ECLI:NL:RBAMS:2011:BU4061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2212 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op kinderopvangtoeslag wegens gebrek aan bewijs van kosten kinderopvang

In deze zaak heeft eiseres op 30 januari 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de periode van 1 november 2007 tot 1 januari 2009. Eiseres maakte gebruik van kinderopvang via het gastouderbureau [gastouderbureau] te Gorinchem en had hiervoor overeenkomsten afgesloten. De Belastingdienst Toeslagen heeft haar voorschotten toegekend, maar later het voorschot voor 2008 gewijzigd naar nihil, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor de kinderopvang had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres enkel de ontvangen toeslag doorbetaalde aan de gastouders, zonder zelf kosten te maken. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres geen recht had op de kinderopvangtoeslag, omdat zij niet de intentie had om kosten te maken, maar enkel de toeslag wilde ontvangen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Belastingdienst vernietigd wegens een gebrek aan deugdelijke motivering. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet voldoende had aangetoond dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de eerdere toekenning van de toeslag niet wordt hersteld. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 874.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 7 september 2011. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2212 WET
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.C. Danel,
en
Belastingdienst Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde E.J.E. Groothuis.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 gewijzigd naar nihil.
Bij besluit van 1 april 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1 Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres heeft op 30 januari 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de periode
1 november 2007 - 1 januari 2009. Zij maakte gebruik van kinderopvang via het gastouderbureau [gastouderbureau] te Gorinchem. Zij had daarvoor met [gastouderbureau] een overeenkomst voor de periode 1 november 2007-1 januari 2008 en een overeenkomst voor het jaar 2008. Verweerder heeft haar voorschotten toegekend: voor 2007 € 3.212 en voor 2008 € 19.503. De kinderopvangtoeslag werd uitbetaald aan [gastouderbureau]; eiseres ontving van [gastouderbureau] betalingen om de gastouder van te betalen.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de voorschotten op nihil gesteld omdat de drie door eiseres opgegeven gastouders blijkens de gemeentelijke basisadministratie niet wonen op de opgegeven adressen. Ondanks herhaald verzoek heeft eiseres geen kopie van de verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de drie gastouders overgelegd. Zonder VOG kan de ingangsdatum op de overeenkomst niet juist zijn. Hieruit concludeert verweerder dat de ingangsdatum niet in de betreffende periode is gelegen zodat eiseres niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag 2008. Vanaf 11 december 2008 heeft eiseres geen recht op kinderopvangtoeslag omdat het gastouderbureau [gastouderbureau] te Gorinchem per die datum niet meer is opgenomen in het register van Gorinchem.
2 Wettelijk kader
2.1. Dit geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang (Wko) zoals die luidde ten tijde in geding.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2.4. Op grond van artikel 56, derde lid, van de Wko, in samenhang gelezen met artikel 50, tweede lid, van de Wko dienen – voor zover thans van belang – gastouders in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Deze verklaring wordt ingevolge artikel 50, derde lid, van de Wko aan de houder van het gastouderbureau overgelegd.
2.5. In artikel 52, eerste lid, van de Wko is neergelegd dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van het gastouderbureau en de ouder.
2.6. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Het vierde lid bepaalt, dat indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming bepaalt.
3 Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat partijen het erover eens zijn dat het recht op kinderopvangtoeslag in ieder geval eindigt per 1 december 2008, omdat eiseres vanaf deze datum geen gebruik meer maakte van kinderopvang via [gastouderbureau]. Dat betekent dat de stelling dat [gastouderbureau] per december 2008 niet meer als gastouderbureau staat ingeschreven in het register, voor de beoordeling van dit beroep niet van belang is.
3.2. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het ontbreken van een VOG, gelet op onder meer de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2010 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: BO5118), niet langer wordt tegengeworpen.
3.3. Afgezien van het ontbreken van een VOG heeft verweerder in het bestreden besluit tegengeworpen dat de gastouders niet in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) stonden ingeschreven.
3.4. Eiseres stelt in beroep dat zij erop mocht vertrouwen dat [gastouderbureau] erop zou toezien dat de kinderopvang werd verzorgd conform de regels. Zij mocht erop vertrouwen dat de gastouders in het GBA stonden ingeschreven op het adres waar zij op dat moment verbleven.
3.5. Verweerder heeft in het verweerschrift van 30 augustus 2010 aangegeven dat voor de gastouder [gastouder 1] een VOG is afgegeven op 21 februari 2008. De rechtbank gaat ervan uit dat deze gastouder wel in het GBA stond ingeschreven, zodat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd.
