ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EA 11-766
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.R.S.M. Marres
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning ontbindingsvergoeding in verband met verstoring arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster], een instituut voor hoger beroepsonderwijs, en [verweerder], een docent en coördinator. [Verzoekster] heeft op 25 mei 2011 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij zij aanvoert dat er sinds mei 2010 fricties zijn ontstaan in de samenwerking met [verweerder]. Deze fricties zijn onder andere het gevolg van een onaanvaardbare werkhouding van [verweerder], die zich niet aan de geldende regels houdt en onvoldoende beschikbaar is voor overleg. [Verweerder] heeft op zijn beurt een verweerschrift ingediend, waarin hij de verwijten van [verzoekster] betwist en stelt dat hij op gepaste wijze heeft voldaan aan verzoeken om zijn agenda-beheer te verbeteren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig verstoord is en dat er geen voldoende perspectief meer bestaat voor een voortzetting van de arbeidsrelatie. De rechter heeft geoordeeld dat de verstoring van de arbeidsverhouding als onherstelbaar en duurzaam moet worden aangemerkt, wat aanleiding geeft om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken. Tevens is er een ontbindingsvergoeding toegekend aan [verweerder] ter hoogte van € 35.000,00 bruto, waarbij rekening is gehouden met de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering waar [verweerder] aanspraak op kan maken. De proceskosten zijn gecompenseerd, met uitzondering van de kosten die [verzoekster] moet betalen indien zij haar verzoek intrekt voor de vastgestelde datum.

De beslissing van de kantonrechter is als volgt: de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 augustus 2011, [verweerder] ontvangt een ontbindingsvergoeding van € 35.000,00 bruto, en partijen dragen hun eigen proceskosten, tenzij [verzoekster] haar verzoek intrekt voor de vastgestelde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
EA 11-766
11 juli 2011
150
BESCHIKKING EX ART. 7:685 BW
[verzoekster]
gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen [verzoekster]
gemachtigde: mr. O. Jungst
tegen
[verweerder]
wonende te Apeldoorn
verweerder
nader te noemen [verweerder]
gemachtigde: mr. D.A.A.M. Mijland
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoekster] heeft op 25 mei 2011 een verzoekschrift met bewijsstukken ingediend, strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
[verweerder] heeft op 23 juni 2011 een verweerschrift met bewijsstukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 30 juni 2011. [verzoekster] is verschenen bij [naam leidinggevende] (Opleidingsmanager Civiele Techniek) en haar gemachtigde. [verweerder] was in persoon aanwezig, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. [verzoekster] is een instituut voor hoger beroepsonderwijs. Bij deze instelling staan thans ca 42.000 studenten ingeschreven. [verzoekster] heeft ca 3.100 medewerkers.
2. [verweerder], 42 jaar oud, is per 1 januari 2005 met [verzoekster] een dienstverband aangegaan. Op deze civielrechtelijke arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Hoger Beroepsonderwijs van toepassing alsmede de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Hoger Beroepsonderwijs.
Het huidige salaris van [verweerder] bedraagt € 5.385,75 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
3. Thans is sprake van een full time dienstverband. [verweerder] vervult een gecombineerde functie. Voor 0,1 fte is hij Coördinator Vakgroep Watermanagement, onderdeel van het Domein Techniek. Voor het overige werkt hij als docent bij die Vakgroep.
4. [verzoekster] verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verandering van omstandigheden. Daartoe voert zij aan dat in de samenwerking met [verweerder] sedert mei 2010 in toenemende mate fricties zijn ontstaan. Zijn deskundigheid wordt gewaardeerd, maar zijn werkhouding acht [verzoekster] ten ene male onaanvaardbaar.
5. [verweerder] zou zich niets, althans onvoldoende gelegen laat liggen aan de voor alle docenten geldende regel dat zij in hun agenda niet hele werkdagen mogen blokken voor het geven van lessen. [verweerder] zou dat wél doen om zich aldus ruimte te verschaffen om zijn werk thuis te verrichten. Daardoor wordt het voor [verzoekster] extra moeilijk de planning te maken voor werkoverleg van docenten c.q. het management waaraan [verweerder] geacht wordt deel te nemen. Op dat overleg laat hij ook geregeld verstek gaan.
Daarnaast wordt [verweerder] verweten dat hij tijdens de door [verzoekster] georganiseerde open dagen niet de volle tijd aanwezig is.
6. Diverse gesprekken waarmee [verzoekster] beoogde om [verweerder] te bewegen de geldende regels voortaan wél in acht te nemen, hebben volgens haar niet, althans onvoldoende effect gehad. [verzoekster] acht de houding van [verweerder] eens te meer onaanvaardbaar, omdat hij als Coördinator een voorbeeldfunctie heeft.
7. Als gevolg van een en ander is de arbeidsverhouding tussen [verweerder] en zijn direct leidinggevende, voornoemde [naam leidinggevende], ernstig verstoord.
Op 16 december 2010 heeft [verweerder] zich ziek gemeld in verband met spanningsklachten, verband houdende met dit arbeidsconflict.
In januari 2011 zijn partijen een mediation aangegaan. In maart heeft [naam leidinggevende] de mediation afgebroken, omdat daarin naar zijn inzicht geen vorderingen werden gemaakt.
