ECLI:NL:RBAMS:2011:BU4060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2429 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen waarschuwing en contactverbod in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Dienst Werk en Inkomen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van 27 december 2010, waarin hij een laatste waarschuwing kreeg en een contactverbod met een collega werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen rechtsgevolgen voor de eiser met zich meebrachten. De rechtbank stelde vast dat de waarschuwing en het contactverbod geen wijzigingen in de rechtspositie van de eiser teweegbrachten en dat deze brieven slechts als sturingsmiddelen binnen de interne ambtelijke verhoudingen moeten worden gezien.

De rechtbank overwoog dat de waarschuwing geen besluit is zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, en dat er geen rechtsmiddelen openstaan tegen dergelijke sturingsmiddelen. De eiser had aangevoerd dat de waarschuwing een zelfstandige rechtspositionele betekenis heeft, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de eiser tegen de brieven terecht niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in de Awb en de grenzen van rechtsmiddelen in bestuursrechtelijke procedures.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor het vergoeden van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2429 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.J.M. Scheen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.A. Boes-Kouwenoord.
Procesverloop
Bij brief van 27 december 2010 heeft verweerder eiser een laatste waarschuwing gegeven en heeft verweerder eiser verboden in contact te treden met een collega.
Bij brief van 6 januari 2011 heeft verweerder het verzoek van eiser om de brief van 27 december 2010 in te trekken, afgewezen en heeft verweerder de brief van 27 december 2010 gecorrigeerd met dien verstande dat aan eiser een waarschuwing wordt gegeven in plaats van een ‘laatste’ waarschuwing.
Bij besluit van 30 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiser is werkzaam bij de Dienst Werk en Inkomen in de functie van Kwaliteitsmedewerker bij de RVE Bijzondere Doelgroepen aan het IJsbaanpad. Nadat de Manager Bijzondere Doelgroepen a.i. klachten over het optreden van eiser had ontvangen heeft verweerder in een brief van 27 december 2010 met betrekking tot die klachten het volgende meegedeeld:
“Tijdens genoemd gesprek heb ik aangegeven dat uw gedrag naar mevrouw [collega] als ongewenst wordt ervaren en dat ik u opdracht geef met onmiddellijke ingang te stoppen met dit gedrag. Ook heb ik u verboden om, vooralsnog, contact te hebben met mevrouw [collega]. Dit contactverbod is ook van toepassing op e-mail, brief en telefoonverkeer. Deze brief moet opgevat worden als een laatste waarschuwing. Bij herhaling van genoemd gedrag zal ik niet aarzelen om de directie te verzoeken om disciplinaire maatregelen te nemen.”
1.2. Op 29 december 2010 heeft eiser aan verweerder verzocht om de brief van 27 december 2010 in te trekken.
1.3. Bij brief van 6 januari 2011 heeft verweerder dit verzoek afgewezen en een correctie op de brief van 27 december 2010 aangebracht met dien verstande dat eiser een waarschuwing wordt gegeven in plaats van een ‘laatste’ waarschuwing.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze brieven niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch als handelingen als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb.
1.5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de klacht, waarschuwing met het contactverbod, zeker nu het gebruikt wordt in een beoordeling van eiser, een zelfstandige rechtspositionele betekenis toekomt en daarom een besluit is in de zin van de Awb. Voorts wordt de brief in het personeelsdossier opgenomen. Verweerder heeft ten onrechte de klacht op informele wijze afgedaan zonder dat de feiten bekend zijn en zijn onderzocht.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb of als andere handelingen als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb, zodat daartegen geen rechtsmiddelen openstaan. De rechtbank laat uitdrukkelijk alles buiten beschouwing wat niet ziet op de vraag die hier voorligt.
2.2. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3. Op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 niet op enig rechtsgevolg gericht, omdat de waarschuwing en het contactverbod geen wijzigingen hebben gebracht in de rechtspositie van eiser. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer bij uitspraken van 18 mei 2006, LJN: AX6392 en 11 januari 2007, LJN: AZ6769) dient de waarschuwing aangemerkt te worden als een normaal sturingsmiddel in de interne ambtelijke verhoudingen en is een dergelijk sturingsmiddel niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, noch als een andere handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb. Tegen het hanteren van een dergelijk sturingsmiddel kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Dit laatste geldt ook als aan een afkeurend bericht aan de ambtenaar al dan niet een laatste waarschuwing wordt verbonden of als de mededeling wordt gedaan dat een afschrift zal worden opgeborgen in het personeelsdossier. Uit het dossier blijkt dat mevrouw [collega] niet van plan is om een klacht in te dienen conform de procedure uit artikel 19 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam. Met de aan eiser verstuurde waarschuwingsbrief beschouwt mevrouw [collega] persoonlijk deze zaak als afgehandeld. Dat de waarschuwing is opgenomen in het personeelsdossier en geen onderzoek heeft plaatsgevonden, doet aan dit oordeel niet af. De stelling van eiser dat de klacht wordt gebruikt in een beoordeling van eiser, maakt het vorenstaande evenmin anders. Tegen een beoordeling staat een afzonderlijke rechtsgang open. Deze beoordeling valt buiten de omvang van dit geding, zodat de rechtbank een oordeel hierover in deze zaak achterwege zal laten.
2.5. Op grond van het bovenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven van 27 december 2010 en 6 januari 2011 niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, noch als andere handelingen als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb.
2.6. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard. Voor het vergoeden van proceskosten of het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB