ECLI:NL:RBAMS:2011:BU4364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-4161 KINDER
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag wegens gebrek aan bewijs van betaling aan gastouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag van eiseres. De Belastingdienst had het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 gewijzigd naar nihil, omdat eiseres geen bewijs had geleverd van de betalingen aan de gastouder. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind, stelde dat zij de administratie had overgedragen aan het gastouderbureau en daardoor niet in staat was om betalingsbewijzen te overleggen. De rechtbank oordeelde dat het risico van het niet kunnen overleggen van bewijs voor rekening van eiseres kwam. De getuigenverklaring van de zus van eiseres, die bevestigde dat zij in 2008 voor de kinderopvang was betaald, werd door de rechtbank niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat er geen betalingsbewijzen waren overgelegd. De rechtbank benadrukte dat volgens de wet de aanvrager van de kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat er kosten zijn gemaakt voor de kinderopvang. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4161 KINDER
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind,
en
Belastingdienst Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde E.J.E. Groothuis.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 is gewijzigd naar nihil.
Bij besluit van 22 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1]. Tevens is ter zitting verschenen [zus van eiseres], de zus van eiseres.
Ter zitting is [zus van eiseres] onder ede als getuige gehoord op grond van artikel 8:63 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank met toepassing van artikel 8:68 van de Awb op 15 februari 2011 het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Op 28 april 2011 heeft de meervoudige kamer het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiseres en haar gemachtigde zijn – met kennisgeving - niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten
1.1. Verweerder heeft het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 gewijzigd naar nihil, omdat verweerder geen reactie heeft ontvangen op een herhaald verzoek om informatie te verstrekken betreffende de aanvraag kinderopvangtoeslag 2008 van eiseres. Dit is in strijd met de verplichting tot informatieverstrekking als bedoeld in artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Het gaat om betalingsbewijzen, het contract dat eiseres heeft afgesloten met gastouderbureau [gastouderbureau] en de jaaropgaven over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009.
Verder stelt verweerder dat voor de maanden januari t/m november 2008 op het verzoek van eiseres de kinderopvangtoeslag is overgemaakt op het rekeningnummer van gastouderbureau [gastouderbureau]. De aanvrager blijft echter altijd verantwoordelijk voor een terug te betalen bedrag. Het maakt daarbij niet uit op welk rekeningnummer verweerder de toeslag heeft bijgeschreven.
2. Wettelijk kader
2.1. Dit geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang (Wko) zoals die luidde ten tijde in geding.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2.4. Op grond van artikel 56, derde lid, van de Wko, in samenhang gelezen met artikel 50, tweede lid, van de Wko dienen – voor zover thans van belang – gastouders in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Deze verklaring wordt ingevolge artikel 50, derde lid, van de Wko aan de houder van het gastouderbureau overgelegd.
2.5. In artikel 52, eerste lid, van de Wko is neergelegd dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van het gastouderbureau en de ouder.
2.6. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Het vierde lid bepaalt dat indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming bepaalt.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. In geschil is of verweerder op goede gronden het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 naar nihil heeft gewijzigd.
3.2. In beroep stelt eiseres dat zij geen stukken kan overleggen omdat zij de administratie heeft overgelegd aan het gastouderbureau. Als gevolg van de strafrechtelijke vervolging/veroordeling van de eigenaar van het gastouderbureau is het voor eiseres niet meer mogelijk gebleken over de betalingsbewijzen beschikking te krijgen. In aanvulling op de beroepsgronden heeft eiseres bij brief van 18 oktober 2010 een verklaring overgelegd van [zus van eiseres] waarin zij verklaart dat zij in 2008 van januari tot en met augustus is betaald voor de kinderopvang van het kind van eiseres.
3.3. Verweerder heeft gewezen op de verplichtingen die voor eiseres voortvloeien uit artikel 18, eerste lid, van de Awir. Eiseres heeft niet aangetoond dat de gastouder daadwerkelijk is betaald. Dat eiseres haar administratie heeft overgedragen aan het gastouderbureau komt voor haar eigen risico. Volgens verweerder had eiseres in ieder geval de betaalbewijzen kunnen aanleveren voor het deel van de kosten dat zij zelf aan de gastouder betaald had moeten hebben (‘de eigen bijdrage’). Als eiseres de ‘eigen bijdrage’ niet betaalt, is er een nieuwe reden om geen toeslag toe te kennen, omdat eiseres dan immers geen kosten heeft gemaakt, aldus verweerder. Aan de – later overgelegde – verklaring van [zus van eiseres] gaat verweerder voorbij. Een verklaring is geen betalingsbewijs. Bovendien heeft [zus van eiseres] geen aangifte inkomenstenbelasting gedaan over het jaar 2008 zodat niet kan worden nagegaan of [zus van eiseres] daadwerkelijk is betaald, aldus verweerder.
3.4. Uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De Belastingdienst was dan ook bevoegd eiseres om gegevens te vragen waaruit blijkt welke bedragen zij heeft betaald aan de gastouder.
3.5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 22 juni 2011, LJN BQ8833, moet een vraagouder zoals eiseres een deugdelijke administratie bijhouden van de betalingen aan de gastouder.
3.6. Eiseres heeft geen betalingsbewijzen overgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het door eiseres overleggen van de administratie aan het gastouderbureau, zonder daarvan een kopie te behouden, voor rekening en risico van eiseres komt. De rechtbank acht bovendien niet aannemelijk dat eiseres ook haar bankafschriften aan het bureau heeft gegeven. Verder stelt de rechtbank vast dat de stellingen van eiseres over de betalingen aan de gastouder niet stroken met de verklaringen van de gastouder als getuige. In het bezwaarschrift heeft eiseres gesteld dat zij in september 2008 van de gastouder vernam dat de gastouder niet meer door het gastouderbureau werd betaald. De gastouder heeft ter zitting als getuige onder ede verklaard dat zij in 2008 kinderopvang heeft verricht voor haar zuster, dat zij daarvoor € 6,10 per uur rekende en dat zij door haar zuster contant werd uitbetaald. De getuige heeft verklaard dat zij nooit door het gastouderbureau is betaald.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enig bedrag aan de gastouder heeft betaald en kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
3.7. Voor wat betreft de stelling van eiseres dat nergens in de wet staat dat zij een eigen bijdrage in de kosten dient te betalen, wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Wko, waarin staat dat een ouder aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten. Als een ouder geen kosten maakt, komt hij mitsdien niet in aanmerking voor toeslag. Nu de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming is, worden niet de volledige kosten van kinderopvang vergoed, maar een deel, zodat de vraagouder steeds zelf nog kosten dient te maken.
3.8. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht dan wel de proceskosten door verweerder.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mrs. A.D. Reiling en J.A.A.G. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB