ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EA11-1010
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst na ongepast gedrag van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en haar werknemer, [verweerder]. De werknemer was op 19 mei 2011 op staande voet ontslagen na een incident waarbij hij zijn leidinggevende, mevrouw [naam teamleidster verweerder], had uitgescholden voor 'fucking hoer'. De werkgever, [verzoekster], stelde dat het gedrag van de werknemer een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde, omdat hij zich niet aan de fatsoensnormen had gehouden en de instructies van zijn leidinggevende had genegeerd. De werknemer betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat zijn gedrag niet onacceptabel was en dat er geen reden was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De rechtbank oordeelde dat de door de werkgever aangevoerde redenen voor ontslag op staande voet niet voldoende waren onderbouwd en dat nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verhoudingen tussen partijen zodanig verstoord waren dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband niet meer mogelijk was. Desondanks werd het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen op basis van de dringende reden, maar werd de arbeidsovereenkomst wel ontbonden vanwege de verstoorde relatie. De rechtbank kende de werknemer een vergoeding toe van € 8.500,00 bruto, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, waaronder de duur van het dienstverband en de persoonlijke situatie van de werknemer.

De uitspraak benadrukt het belang van fatsoensnormen in de werkomgeving en de verantwoordelijkheden van zowel werkgevers als werknemers in het handhaven van een respectvolle werkrelatie. De rechtbank stelde dat het gedrag van de werknemer niet alleen onacceptabel was, maar ook dat de werkgever niet adequaat had gereageerd op eerdere klachten van de werknemer over de leidinggevende. De beslissing van de rechtbank biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij ontslagzaken en de rol van fatsoensnormen in de arbeidsrelatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : EA 11-1010
Datum : 30 september 2011
245
Beschikking van de kantonrechter te Amsterdam op het verzoek van:
de besloten vennootschap [verzoekster]
gevestigd en kantoorhoudende te Veghel
verzoekster, nader te noemen [verzoekster]
gemachtigde: mr. M.O. de Bont
t e g e n:
[verweerder]
wonende te Amsterdam
verweerder, nader te noemen [verweerder]
gemachtigde: mr.drs. J. Dietz (DAS Rechtsbijstand Nederland)
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoekster] heeft op 5 juli 2011 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, onder het voorbehoud dat in enige gerechtelijke procedure zal blijken dat deze thans nog bestaat. [verweerder] heeft op 8 september 2011 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 13 september 2011. [verzoekster] is verschenen bij mevrouw [naam], mevrouw [naam teamleidster verweerder] en de heer [naam] en mr. S. Wouters, voor de gemachtigde. [verweerder] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde en de heer [naam].
Gelijktijdig met de behandeling van het “voorwaardelijk verzoekschrift” van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft de behandeling van het zijdens [verweerder] ingezette kort geding plaatsgevonden. Beide partijen hebben aan de hand van een overgelegde pleitnota hun standpunten uiteengezet en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat en een schorsing voor minnelijk overleg is beschikking en vonnis gevraagd, waarna daarvoor een datum is bepaald.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. [verweerder], geboren op 15 juni 1974, is op 4 maart 2001 bij de rechtsvoorganger van [verzoekster] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
1.2. De huidige functie van [verweerder] is “medewerker expeditie” tegen een salaris van thans € 2.307,42 per maand, exclusief vakantietoeslag, een “werkvenstertoeslag” van € 1.028,00 per maand, een “koelingstoeslag” van € 58,90 bruto per maand en overige emolumenten. De arbeidsduur bedraagt 32 uren per week.
1.3. [verweerder] is door [verzoekster] op 19 mei 2011 op staande voet ontslagen. In de op 19 mei 2011 gedateerde ontslagbrief is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
1.
Uw teamleidster, mevrouw [naam teamleidster verweerder], heeft u op zondagavond, 15 mei 2011, aangesproken op het feit dat u tijdens werktijd stond te kletsen. (…)
2.
Mevrouw [naam teamleidster verweerder] heeft verklaard, dat u – zonder dat u pauze had – geruime tijd in de kantine bent gaan zitten. Verder heeft mevrouw [naam teamleidster verweerder] verklaard dat zij u in de kantine heeft aangesproken. Dit heeft zij gedaan, omdat u na het verstrijken van de pauzetijd nog steeds in de kantine verbleef. (…)
3.
Mevrouw [naam teamleidster verweerder] heeft verklaard, dat u nadat zij u had aangesproken furieus hebt gereageerd. U hebt geroepen dat u met haar niets te maken hebt en hebt haar onder meer “fucking hoer” genoemd.
Het door u vertoonde gedrag, zoals in punt 3. weergegeven, is voor ons volkomen onacceptabel.
Voor dit gedrag bestaat geen enkele rechtvaardigingsgrond. Zelfs indien hetgeen u stelt omtrent de voorgeschiedenis juist zou zijn, dan kan slechts worden geconstateerd dat mevrouw [naam teamleidster verweerder] u heeft aangesproken op het feit dat u niet aan het werk was maar stond te kletsen en, later, dat u in de pauze nog steeds in de kantine verbleef. Nergens is uit gebleken, dat zij dat op incorrecte wijze zou hebben gedaan, laat staan op een wijze die een reactie zoals die door u is vertoond, zou kunnen rechtvaardigen. Dat mevrouw [naam teamleidster verweerder] u heeft aangesproken, achten wij niet alleen correct maar ook noodzakelijk.
Het vorenstaande vormt voor ons (een) dringende reden(en) om u op staande voet te ontslaan. (…)
Per vandaag zal een eindafrekening worden opgesteld, waarbij wij de door u aan ons verschuldigde (fictieve) schadevergoeding zullen betrekken. (…)”
1.4. Per brief van 1 juni 2011 heeft de gemachtigde van [verweerder] het gegeven ontslag vernietigd, namens [verweerder] aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon en geschreven dat [verweerder] zich beschikbaar houdt om werkzaamheden te verrichten.
1.5. [verzoekster] is niet tot betaling van het loon overgegaan.
Verzoek en verweer
2. [verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen en stelt dat [verweerder] zich zodanig heeft gedragen dat dit een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678, eerste lid BW heeft opgeleverd. Daarnaast vraagt [verzoekster] ontbinding wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk behoort te eindigen.
3. Daartoe stelt [verzoekster] - kort gezegd - dat het voor haar van groot belang is dat binnen haar bedrijf een adequaat normbesef heerst. [verzoekster] is een groot bedrijf, waarbinnen veel werknemers met verschillende achtergronden samenwerken. Er moet respectvol met elkaar worden omgegaan en te allen tijde moeten fatsoensnormen in acht worden genomen. Daarom is dit ook opgenomen in het huishoudelijke reglement.
4. [verweerder] blijkt de meest basale fatsoensnormen niet te kunnen opbrengen. Hij onderwerpt zich niet aan het gezag van zijn leidinggevende. De gebeurtenissen van 15 mei 2011, waarbij hij tot twee keer toe de (redelijke) instructies van zijn leidinggevende niet heeft opgevolgd, haar heeft bedreigd en geïntimideerd. [verweerder] heeft zijn leidinggevende uitgescholden voor ‘fucking hoer’. Dit gedrag is voor [verzoekster] volkomen onacceptabel. Met een werknemer die wars is van instructie, zich niets aantrekt van de gerechtvaardige belangen van de werkgever, die zijn leidinggevende ‘fucking hoer’ noemt, die bedreigt en intimideert en denkt dat dat door de beugel kan, kan het dienstverband niet worden voortgezet. [verzoekster] heeft geen enkel vertrouwen meer in [verweerder] en de relatie is volledig verstoord.
5. [verweerder] moet zich dit volledig aanrekenen. Van enige vergoeding is in deze omstandig-heden geen sprake. De oorzaak ligt volledig in de risicosfeer van [verweerder].
6. [verweerder] betwist dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voor-gedaan en ook dat er overigens gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door [verzoekster] bedoelde zin. [verweerder] verzet zich tegen de door [verzoekster] gevraagde ontbinding en verzoekt voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden om hem vergoeding toe te kennen.
7. [verweerder] voert ter ondersteuning van zijn stellingen - kort gezegd - aan dat als geconclu-deerd moet worden dat iemand de fatsoensnormen niet is nagekomen, dat zeker niet [verweerder] is geweest. [verweerder] wijst er daarbij op dat de arbeidsrelatie met de leidinggevende, die dat overigens maar een keer in de 14 dagen voor [verweerder] is, al langere tijd moeizaam is. De medewerkers van [verzoekster] hebben op 8 februari 2011 daarover een brief gestuurd. Deze brief is door 30 medewerkers ondertekend. In reactie daarop kwam er slechts een kort memo, hetgeen niet getuigt van goed werkgeverschap van [verzoekster].
8. Daarnaast voert [verweerder] aan, dat hij de weergave van de gebeurtenissen op 15 mei 2011 van [verzoekster] betwist. [verweerder] wijst daarbij op meerdere verklaringen, waaronder de verklaring van de heer A. [naam], die bij het gesprek is geweest. [verweerder] heeft zijn leidinggevende niet ‘fucking hoer’ genoemd; [verweerder] betwist zelfs dat hij de leidinggevende heeft uitgescholden. [verzoekster] geeft een verkeerde voorstelling van zaken. [verweerder] is naar aanleiding van de opdracht van mevrouw [naam teamleidster verweerder] naar de kantine gegaan om over haar te klagen. [verweerder] was boos en heeft met stemverheffing tegen haar gesproken in de kantine, maar heeft haar niet uitgescholden.
9. Er is geen reden voor ontbinding. [verweerder] werkt met veel plezier bij [verzoekster]. Hij kan goed opschieten met zijn collega’s en leidinggevenden, behalve met mevrouw [naam teamleidster verweerder]. Dit geldt ook voor 29 van zijn collega’s. Maar nu [verweerder] maar één keer per maand met mevrouw [naam teamleidster verweerder] werkt, kan dit geen reden voor ontbinding zijn. [verweerder] heeft zich de afgelopen tien jaar (ook in moeilijke tijden) volledig ingezet en goed gefunctioneerd.
10. Als er ontbonden wordt, verzoekt [verweerder] rekening te houden met de fictieve opzegtermijn. Nu de grondslag voor het verzoek ontbreekt, acht [verweerder] een vergoeding met C=2 redelijk. [verweerder] berekent dat op het bedrag van € 51.318,00 bruto.
Beoordeling
11. Overwogen wordt dat de door [verzoekster] aangevoerde reden voor het ontslag op staande voet, zijnde dat [verweerder] geweigerd heeft redelijk instructies van zijn leidinggevende op dat moment, mevrouw [naam teamleidster verweerder], op te volgen en haar heeft uitgescholden voor ‘fucking hoer’, in beginsel aangemerkt zal worden als een dringende reden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Dit ligt echter thans niet ter beoordeling voor. Daarvoor is - ondanks de onderbouwing zijdens [verzoekster], door de betwisting zijdens [verweerder] - nader onderzoek van de feiten nodig en de onderhavige procedure leent zich daar naar haar karakter niet voor. Dat zal in de bodemprocedure dienen te geschieden.
12. Dat er sprake is geweest van een dringende reden zoals gesteld in het verzoekschrift, staat derhalve thans nog niet komen vast. Het verzoek, voorzover gebaseerd op die dringende reden, moet dan ook worden afgewezen.
13. Beoordeeld dient thans te worden of de verhoudingen tussen partijen dermate verstoord zijn geraakt, dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband niet meer tot de mogelijkhe-den behoort en zo dat niet het geval is, of de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden en/of daarbij aan [verweerder] een vergoeding moet worden toegekend.
14. Daartoe wordt overwogen dat de redenen die [verzoekster], buiten de gebeurtenissen op 15 mei 2011, waarvan het precieze verloop hier niet nader kan worden vast gesteld, aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende zwaarwichtig zijn om de arbeidsovereenkomst op te ontbinden. Zeker gelet op de duur van het dienstverband en de persoonlijke omstandigheden van [verweerder].
15. Beide partijen geven een fundamenteel andere lezing van de gebeurtenissen op 15 mei 2011. [verweerder] beticht mevrouw [naam teamleidster verweerder] en de heer [naam] feitelijk van het afleggen van een op meerdere punten onwaarachtige - valse - verklaring en omgekeerd. De verhoudingen tussen deze medewerkers van [verzoekster] zijn mede hierdoor en door de gebeurtenissen op 15 mei 2011 - wat er die dag ook precies is gebeurd - volstrekt verstoord geraakt. [verzoekster] steunt daarin de lezing van mevrouw [naam teamleidster verweerder], net zoals [verzoekster] eerder haar handelwijze ten opzichte van [verweerder] en zijn 29 collega’s heeft gesteund. Hoewel [verweerder] niet dagelijks onder leiding en toezicht van mevrouw [naam teamleidster verweerder] werkt, is onbetwist gebleven dat zij elkaar wel (bijna) dagelijks tegenkomen. Tegen deze achtergrond kan niet worden ingezien hoe het dienstverband tussen [verzoekster] en [verweerder] op vruchtbare wijze kan worden voortgezet. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden, ondanks het belang van [verweerder] bij voortzetting daarvan.
16. Nu in de bodemprocedure dient te worden vastgesteld wat er precies is gebeurd op 15 mei 2011, terwijl in deze procedure wordt uitgegaan van de situatie, waarin het dienstverband niet is geëindigd als gevolg van het ontslag op staande voet en dus de lezing van [verzoekster] niet in rechte komt vast te staan, zal [verweerder] een vergoeding worden toegekend.
17. In dat verband wordt overwogen dat de aanleiding van de gebeurtenissen en dus de versto-ring is gelegen in de reactie van [verweerder] op een - ook als de lezing van [verweerder] wordt gevolgd - redelijke opdracht van mevrouw [naam teamleidster verweerder], de leidinggevende van [verweerder] op dat moment, over het hervatten van de werkzaamheden, en zijn - ook als de lezing van [verweerder] wordt gevolgd - ongepaste reactie daarop, door dit bevel niet op te volgen maar in de kantine te gaan zitten en te blijven. Daarmee valt de ontbinding deels in de risicosfeer van [verweerder].
18. Ook weegt mee dat [verweerder] ten onrechte [verzoekster] verwijt niet adequaat te hebben gehandeld naar aanleiding van de klacht van 8 februari 2011 over mevrouw [naam teamleidster verweerder]; dat [verweerder] zich niet kan vinden in de reactie is duidelijk, maar dat maakt die reactie niet onredelijk. Tot slot weegt mee de duur van het dienstverband, de leeftijd van [verweerder] en de hoogte van zijn loon.
19. Dit alles wegende wordt de vergoeding bepaald op een bedrag van € 8.500,00 bruto (C=0.5).
20. Nu aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend, moet aan [verzoekster] de gelegenheid worden geboden haar verzoek in te trekken.
21. Er zijn termen de proceskosten te compenseren, behoudens in het geval dat [verzoekster] het verzoek intrekt, in welk geval [verzoekster] in de kosten aan de zijde van [verweerder] wordt veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
Onder het voorbehoud dat de arbeidsovereenkomst thans nog bestaat:
I. Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2011;
II. kent aan [verweerder] een vergoeding toe ten laste van [verzoekster] ter hoogte van € 8.500,00 bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verweerder] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon;
III. veroordeelt [verzoekster] tot betaling van deze vergoeding in die zin dat deze veroordeling eerst dan ten uitvoer kan worden gelegd, als bij enige onherroepelijk geworden andere rechterlijke beslissing is vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft bestaan op de dag dat onderhavige beschikking is gegeven;
IV. bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door [verzoekster] uiterlijk op 15 oktober 2011 wordt ingetrokken;
en onvoorwaardelijk:
V. bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen, behoudens in het geval [verzoekster] het verzoek zal intrekken, in welk geval [verzoekster] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerder], die tot op heden worden begroot op € 545,- voor salaris van zijn gemachtigde, voorzover verschuldigd, inclusief BTW;
VI. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2011 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter