ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2528

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 11-3473
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.R.S.M. Marres
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter in geschil over juridische dienstverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2011, staat de bevoegdheid van de kantonrechter centraal in een geschil tussen een maatschap van advocaten en vijf gedaagden. De eiseres, een advocatenpraktijk, vordert betaling van onbetaalde declaraties van de gedaagden, die zich in een incident beroepen op onbevoegdheid van de kantonrechter. De gedaagden stellen primair dat de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten bevoegd is, en subsidiair dat de vorderingen de competentiegrens van € 5.000 overschrijden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden hun primaire stelling onvoldoende hebben onderbouwd en dat de vorderingen in het belang van de goede procesorde bij de kantonrechter moeten blijven. De kantonrechter wijst erop dat de bijzondere procedure van artikel 32 Wtbz enkel geldt voor geschillen over het tarief en de uren van de advocaat, en dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat zij bezwaren hebben tegen het door de eiseres gehanteerde tarief. De kantonrechter concludeert dat de gedaagden hun beroep op onbevoegdheid niet kunnen onderbouwen en verklaart de kantonrechter bevoegd tot kennisneming van alle vorderingen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
CV 11-3473
28 april 2011
150
INCIDENTEEL VONNIS
de maatschap
[eiseres]
gevestigd te Amsterdam
eiseres
gedaagde in het incident
nader te noemen [eiseres]
gemachtigde: mr. R.F. Beijne
tegen
1. [gedaagde 1]
2. [gedaagde 2]
3. [gedaagde 3]
4. [gedaagde 4]
5. [gedaagde 5]
allen gevestigd te Amsterdam
gedaagden
eisers in het incident
nader gezamenlijk aan te duiden als [gedaagde]
gemachtigde: mr. E.L. Polak
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 21 januari 2011 met bewijsstukken
- de incidentele conclusie met bewijsstukken van [gedaagde], strekkende tot onbevoegdverklaring door de kantonrechter
- het antwoord van [eiseres] in het incident.
Vervolgens is in het incident vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. [eiseres] voert een advocatenpraktijk. Mrs [naam] en [naam] zijn als advocaat aan dat kantoor verbonden.
2. De gedaagde vennootschappen maken deel uit van een conglomeraat, dat wordt aangestuurd door belanghebbende [naam belanghebbende].
3. In de periode 2009 – 2010 hebben genoemde advocaten in opdracht en voor rekening van [gedaagde] juridische diensten verleend.
4. Op de terzake uitgebrachte declaraties hebben [gedaagde] de navolgende bedragen onbetaald gelaten:
[gedaagde 1] € 2.933,82
[gedaagde 2] € 19.130,84
[gedaagde 3] € 48.093,31
[gedaagde 4] € 9.476,62
[gedaagde 5] € 2.325,86
5. In de hoofdzaak vordert [eiseres] de veroordeling van ieder van gedaagden afzonderlijk tot betaling van het hiervoor achter hun naam vermelde bedrag met rente en kosten.
6. In dit incident vorderen [gedaagde] de onbevoegdverklaring door de kantonrechter. Zij voeren daartoe twee argumenten.
Primair voeren zij aan dat niet de burgerlijk rechter maar – gezien het bepaalde in art. 32 Wtbz – de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten bevoegd is tot kennisneming van het onderhavige geschil.
Met een beroep op art. 93.2 Rv wordt subsidiair betoogd dat - voor zover de individuele vorderingen een belang van € 5.000,00 te boven gaan – niet de kantonrechter maar de sector civiel bevoegd is.
7. De kantonrechter overweegt dat de bijzondere procedure van art. 32 Wtbz slechts openstaat voor geschillen omtrent de hoogte van het door een advocaat gehanteerde tarief en de hoeveelheid door hem geschreven tijd. Ter beoordeling is daar of de advocaat in redelijkheid tot tarief en urenstaat is kunnen komen.
8. In dit incident beroepen [gedaagde] zich weliswaar op de uitsluitende bevoegdheid van de Raad van Toezicht, maar zij hebben met geen woord aangeduid dat zij daadwerkelijk bezwaren hebben tegen het door [eiseres] gehanteerde tarief of de gepresenteerde urenstaten, laat staan dat zij zodanige bezwaren geconcretiseerd hebben. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] veeleer verweer wensen te voeren op grond van beweerde, toerekenbare tekortkomingen van [eiseres] in de kwaliteit van de juridische dienstverlening.
9. Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] hun beroep op art. 32 Wtbz onvoldoende hebben onderbouwd. Hun verwijzing naar de enkele mededeling van [naam belanghebbende] in een eerder mailbericht dat hij “het recht voorbehield de dossiers te laten begroten” is in dat opzicht ten ene male niet toereikend.
Het beroep van [gedaagde] op de genoemde uitsluitende bevoegdheid van de Orde van Advocaten wordt dan ook gepasseerd.
10. Omtrent het subsidiaire beroep van [gedaagde] op de voor de kantonrechter geldende competentiegrens van € 5.000,00 wordt als volgt overwogen.
In de dagvaarding is geen sprake van objectieve, maar van subjectieve cumulatie van vorderingen. Daarvoor kent de wet geen specifieke regeling zoals met art. 94 Rv voor objectieve cumulatie wél het geval is.
In zoverre zou verwijzing van drie van de onderhavige zaken naar de sector civiel aan de orde zijn. Hieromtrent is echter meer te zeggen.
11. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat tussen alle tegen de onderscheiden gedaagde partijen ingestelde vorderingen een samenhang bestaat, die zich tegen afzonderlijke behandeling daarvan verzet.
Zou [eiseres] de drie vorderingen van boven de competentiegrens bij de sector civiel aanhangig hebben gemaakt, dan had hij niettemin gezamenlijke behandeling van alle vijf zaken kunnen bewerkstelligen door bij de ene sector op de voet van art. 220 Rv verwijzing naar de andere te verzoeken.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het overeenkomstig de strekking van genoemde wetsbepaling en voorts ook in het belang van de goede procesorde om alle vijf vorderingen in het thans bij de kantonrechter aanhangige geding bij elkaar te houden.
Op deze grond wordt het beroep van [gedaagde] op de voor de kantonrechter geldende competentiegrens van € 5.000,00 gepasseerd.
12. Samenvattend wordt hier geoordeeld dat het beroep van [gedaagde] op onbevoegdheid van de kantonrechter moet worden afgewezen.
13. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
BESLISSING
De kantonrechter,
in het incident
I. verklaart de kantonrechter bevoegd tot kennisneming van alle in dit geding aanhangig gemaakte vorderingen en
II. houdt de beslissing inzake de kosten van dit incident aan,
en in de hoofdzaak
III verwijst de zaak naar de rol van 26 mei 2011 voor antwoord aan de zijde van [gedaagde]
Aldus gewezen door mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter, en uitgesproken op 28 april 2011.
De griffier De kantonrechter