ECLI:NL:RBAMS:2011:BU3296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
487019 - HA ZA 11-1028
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.M. Korsten - Krijnen
  • M. Haisma
  • H.C. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie voor schadevergoeding door Hypotheekleed tegen curatoren van DSB Bank

In deze zaak vorderde de stichting Hypotheekleed, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.L.M. Heuts, een verklaring voor recht dat klanten van DSB Bank die schadevergoeding ontvangen, recht hebben op vergoeding van hun buitengerechtelijke kosten. De gedaagden, curatoren van DSB Bank, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Knigge, verzetten zich tegen deze vordering. De rechtbank Amsterdam heeft op 2 november 2011 geoordeeld dat de vordering van Hypotheekleed niet in het wettelijke stelsel past. De rechtbank stelde vast dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, mits deze in redelijkheid zijn gemaakt en noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat Hypotheekleed niet kon aantonen dat de door hen gevorderde forfaitaire vergoeding voor kosten redelijk was, voordat er duidelijkheid was over welke kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De rechtbank wees de vorderingen van Hypotheekleed af en veroordeelde hen in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 1.162,-. De rechtbank verklaarde de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Hypotheekleed deze kosten onmiddellijk moest betalen, ongeacht een eventueel hoger beroep. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te verschaffen over gemaakte kosten voordat een vergoeding kan worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 487019 / HA ZA 11-1028
Vonnis van 2 november 2011
in de zaak van
de stichting
STICHTING HYPOTHEEKLEED,
gevestigd te Almelo,
eiseres,
advocaat mr. O.L.M. Heuts te Amsterdam,
tegen
1. BERNARDUS FRANCISCUS MARIA KNÜPPE,
wonende te [woonplaats],
2. RUTGER JAN SCHIMMELPENNINCK,
wonende te [woonplaats],
beiden in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap DSB Bank N.V.,
gedaagden,
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Hypotheekleed en Curatoren genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 maart 2011,
- de akte houdende overlegging producties van Hypotheekleed,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 29 juni 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 september 2011, met de daarin genoemde
stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 19 oktober 2009 is het faillissement van DSB Bank N.V. (hierna: DSB Bank) uitgesproken. Nadat aanvankelijk mr. R.J. Schimmelpenninck en mr. J.Ch.L. Kuiper als curatoren waren benoemd, zijn thans Curatoren curatoren in dit faillissement.
2.2. Curatoren zijn geconfronteerd met klachten van klanten van DSB Bank over schending van de zorgplicht door DSB Bank ten tijde van de bemiddeling, advisering en/of verstrekking van financiële producten.
2.3. Hypotheekleed stelt zich blijkens haar statuten ten doel de belangen van gedupeerde klanten van DSB Bank te behartigen.
2.4. Tussen Curatoren en verschillende belangenorganisaties, waaronder aanvankelijk ook Hypotheekleed, heeft overleg plaatsgevonden over de afwikkeling van de onder
2.2. bedoelde klachten. Hypotheekleed is op 7 juli 2011 uit dit overleg gestapt. Op
19 september 2011 hebben Curatoren met de overige belangenorganisaties een akkoord bereikt over een compensatieregeling.
3. Het geschil
3.1. Hypotheekleed vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat, indien een door DSB Bank-gedupeerde ingestelde claim toewijsbaar is, de door deze DSB Bank-gedupeerde betaalde en/of verrekende en/of verschuldigde buitengerechtelijke kosten deel uitmaken van de aldus toewijsbare claim, mits die kosten redelijk zijn ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) en/of redelijk zijn ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW,
II. een verklaring voor recht dat als redelijke kosten als bedoeld onder I. dienen te worden aangemerkt de kosten volgens de meest actuele versie van de Staffel Kantonrechters (bijlage bij en genoemd in §19 van Rapport Voor-werk II), althans een zodanig bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen,
III. veroordeling van Curatoren in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten en met bepaling dat, indien het bedrag van deze proceskostenveroordeling niet binnen
14 dagen na de dag waarop vonnis is gewezen aan Hypotheekleed is voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2. Hypotheekleed legt hieraan ten grondslag dat het in het belang van DSB Bank-gedupeerden is dat op voorhand wordt vastgesteld dat, indien een schadevordering door een rechter wordt toegewezen of door Curatoren wordt erkend, ook de buitengerechtelijke kosten moeten worden vergoed en ter zake minimaal een vergoeding conform het in Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire bedrag voor kantonprocedures redelijk is.
3.3. Curatoren voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW komen kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en buitengerechtelijke kosten (hierna samen: kosten) slechts voor vergoeding in aanmerking, indien die kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De partij die aanspraak maakt op vergoeding van kosten, zal dan ook moeten stellen en zo nodig bewijzen dat zij kosten heeft gemaakt, dat die kosten redelijkerwijs noodzakelijk waren voor het verkrijgen van schadevergoeding en
- ingeval het tot een gerechtelijke procedure komt - dat die kosten niet zien op werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Eerst nadat vast komt te staan dat werkzaamheden zijn verricht waarvan de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, wordt toegekomen aan de begroting van de kosten. Wat betreft de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten wordt veelal uitgegaan van het in Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire bedrag, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht.
4.2. Hypotheekleed wil thans door middel van een collectieve actie bewerkstelligen dat in rechte wordt vastgesteld dat iedere klant van DSB Bank die schadevergoeding toegekend krijgt en in verband daarmee kosten heeft gemaakt, minimaal recht heeft op een vergoeding conform het in Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief voor kantonprocedures. Hypotheekleed miskent daarbij dat artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW geen ruimte biedt om vóórdat (vast staat welke) kosten zijn gemaakt, vast te stellen dat een bepaald forfaitair bedrag redelijk is als vergoeding van kosten. De vragen of kosten redelijkerwijs noodzakelijk zijn en of de omvang daarvan redelijk is, kunnen immers slechts beantwoord worden indien vast staat welke werkzaamheden zijn verricht. Hypotheekleed stelt in dit verband dat de door haar opgesomde werkzaamheden als uitgangspunt kunnen worden genomen, omdat voor (veel) DSB Bank-gedupeerden (een essentieel deel van) die werkzaamheden zal moeten worden verricht om schadevergoeding toegekend te krijgen. Hypotheekleed kan niet in dit standpunt worden gevolgd. Als onvoldoende door Hypotheekleed weersproken dient als vaststaand te worden aangenomen dat de klachten van DSB Bank-klanten wat betreft complexiteit onderling verschillen en dat het van de complexiteit van een klacht zal afhangen of en welke werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk zijn om schadevergoeding toegekend te krijgen. Van geval tot geval zal dan ook moeten worden bekeken of kosten zijn gemaakt en zo ja, of en tot welk bedrag die kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Bovendien volgt uit de stellingen van Curatoren dat zij in voorkomend geval een beroep zullen doen op artikel 6:101 BW. Als aan de DSB Bank-gedupeerde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, kan ook dat van invloed zijn op de kostenvergoeding. Onjuist is de stelling van Hypotheekleed dat de Staffel kantonrechters erin voorziet dat de kostenvergoeding automatisch in dezelfde mate wordt verminderd als de primaire schadevergoedingsplicht. De billijkheidscorrectie uit artikel 6:101 BW kan bovendien meebrengen dat de verplichting om kosten te vergoeden niet, of niet in gelijke mate als de primaire schadevergoedingsplicht wordt verminderd. De door Hypotheekleed gewenste voorziening laat geen ruimte voor deze op een concrete zaak toegespitste oordelen en past daardoor niet in het stelsel van de wet.
4.3. Nu de vordering van Hypotheekleed reeds op grond van het voorgaande moet worden afgewezen, behoeven de overige verweren van Curatoren geen bespreking.
4.4. Hypotheekleed zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De kosten van Curatoren worden tot op heden begroot op:
vast recht € 258,-
salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief € 452,-)
totaal € 1.162,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen.
4.5. De nakosten, waarvan Curatoren betaling vorderen, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal worden toegewezen zoals in het dictum weergegeven.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Hypotheekleed in de proceskosten, aan de zijde van Curatoren tot op heden begroot op € 1.162,-, te vermeerderen, indien Hypotheekleed hieraan niet binnen
14 dagen heeft voldaan, met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Hypotheekleed, indien niet binnen 14 dagen aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien Hypotheekleed niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Curatoren aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, mr. M. Haisma en mr. H.C. Bijleveld en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.