ECLI:NL:RBAMS:2011:BU4067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-661179-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verwurging tijdens ruzie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die in 1994 zijn vriendin tijdens een ruzie in haar woning door verwurging om het leven heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, op 15 mei 1994 naar de woning van het slachtoffer ging en daar een ruzie ontstond over een vals paspoort. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte het slachtoffer verwurgd, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. A.T. Eisenmann. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, aangezien de verdachte zich bewust was van de kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou leiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor doodslag, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte toerekeningsvatbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan na meerdere terechtzittingen en op basis van de bewijsvoering, waaronder verklaringen van getuigen en deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/661179-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 11 november 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen de verdachte, gedagvaard als
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] (Egypte) op [1969],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
adres: [adres] [woonplaats] (Duitsland),
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam,
en blijkens zijn Duitse identiteitsbewijs genaamd
[alias verdachte],
geboren te [geboorteplaats 2] (Soedan) op [1969].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 februari 2011, 3 maart 2011 (interlocutoir vonnis), 31 mei 2011, 26 augustus 2011 en 28 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.T. Eisenmann en door verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 1994 tot en met 17 mei 1994 te [plaats] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) (gedurende lange, althans enige tijd) (met beide handen) de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Ter terechtzitting alsmede in het door haar ter terechtzitting d.d. 17 februari 2011 overgelegde requisitoir heeft zij, kort samengevat, het volgende betoogd.
Uit de verklaringen van verdachte, het feit dat verdachte specifieke daderkennis heeft en het sectieverslag blijkt dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) opzettelijk heeft verwurgd. [slachtoffer] had het valse paspoort van verdachte afgepakt en verdachte wilde dat niet. Verdachte had dus een motief om [slachtoffer] te doden. Hoewel verdachte mogelijk in paniek heeft gehandeld, betekent dat niet dat verdachte geen opzet had. Ook uit de rapportage van de psychiater R.J.P. Rijnders (hierna ook: dokter Rijnders) blijkt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een stoornis had waardoor zijn opzet op de dood van [slachtoffer] ontbrak dan wel zijn strafbaarheid zou kunnen worden uitgesloten. Verdachte heeft misschien niet het "volle" opzet op de dood van [slachtoffer] gehad, maar er is wel sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en aangezien het enkele minuten duurt voordat iemand dan overlijdt, heeft hij de kans dat [slachtoffer] door zijn handelen zou overlijden, welbewust aanvaard. Er kan dan ook bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting van 28 oktober 2011 heeft de raadsman, voortbouwend op de door hem ter terechtzitting van 17 februari 2011 overgelegde pleitnota, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte had een goede verstandhouding met [slachtoffer] en had dus geen motief om haar te doden. Er is tussen verdachte en [slachtoffer] een ruzie ontstaan over een vals paspoort waarmee verdachte meende de problemen rond zijn illegale status te kunnen oplossen en toen [slachtoffer] dat van hem afpakte, raakte verdachte volledig in paniek. Verdachte had voordien in vreemdelingendetentie verbleven en tijdens die detentie is een medegedetineerde om het leven gekomen als gevolg waarvan verdachte doodsangsten heeft uitgestaan. Hij zag in een waanbeeld voor zich dat [slachtoffer] hem in een situatie zou brengen dat hij terug moest naar de gevangenis. Dit zorgde ervoor dat verdachte in een vechtsituatie werd gebracht. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij [slachtoffer], nadat zij op de grond was gevallen, heeft gewurgd of in een wurggreep heeft gehouden. Dat dokter Rijnders geen ziekelijke stoornis bij verdachte heeft kunnen vaststellen, doet niets af aan de omstandigheid dat verdachte in paniek was en dat die gemoedstoestand de overhand nam. Verdachte heeft dan ook niet opzettelijk gehandeld. Ook is er geen sprake van voorwaardelijke opzet. Verdachte wilde zijn paspoort terug en hij hoefde er geen rekening mee te houden dat de worsteling tussen hem en [slachtoffer] zou leiden tot haar dood. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Onverminderd hetgeen in het interlocutoir vonnis d.d. 3 maart 2011 (pag. 2/3 onder 3.1. De feiten) is vastgesteld, gaat de rechtbank op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.i
Op 15 mei 1994 gaat verdachte naar de woning van [slachtoffer] aan de [A-straat nr] te [plaats].ii In de woning toont verdachte aan [slachtoffer] een vals paspoort dat hij heeft laten maken. Hierop wordt [slachtoffer] boos en pakt het paspoort van verdachte af. Er ontstaat vervolgens een worsteling, waarbij verdachte probeert het paspoort van [slachtoffer] terug te pakken, verdachte zijn arm om [slachtoffer] heen doet en ze beiden hard op de grond vallen. Als verdachte ziet dat [slachtoffer] niet meer beweegt en haar gezicht een andere kleur heeft, denkt verdachte dat [slachtoffer] dood is. Vervolgens verlaat hij de woning.iii Op 17 mei 1994 wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen.iv Zij blijkt te zijn overleden door verstikking als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch, samendrukkend geweld aan de hals.v
Nadere overwegingen
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte degene is geweest die op 15 mei 1994 met [slachtoffer] in haar woning was. Die avond heeft hij ruzie met haar gehad waarna er een worsteling is ontstaan. In die worsteling heeft verdachte zijn arm om [slachtoffer] heen gedaan en zijn ze op de grond gevallen. Nadien heeft verdachte geconstateerd dat [slachtoffer] dood was. [slachtoffer] blijkt te zijn overleden door verwurging. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tezamen met de omstandigheid dat uit het dossier niet blijkt dat iemand anders die avond in de woning van [slachtoffer] is geweest, brengen mee dat verdachte degene is geweest die de keel van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en vervolgens dichtgedrukt heeft gehouden, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
Opzet
Uit het alsnog aan de stukken toegevoegde proces-verbaal met de daarbij behorende bijlagenvi blijkt dat verdachte in de periode van 5 januari 1993 tot en met 21 juli 1993 in vreemdelingenbewaring heeft verbleven en dat tijdens deze detentie een medegedetineerde is overleden. Volgens verdachte ontstond er vervolgens een geruchtenstroom dat bewaarders betrokken waren bij dit sterfgeval. Volgens verdachte heeft dit bij hem geleid tot grote angst hetzelfde lot te zullen ondergaan. Gelet hierop kan worden aangenomen dat deze ervaring voor verdachte traumatisch is geweest. Dit wordt onderschreven in het door psychiater Rijnders op 7 oktober 2011 opgemaakte Pro Justitia rapportage betreffende verdachte. Verder houdt deze rapportage - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in. Er is geen aanwijzing c.q. onderbouwing voor de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling bij verdachte in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde. Van een ziekelijke stoornis in het dissociatiespectrum is niet gebleken. De aanwezigheid van een niet per se ziekelijke vorm van acute dissociatie, namelijk de zogenoemde peritraumatische dissociatie, is overwogen, maar niet kan worden onderbouwd dat deze vorm van dissociatie aanwezig was tijdens het ten laste gelegde. Ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2011 is dokter Rijnders als deskundige gehoord en heeft hij zijn rapportage en conclusies toegelicht. Rijnders heeft onverkort vastgehouden aan de conclusies zoals vermeld in de door hem opgemaakte rapportage.
Gelet op voornoemde rapportage moet de conclusie zijn dat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die het standpunt dat bij verdachte het opzet op de dood van [slachtoffer] ontbrak, ondersteunen.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat verdachte in vreemdelingenbewaring een traumatische ervaring heeft gehad en mogelijk heeft gevreesd dat - omdat [slachtoffer] hem het paspoort niet terug wilde geven en nadat ze beiden met een harde klap op de grond waren gevallen en hij dacht dat de buren de politie zouden bellen - hij opnieuw in detentie zou geraken, brengt dit niet met zich dat verdachte zodanig in paniek is geraakt dat ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelwijze en de mogelijke gevolgen daarvan bij hem ontbrak, zoals de raadsman heeft betoogd. In de rapportage van dokter Rijnders ontbreekt ondersteuning voor dit standpunt. Er enerzijds van uitgaande dat verdachte op het fatale moment niet bewust de dood van [slachtoffer] heeft gewild, maar anderzijds in aanmerking nemende dat de dood door verwurging eerst zal intreden nadat althans gedurende enige tijd samendrukkend geweld moet zijn uitgeoefend, moet de conclusie zijn dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door het gedurende enige tijd dichtdrukken van haar keel, zou komen te overlijden. Er is aldus sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer].
Voorbedachten rade.
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman wordt geoordeeld dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Aangenomen moet worden dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Verdachte wordt dan ook van het desbetreffende onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 15 mei 1994 tot en met 17 mei 1994 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met kracht gedurende enige tijd de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Nu uit voornoemde rapportage van de psychiater Rijnders blijkt dat verdachte voor het bewezen verklaarde feit toerekeningsvatbaar dient te worden gehouden en er verder geen andere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is.