8. [verzoekster] heeft [verweerder] geen ontbindingsvergoeding aangeboden. Daartoe voert zij aan dat de ontbinding geheel aan hem moet worden toegerekend. Voorst wijst zij er op dat [verweerder] na de verzochte ontbinding niet alleen aanspraak kan maken op een WW-uitkering, maar ook op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering waarvan de kosten voor haar rekening komen.
9. In het verweerschrift wordt de afwijzing van het verzoek bepleit. Voorts bestrijdt [verweerder] de hem gemaakte verwijten. Hij bevestigt dat hij door [naam leidinggevende] is aangesproken op zijn agenda-beheer, maar – zo stelt hij – daarna heeft hij op gepaste wijze voldaan aan het verzoek minder blokkades aan te brengen.
[verweerder] bestrijdt dat hij onvoldoende beschikbaar is voor overleg en op open dagen is hij hooguit een kwartiertje voor het einde weggegaan.
10. Voor het geval de ontbinding toch zou worden uitgesproken verzoekt [verweerder] om toekenning van en vergoeding van € 87.500,00 bruto. Daartoe voert hij aan dat [verzoekster] bewust heeft aangestuurd op een vertrouwensbreuk, zodat een verstoring van de arbeidsrelatie overwegend aan haar moet worden toegerekend. Om die reden behoeft volgens [verweerder] geen rekening te worden gehouden met door hem te verkrijgen bovenwettelijke werkloosheids-uitkeringen.
11. Op vragen van de kantonrechter ter zitting heeft [verweerder] bevestigd dat voor een voortzetting van de arbeidsrelatie niet langer voldoende perspectief bestaat. De verstoring van de arbeidsverhouding dient derhalve als onherstelbaar en duurzaam te worden aangemerkt.
Dat geeft op zich zelf al alle reden de verzochte ontbinding uit te spreken. Aldus zal geschieden.
12. Daarmee komt de kantonrechter toe aan de kwestie van een ontbindingsvergoeding.
Uit de veelheid van de verstrekte détails valt niet met zekerheid af te leiden aan wie van partijen de verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate moet worden toegerekend. Met name is niet helder geworden of [verweerder] onvoldoende bereid is geweest zich aan gerechtvaardigde verlangens van de organisatie aan te passen, of dat [naam leidinggevende], mogelijk geïrriteerd door een losse taakopvatting van [verweerder], wellicht is doorgeschoten in het streven hem te houden aan de geldende regels.
In die situatie is het passend beide partijen in gelijke mate verantwoordelijk te houden.
13. Te bezien is vervolgens of de bovenwettellijke werkloosheidsuitkering waarop [verweerder] aanspraak kan maken, invloed behoort te hebben op de beslissing omtrent een thans toe te kennen ontbindingsvergoeding
Uit de overgelegde tekst van de betreffende regeling valt af te leiden dat de bovenwettelijke voorziening in het geval van [verweerder] bestaat in een uitkering ter hoogte van de WW, en wel gedurende 1 jaar na het einde van de WW-periode. In zijn geval is de duur van de WW-uitkering waarschijnlijk twee jaar.
Een en ander brengt met zich dat de bovenwettelijke regeling niet tot een extra uitkering leidt, indien [verweerder] binnen twee jaar een nieuwe baan zal vinden. En voorts ook dat [verweerder] in die twee jaar geen enkele aanvulling op zijn WW zal ontvangen, indien hem in deze beschikking geen ontbindingsvergoeding zou worden toegekend.
Deze constateringen geven reden om bij de bepaling van de hoogte van de thans toe te kennen vergoeding slechts in zeer beperkte mate met de bovenwettelijke regeling rekening te houden.
14. Er zal, kortom, een ontbindingsvergoeding worden toegekend, waarbij met toepassing van de kantonrechtersformule een correctiefactor van 0,85 zal worden gehanteerd. Voorts zullen bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding de duur van het dienstverband, de leeftijd van [verweerder] en de hoogte van zijn loon op de gebruikelijke wijze meewegen.
15. Nu aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend, moet aan [verzoekster] de gelegenheid worden geboden haar verzoek in te trekken.
16. Er zijn termen de proceskosten te compenseren. Alleen voor het geval dat [verzoekster] haar onderhavige verzoek zou intrekken, wordt zij veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].
BESLISSING
De kantonrechter
I. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2011, en wel op grond van een verandering van omstandigheden,
II. kent aan [verweerder] een vergoeding toe ter hoogte van € 35.000,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling op door [verweerder] te ontvangen uitkeringen dan wel elders te verdienen loon,
III. veroordeelt [verzoekster] tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
IV. bepaalt dat het onder I t/m III gestelde op 26 juli 2011 rechtskracht krijgt, tenzij [verzoekster] haar verzoek vóór die datum zou intrekken,
V. bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen, tenzij [verzoekster] het verzoek vóór genoemde datum zou intrekken, voor welk geval [verzoekster] wordt veroordeeld in de proceskosten van [verweerder], tot op heden begroot op € 545,00 voor salaris van zijn gemachtigde, inclusief eventueel af te dragen BTW en
VI. wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter en uitgesproken op 11 juli 2011.
De griffier De kantonrechter