3.6. Uit de stukken blijkt dat er voor deze gastouder een gastouderovereenkomst is gesloten met [gastouderbureau] voor het jaar 2008 voor 138 uur opvang per maand per kind. In het verweerschrift van 30 augustus 2010 heeft verweerder een nieuwe weigeringsgrond aangegeven op grond waarvan de toeslag op nihil zou moeten gesteld, te weten dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt, zodat het erop lijkt dat zij alleen de toeslag heeft doorbetaald.
Nu verweerder dit niet in het bestreden besluit heeft aangevoerd, is dit besluit niet deugdelijk gemotiveerd, zodat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.7. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 10 december 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BG6401, heeft overwogen, dient de rechtbank, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. De rechtbank zal onderzoeken of de nadere motivering van verweerder in het verweerschrift stand houdt.
3.8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht naar voren brengt dat de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming in de kosten is, zodat eiseres als vraagouder dient aan te tonen dat zij de overige kosten, de zogenaamde eigen bijdrage, heeft voldaan.
3.9. Verweerder heeft aan eiseres voor 2008 een voorschot voor de kinderopvangtoeslag toegekend van € 19.503. Over de maand december 2008 is geen voorschot uitbetaald. Wel is over 2008 in totaal € 17.877 uitbetaald. De betalingen zijn gedaan aan het gastouderbureau. Het gastouderbureau deed betalingen aan eiseres. Uit de door eiseres overgelegde rekeningafschriften blijkt dat zij in september en oktober 2008 telkens een betaling heeft ontvangen van € 1.358,28 van [persoon 1] te Gorinchem met de vermelding kinderopvangtoeslag 2008. Eiseres heeft zo van het gastouderbureau in totaal
€ 14.941,08 ontvangen.
3.10. Eiseres heeft een verklaring overgelegd waarin zij verklaart dat [gastouder 1] in de maanden januari tot en met november 2008 voor de opvang van haar kinderen € 4.400 heeft ontvangen. Deze verklaring is gedateerd 23 december 2008, en is door de gastouder mede ondertekend. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld de betaling aan gastouder [gastouder 1] van € 4.400 aannemelijk te achten, zodat de rechtbank geen grond ziet daarover anders te oordelen.
3.11. Eiseres heeft schriftelijke verklaringen in het geding gebracht waarin zij verklaart dat zij de drie gastouders voor kinderopvang in de maanden januari tot en met november 2008 respectievelijk € 5270, € 5270 en € 4400 heeft betaald, mitsdien in totaal € 14.940. Nu terzake van de andere twee gastouders geen overeenkomst met een gastouderbureau zijn overgelegd en deze gastouders niet staan ingeschreven in het GBA is de rechtbank met verweerder van oordeel dat in zoverre niet wordt voldaan aan de regelgeving, zodat de voor deze gastouders verleende toeslag op goede gronden op nihil is gesteld.
3.12. Uit de opgave van eiseres zelf blijkt dat eiseres ermee heeft volstaan de van het bureau ontvangen toeslag door te betalen aan de gastouders. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiseres terzake van gastouder [gastouder 1] zelf geen kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Hieruit volgt dat de overeenkomst gastouderopvang geen juiste informatie bevat, omdat in die overeenkomst staat dat deze gastouder € 6,02 per uur voor 138 uren per maand per kind kost, hetgeen neerkomt op ruim € 18.000. Nu eiseres zelf heeft verklaard dat deze gastouder slechts € 4.400 van haar heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het verweerschrift op goede gronden op het standpunt stelt dat eiseres, nu zij niet de bedoeling had kosten voor kinderopvang te maken maar alleen om een toeslag te ontvangen, geen recht op kinderopvangtoeslag heeft.
In het midden kan blijven of eiseres evenmin recht op kinderopvangtoeslag heeft op de andere door verweerder genoemde weigeringsgronden, te weten dat eiseres geen recht heeft op toeslag omdat zij geen arbeid heeft verricht en niet duidelijk is of de cursus die zij volgde een inburgeringscursus of andere cursus was, of zij deze na maart 2008 heeft voortgezet, en of er recht is op opvang voor meer uren dan de 10 uren cursus die eiseres zou hebben gevolgd dan wel de 10 uren vrijwilligerswerk die eiseres verrichtte.
4. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, die worden begroot op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting à € 437).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, voorzitter, mrs. J.A.A.G de Vries en
L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB