vader was geworden van [dochter eiser]. Afgezien daarvan heeft eiser ook niet toegelicht A.hoe zijn samenwonen met zijn vader moet worden gezien in het licht van de omstandigheid dat hij in 2008 een vaststellingsovereenkomst met mevrouw Riahi sloot betreffende zijn omgang met [dochter eiser]; en B.hetgeen eiser in de repliek/antwoord onder 5 stelt namelijk 'Wel wil hij opmerken dat de moeder van zijn dochter dichtbij de woning aan de [adres] woont, dat zij inmid¬dels uit elkaar zijn en ....' Ten slotte is de wens tot duurzaam samenleven met zijn vader niet in overeenstemming te brengen met het inschrijven op woningen van Woningnet in de periode 2004-2009 al dan niet samen met zijn moeder. Al deze vragen worden niet beantwoord door getuigen te gaan horen over het samenwonen van eiser met zijn vader.
5)Niet is komen vast te staan dat eiser op dit moment nog een dienstverband heeft. Daarmee is onduidelijk of hij voldoende waarborg biedt voor nakoming van de huur.
6)Op grond van de huisvestingsregels in Amsterdam komt eiser niet in aanmerking voor voortzetting van de huur. Terecht heeft [gedaagde] er in dat verband op gewezen dat geen rekening gehouden dient te worden met de situatie die eiser inmiddels heeft geschapen door zijn moeder bij zich in te laten trekken. Echter, ook als daarmee wel rekening wordt gehouden komt eiser nog niet aan het vereiste huishouden van drie personen voor deze woning van meer dan 60 m2. De omgangsregeling met zijn dochter, zie 1.5, bedraagt nog geen twee dagen terwijl zij voor de helft bij hem zou moeten verblijven om als huisgenoot in aanmerking te komen. Dat betekent dat van [gedaagde], het regionaal convenant woonruimteverdeling 2008 in aanmerking genomen, niet gevergd kan worden dat zij eiser voordraagt voor een huisvestingsvergunning voor de woning [adres] te Amsterdam. Dat de gemeente aan eiser een vergunning zou verstrekken alleen op grond van een toewijzing van de vordering in deze procedure is niet aannemelijk geworden op grond van de onder 1.6 bedoelde brief.
7)Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de vordering niet toewijsbaar. Dat betekent dat de reconventionele vordering wel toewijsbaar is. De gevraagde ontruimingstermijn van zes maanden wordt, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk geoordeeld. gelet op het bepaalde in artikel 7:268 lid 2 BW wordt deze veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
8)[eiser] wordt als in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie
9)wijst de vordering af;
In reconventie
10)veroordeelt [eiser] om binnen zes maanden na deze uitspraak de [adres]dres] te Amsterdam met de zijnen te ontruimen en te verlaten en ter algehele beschikking te stellen van [gedaagde] met overgave van de sleutels en met machtiging van [gedaagde] om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
In conventie en reconventie
11)veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot op heden begroot op EUR 250,00, voor zover verschudigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde;
Aldus gewezen door C.von Meyenfeldt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter