2. [verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen en stelt dat [verweerder] zich zodanig heeft gedragen dat dit een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678, eerste lid BW heeft opgeleverd. Daarnaast vraagt [verzoekster] ontbinding wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen.
3. Daartoe stelt [verzoekster] - kort gezegd - dat het voor haar van groot belang is dat binnen haar bedrijf een adequaat normbesef heerst. [verzoekster] is een groot bedrijf, waarbinnen veel werknemers met verschillende achtergronden samenwerken. Er moet respectvol met elkaar worden omgegaan en te allen tijde moeten fatsoensnormen in acht worden genomen. Daarom is dit ook opgenomen in het huishoudelijke reglement.
4. [verweerder] blijkt de meest basale fatsoensnormen niet te kunnen opbrengen. Hij onderwerpt zich niet aan het gezag van zijn leidinggevende. De gebeurtenissen van 15 mei 2011, waarbij hij tot twee keer toe de (redelijke) instructies van zijn leidinggevende niet heeft opgevolgd, haar heeft bedreigd en geïntimideerd. [verweerder] heeft zijn leidinggevende uitgescholden voor ‘fucking hoer’. Dit gedrag is voor [verzoekster] volkomen onacceptabel. Met een werknemer die wars is van instructie, zich niets aantrekt van de gerechtvaardige belangen van de werkgever, die zijn leidinggevende ‘fucking hoer’ noemt, die bedreigt en intimideert en denkt dat dat door de beugel kan, kan het dienstverband niet worden voortgezet. [verzoekster] heeft geen enkel vertrouwen meer in [verweerder] en de relatie is volledig verstoord.
5. [verweerder] moet zich dit volledig aanrekenen. Van enige vergoeding is in deze omstandig-heden geen sprake. De oorzaak ligt volledig in de risicosfeer van [verweerder].
6. [verweerder] betwist dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voor-gedaan en ook dat er overigens gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door [verzoekster] bedoelde zin. [verweerder] verzet zich tegen de door [verzoekster] gevraagde ontbinding en verzoekt voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden om hem vergoeding toe te kennen.
7. [verweerder] voert ter ondersteuning van zijn stellingen - kort gezegd - aan dat als geconclu-deerd moet worden dat iemand de fatsoensnormen niet is nagekomen, dat zeker niet [verweerder] is geweest. [verweerder] wijst er daarbij op dat de arbeidsrelatie met de leidinggevende, die dat overigens maar een keer in de 14 dagen voor [verweerder] is, al langere tijd moeizaam is. De medewerkers van [verzoekster] hebben op 8 februari 2011 daarover een brief gestuurd. Deze brief is door 30 medewerkers ondertekend. In reactie daarop kwam er slechts een kort memo, hetgeen niet getuigt van goed werkgeverschap van [verzoekster].
8. Daarnaast voert [verweerder] aan, dat hij de weergave van de gebeurtenissen op 15 mei 2011 van [verzoekster] betwist. [verweerder] wijst daarbij op meerdere verklaringen, waaronder de verklaring van de heer A. [naam], die bij het gesprek is geweest. [verweerder] heeft zijn leidinggevende niet ‘fucking hoer’ genoemd; [verweerder] betwist zelfs dat hij de leidinggevende heeft uitgescholden. [verzoekster] geeft een verkeerde voorstelling van zaken. [verweerder] is naar aanleiding van de opdracht van mevrouw [naam teamleidster verweerder] naar de kantine gegaan om over haar te klagen. [verweerder] was boos en heeft met stemverheffing tegen haar gesproken in de kantine, maar heeft haar niet uitgescholden.
9. Er is geen reden voor ontbinding. [verweerder] werkt met veel plezier bij [verzoekster]. Hij kan goed opschieten met zijn collega’s en leidinggevenden, behalve met mevrouw [naam teamleidster verweerder]. Dit geldt ook voor 29 van zijn collega’s. Maar nu [verweerder] maar één keer per maand met mevrouw [naam teamleidster verweerder] werkt, kan dit geen reden voor ontbinding zijn. [verweerder] heeft zich de afgelopen tien jaar (ook in moeilijke tijden) volledig ingezet en goed gefunctioneerd.
10. Als er ontbonden wordt, verzoekt [verweerder] rekening te houden met de fictieve opzegtermijn. Nu de grondslag voor het verzoek ontbreekt, acht [verweerder] een vergoeding met C=2 redelijk. [verweerder] berekent dat op het bedrag van € 51.318,00 bruto.
Beoordeling
11. Overwogen wordt dat de door [verzoekster] aangevoerde reden voor het ontslag op staande voet, zijnde dat [verweerder] geweigerd heeft redelijk instructies van zijn leidinggevende op dat moment, mevrouw [naam teamleidster verweerder], op te volgen en haar heeft uitgescholden voor ‘fucking hoer’, in beginsel aangemerkt zal worden als een dringende reden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Dit ligt echter thans niet ter beoordeling voor. Daarvoor is - ondanks de onderbouwing zijdens [verzoekster], door de betwisting zijdens [verweerder] - nader onderzoek van de feiten nodig en de onderhavige procedure leent zich daar naar haar karakter niet voor. Dat zal in de bodemprocedure dienen te geschieden.
12. Dat er sprake is geweest van een dringende reden zoals gesteld in het verzoekschrift, staat derhalve thans nog niet komen vast. Het verzoek, voorzover gebaseerd op die dringende reden, moet dan ook worden afgewezen.
13. Beoordeeld dient thans te worden of de verhoudingen tussen partijen dermate verstoord zijn geraakt, dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband niet meer tot de mogelijkhe-den behoort en zo dat niet het geval is, of de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden en/of daarbij aan [verweerder] een vergoeding moet worden toegekend.
14. Daartoe wordt overwogen dat de redenen die [verzoekster], buiten de gebeurtenissen op 15 mei 2011, waarvan het precieze verloop hier niet nader kan worden vast gesteld, aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende zwaarwichtig zijn om de arbeidsovereenkomst op te ontbinden. Zeker gelet op de duur van het dienstverband en de persoonlijke omstandigheden van [verweerder].
15. Beide partijen geven een fundamenteel andere lezing van de gebeurtenissen op 15 mei 2011. [verweerder] beticht mevrouw [naam teamleidster verweerder] en de heer [naam] feitelijk van het afleggen van een op meerdere punten onwaarachtige - valse - verklaring en omgekeerd. De verhoudingen tussen deze medewerkers van [verzoekster] zijn mede hierdoor en door de gebeurtenissen op 15 mei 2011 - wat er die dag ook precies is gebeurd - volstrekt verstoord geraakt. [verzoekster] steunt daarin de lezing van mevrouw [naam teamleidster verweerder], net zoals [verzoekster] eerder haar handelwijze ten opzichte van [verweerder] en zijn 29 collega’s heeft gesteund. Hoewel [verweerder] niet dagelijks onder leiding en toezicht van mevrouw [naam teamleidster verweerder] werkt, is onbetwist gebleven dat zij elkaar wel (bijna) dagelijks tegenkomen. Tegen deze achtergrond kan niet worden ingezien hoe het dienstverband tussen [verzoekster] en [verweerder] op vruchtbare wijze kan worden voortgezet. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden, ondanks het belang van [verweerder] bij voortzetting daarvan.
16. Nu in de bodemprocedure dient te worden vastgesteld wat er precies is gebeurd op 15 mei 2011, terwijl in deze procedure wordt uitgegaan van de situatie, waarin het dienstverband niet is geëindigd als gevolg van het ontslag op staande voet en dus de lezing van [verzoekster] niet in rechte komt vast te staan, zal [verweerder] een vergoeding worden toegekend.
17. In dat verband wordt overwogen dat de aanleiding van de gebeurtenissen en dus de versto-ring is gelegen in de reactie van [verweerder] op een - ook als de lezing van [verweerder] wordt gevolgd - redelijke opdracht van mevrouw [naam teamleidster verweerder], de leidinggevende van [verweerder] op dat moment, over het hervatten van de werkzaamheden, en zijn - ook als de lezing van [verweerder] wordt gevolgd - ongepaste reactie daarop, door dit bevel niet op te volgen maar in de kantine te gaan zitten en te blijven. Daarmee valt de ontbinding deels in de risicosfeer van [verweerder].
18. Ook weegt mee dat [verweerder] ten onrechte [verzoekster] verwijt niet adequaat te hebben gehandeld naar aanleiding van de klacht van 8 februari 2011 over mevrouw [naam teamleidster verweerder]; dat [verweerder] zich niet kan vinden in de reactie is duidelijk, maar dat maakt die reactie niet onredelijk. Tot slot weegt mee de duur van het dienstverband, de leeftijd van [verweerder] en de hoogte van zijn loon.
19. Dit alles wegende wordt de vergoeding bepaald op een bedrag van € 8.500,00 bruto (C=0.5).
20. Nu aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend, moet aan [verzoekster] de gelegenheid worden geboden haar verzoek in te trekken.
21. Er zijn termen de proceskosten te compenseren, behoudens in het geval dat [verzoekster] het verzoek intrekt, in welk geval [verzoekster] in de kosten aan de zijde van [verweerder] wordt veroordeeld.