7. Motivering van de straf
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, zou het tot een bewezenverklaring komen, bij de strafmaat rekening wordt gehouden met de omstandigheden zoals onder 3.2. weergegeven. Verder dient bij eventuele strafoplegging rekening te worden gehouden met andere bijzondere omstandigheden van dit geval, met name met het initiatief van verdachte om 16 jaar na de dood van [slachtoffer] daarover openheid van zaken te komen geven; zijn besluit om zich daarvoor in Nederland voor justitie te willen verantwoorden; alsmede de specifieke persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder het feit dat hij en zijn gezin niet in Nederland woonachtig zijn. Voorts is verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig levensdelict. Verdachte heeft zijn vriendin in haar woning om het leven gebracht door verwurging. Verdachte heeft door zijn handelen een einde gemaakt aan het leven een 25-jarige jonge vrouw die in de bloei van haar leven stond. Het droevige van deze gebeurtenis is dat een, gezien de problemen van verdachte rond zijn verblijfsstatus enerzijds misschien niet alledaagse, maar anderzijds toch ook weer niet heel dramatische ruzie om een vals paspoort, deze impulsieve en heftige reactie van verdachte met zo een tragisch en onherroepelijke gevolg voor [slachtoffer] en haar nabestaanden heeft doen ontstaan. Het leed dat verdachte aan de nabestaanden van [slachtoffer] heeft berokkend blijkt uit de slachtofferverklaring die de heer [nabestaande 1] mede namens zijn broers [nabestaande 2] en [nabestaande 3] op de terechtzitting van 17 februari 2011 heeft voorgelezen.
Hoewel de rechtbank het prijzenswaardig van verdachte vindt dat hij zich alsnog uit vrije wil met een bekentenis bij de politie heeft gemeld - hetgeen ten voordele van verdachte in de strafmaat tot uitdrukking dient te komen - neemt dat niet weg dat verdachte, door onmiddellijk na het doden van [slachtoffer] naar het buitenland te vluchten, haar nabestaanden jarenlang in onzekerheid heeft gelaten over wat er was gebeurd. Uiteindelijk is het nu wel zo, dat verdachte heeft bewerkstelligd dat de nabestaanden van [slachtoffer] (in grote lijnen) weten wat er die noodlottige avond met hun zuster is gebeurd. Hopelijk kan dat een impuls geven aan een verdergaande verwerking van [slachtoffer]'s dood dan tot voorheen mogelijk was uit frustratie omdat de dader nooit was gepakt, maar helaas zal het niets veranderen aan het feit dat [slachtoffer]'s moeder, die er bij was toen [slachtoffer] levenloos werd aangetroffen en twee jaar geleden is overleden, nooit heeft geweten wie verantwoordelijk was voor de dood van haar dochter en wat de aanleiding daarvan was.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank, meer dan de officier van justitie, rekening met de omstandigheden waarin verdachte zich ten tijde van het bewezen verklaarde bevond. Verdachte had een traumatische ervaring meegemaakt in vreemdelingendetentie en was bang dat hij weer gedetineerd zou worden. Hoewel verdachte in juridische zin opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, neemt de rechtbank aan dat hij haar dood niet daadwerkelijk heeft gewild. Verder heeft verdachte ter terechtzitting herhaaldelijk spijt betuigd, ook richting de familie [achternaam slachtoffer], hetgeen authentiek is overgekomen. Tenslotte wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte inmiddels in Duitsland een nieuw bestaan heeft opgebouwd als echtgenoot en vader. Alles in aanmerking nemend en gelet op de omstandigheid dat uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2011 en uit de informatie uit het Zentralregister (het Duitse justitiële documentatieregister) d.d. 21 januari 2011 niet blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, ziet de rechtbank aanleiding ten gunste van verdachte enigszins af te wijken van hetgeen door de officier van justitie als straf is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op het artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] (blijkens zijn Duitse identiteitsbewijs genaamd [alias verdachte]), daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2011.
De jongste rechter is buiten staat
mede te ondertekenen.
i De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in het dossier.
ii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 februari 2011. Pagina 142 (verklaring van [getuige 1]).
iii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 februari 2011. Pagina's 187 tot en met 190 (verklaring van verdachte d.d. 19 november 2010). Pagina's 232 en 236 tot en met 238 (verklaring van verdachte d.d. 26 november 2011).
iv Pagina's 8 en 9 (proces-verbaal van bevindingen). Pagina 11 (proces-verbaal van inspreken plaats delict).
v Een geschrift, te weten een Pro Justitia rapport met nummer 94226/R065 van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie d.d. 3 oktober 1994, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, inhoudende de verklaring van de patholoog, doorgenummerde pagina 206.
vi Een proces-verbaal met nummer 2751021816 van 12 juli 2011 (inclusief bijlagen) in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], inhoudende de verklaring van de verbalisant