ECLI:NL:RBAMS:2011:BU4440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/410473-09 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en noodweer bij vechtpartij

Op 15 november 2011 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. De zaak betrof een vechtpartij die plaatsvond op 25 mei 2009 te Amsterdam, waarbij het slachtoffer, aangeduid als [aangeefster], ernstig letsel opliep, waaronder een gebroken kaak en afgebroken tanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ooggetuigen waren van het voorval en dat de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer lijnrecht tegenover elkaar stonden. De rechtbank heeft het NFI-rapport als bewijsstuk gebruikt, maar concludeerde dat het letsel niet met zekerheid kon worden toegeschreven aan de verdachte, omdat het ook door een val had kunnen ontstaan.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk de dood of zwaar lichamelijk letsel van [aangeefster] wilde toebrengen, maar dat haar handelingen wel degelijk tot zwaar lichamelijk letsel hadden geleid. De verdachte had verklaard dat zij zich verdedigde tegen een aanval van [aangeefster], die haar eerder met een mes had aangevallen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor het beroep op noodweer van de verdachte slaagde. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was voor de mishandeling, en zij werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, [aangeefster], niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De uitspraak benadrukt de complexiteit van zelfverdediging en de beoordeling van bewijs in geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/410473-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 15 november 2011
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [1985],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats],
verblijvend op het adres [adres] [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Woerdman en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. R. Lonterman, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met haar vuist en/of met een (bak)steen in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [aangeefster] heeft geslagen (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) en/of die [aangeefster] in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt (terwijl die [aangeefster] op de grond lag);
subsidiair:
zij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken kaak en/of één of meerdere afgebroken tanden en/of één of meerdere geknapte bloedvaten in haar hoofd, heeft toegebracht, door voornoemde [aangeefster] met dat opzet meerdere malen, althans éénmaal, (met kracht) met haar vuist en/of een (bak)steen in/op haar gezicht en/of op/tegen haar hoofd en/of op/tegen haar bovenlichaam te slaan (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) en/of die [aangeefster] één of meerdere malen (met kracht) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd te trappen/schoppen (terwijl die [aangeefster] op de grond lag);
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [aangeefster] meerdere malen, althans éénmaal, (met kracht) met haar vuist en/of met een (bak)steen in/op haar gezicht en/of op/tegen haar hoofd en/of op/tegen haar bovenlichaam heeft geslagen (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) en/of haar één of meerdere malen (met kracht) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt (terwijl die [aangeefster] op de grond lag), waardoor voornoemde [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel (te weten
een gebroken kaak en/of één of meerdere afgebroken tanden en/of één of meerdere geknapte bloedvaten in haar hoofd), althans letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De redengevende feiten
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
Op 25 mei 2009 komen verdachte en [aangeefster] (hierna: [aangeefster]) elkaar tegen op de Slotermeerlaan in Amsterdam. De confrontatie eindigt in een vechtpartij tussen verdachte en [aangeefster].ii Die middag wordt [aangeefster] in het ziekenhuis opgenomen.iii Verdachte meldt zich twee dagen later op het politiebureau en doet aangifte van mishandeling door [aangeefster].iv [aangeefster] doet op 1 juni 2009 vanuit het ziekenhuis aangifte tegen verdachte.v Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij de politie verklaard dat er op straat een confrontatie met [aangeefster] heeft plaatsgevonden en dat zij [aangeefster] uit zelfverdediging twee maal heeft geslagen.vi
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) wordt forensisch medisch onderzoek gedaan naar het letsel bij [aangeefster] op basis van de beschikbare medische gegevens en fotomateriaal van het letsel.vii
Sinds eind 2008 zijn tussen [aangeefster] en verdachte, haar moeder en haar zus meerdere incidenten geweest, waarbij over en weer fysiek danwel verbaal geweld is gebruikt. Dit heeft geleid tot een bemiddelingsgesprek onder leiding van de buurtregisseur tussen de familie [verdachte] en [aangeefster], welk gesprek is geëscaleerd, omdat partijen verbaal agressief tegen elkaar waren.viii
3.2 Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent [aangeefster] met een (bak)steen te hebben geslagen of te hebben geschopt. Zij heeft bij de politie verklaard, en ter terechtzitting herhaald, dat zij [aangeefster] twee klappen heeft gegeven, om [aangeefster] bij haar weg te houden.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor de verklaring van [aangeefster] dat verdachte haar heeft geslagen met een steen en haar heeft geschopt geen steunbewijs bestaat, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het bij [aangeefster] aangetroffen letsel niet correspondeert met de verklaring van verdachte. Niet uitgesloten kan worden dat [aangeefster] de verschillende letsels heeft opgelopen doordat zij zelf ongelukkig ten val is gekomen. Het forensisch medisch onderzoek van het NFI steunt de hypothese dat iets anders dan de twee klappen van verdachte het letsel heeft veroorzaakt en sluit niet uit dat de verklaring van verdachte juist is. Het deskundigenrapport kan niet als steunbewijs voor de aangifte van [aangeefster] gelden. De verklaring van [aangeefster] is daarmee ook ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat slechts tot een bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling gekomen kan worden, nu het causale verband tussen het zwaar lichamelijk letsel en het door verdachte toegepaste geweld niet kan worden aangetoond.
3.3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De verklaring van [aangeefster] dat zij is geslagen met stenen en tegen haar hoofd is geschopt, wordt ondersteund door het NFI-rapport. Uit het rapport blijkt dat sprake is geweest van herhaalde geweldsinwerkingen. De officier van justitie stelt dat verdachte door met een baksteen op [aangeefster] in te slaan de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangeefster] kwam te overlijden, hetgeen een poging tot doodslag oplevert.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 [aangeefster] heeft verklaard dat verdachte haar met een steen (in een tas) tegen haar hoofd heeft geslagen en dat zij daarna, nadat zij ten val was gekomen, door verdachte tegen het hoofd is geschopt. Verdachte heeft verklaard dat zij niet met een steen maar met haar vuisten [aangeefster] in het gezicht heeft geslagen. Zij heeft verklaard dat zij op dat moment een tas bij zich had en - toen zij door [aangeefster] werd aangevallen - haar mobiele telefoon heeft gepakt en heeft geprobeerd 112 te bellen.ix
Vaststaat dat [aangeefster] letsel heeft opgelopen op 25 mei 2009. Zij heeft haar kaak gebroken, enkele tanden zijn afgebroken, ze heeft schaafwonden aan haar kin en er zijn bloedvaten in haar hoofd geknapt.
3.4.2 De verklaringen van [aangeefster] en verdachte staan over de aard van het geweld lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank ziet zich derhalve allereerst voor de vraag gesteld of sprake is geweest van het slaan met een (bak)steen en het schoppen tegen het hoofd, zoals door [aangeefster] verklaard. Met andere woorden: hoe is het letsel dat bij [aangeefster] is geconstateerd, ontstaan?
Vaststaat dat er geen ooggetuigen van de vechtpartij zijn. De de-auditu verklaring van de vriend van [aangeefster] is niet bruikbaar als steunbewijs, nu hij zelf geen ooggetuige was en de inhoud van zijn verklaring is gebaseerd op hetgeen [aangeefster] zelf heeft verklaard. Voor het bewijs is daarom naast de verklaringen van verdachte en [aangeefster], slechts het NFI-rapport bruikbaarx.
In het rapport van het NFI wordt over het letsel bij [aangeefster] gezegd dat "de bloeduitstortingen rondom het rechteroog, op en onder de kin en op de voorzijde van de kin kunnen worden verklaard door herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend en/of samendrukkend geweld, zoals door vallen op of tegen en/of (zich) slaan met of stoten aan een hard voorwerp, hard uitsteeksel of hard lichaamsdeel zoals een gebalde vuist of schoppen met een geschoeide voet.
De botbreuk van het opgaande deel van de linkeronderkaak van [aangeefster] in combinatie met de beschreven afgebroken glazuurdelen van gebitselementen en de verwondingen aan het mondslijmvlies, en de bloeduitstortingen onder en op de kin, zoals vermeld in de medische gegevens, kunnen worden verklaard door een of meerdere heftige uitwendige botsende geweldsinwerkingen op of tegen de kin en/of de mond. Deze kan of kunnen bijvoorbeeld zijn opgeleverd door een val met de kin op een harde ondergrond, door slaan met een of meerdere zware en harde voorwerp(en) en/of door hard schoppen met een geschoeide voet" (pagina 13).
Over het gediagnosticeerde neurologische letsel rapporteert de deskundige dat dit kan worden gekwalificeerd als licht schedel-hersenletsel III in het kader van een subarachnoïdale bloeding (een bloeding onder het zachte hersenvlies, hierna: SAB) en dat dit door een geweldsinwerking is veroorzaakt. "Een geweldsinwerking waardoor een traumatische SAB kan worden verklaard kan zijn opgeleverd door een of meerdere heftige uitwendige botsende geweldsinwerkingen op of tegen het hoofd van [aangeefster]" (pagina 13). Volgens de deskundige kunnen deze bijvoorbeeld zijn opgeleverd door: "vallen op een harde onderlaag en/of door slaan met een hard en zwaar voorwerp, of door een combinatie van slaan en vallen" (pagina 14). Ook stelt de deskundige dat geen onderscheid gemaakt kan worden tussen vallen of slaan als oorzakelijke geweldsinwerking.
Uit het rapport van de NFI blijkt tevens dat "zeer aannemelijk is dat de letsels die bij [aangeefster] op 25 mei 2009 werden waargenomen zijn te herleiden tot ten minste vier uitwendige botsende geweldsinwerkingen. Dit waren tenminste twee relatief geringe geweldsinwerkingen op of tegen de rechterbovenarm en de rechterhand en tenminste twee (zeer) heftige botsende geweldsinwerkingen waarvan tenminste één onder of tegen de kin en tenminste één op het gebied rond het rechteroog, mogelijk tegen het voorhoofd" (pagina 14).
De rechtbank leidt in het bijzonder uit dit laatste hiervoor geciteerde onderdeel van het rapport (dat de raadsman niet mede in zijn beschouwingen heeft betrokken) drie mogelijke scenario's voor het ontstaan van het letsel af.
Scenario I De verschillende letsels zijn veroorzaakt doordat [aangeefster] meerdere malen is geslagen met een hard voorwerp.
Scenario II [aangeefster] is eenmaal of tweemaal door verdachte geslagen met een hard voorwerp. Door de klap is letsel ontstaan (SAB) en [aangeefster] ten val gekomen. Door de val is ander letsel (kin, kaak en tanden) ontstaan.
Scenario III [aangeefster] is door verdachte geslagen, waardoor letsel (SAB) is ontstaan. [aangeefster] komt ten val en wordt door verdachte tegen het hoofd geschopt. Door het schoppen heeft [aangeefster] ander letsel opgelopen (kin, kaak en tanden).
Het NFI-rapport spreekt immers van vier geweldsinwerkingen, waarvan twee zeer heftige. De rechtbank acht aannemelijk dat één van die geweldsinwerkingen moet zijn veroorzaakt door een val. Hoewel verdachte verklaart zich niet te kunnen herinneren dat [aangeefster] op de grond is gevallen, heeft [aangeefster] uitdrukkelijk verklaard dat zij "out" is gegaan en op enig moment dus ten val is gekomen. Scenario I is derhalve niet aannemelijk.
Nu ten minste één geweldsinwerking moet zijn veroorzaakt door de val, moet de andere geweldsinwerking veroorzaakt zijn door een slag met een hard voorwerp. De verschillende letsels kunnen zich blijkens het rapport van de deskundige, niet door - zoals door de verdediging gesuggereerd - alleen een val laten verklaren. Er moet dus ten minste sprake zijn van eenmaal slaan met een hard voorwerp. Weliswaar zou het andere letsel (kin, kaak en tanden) veroorzaakt kunnen zijn door het schoppen tegen het hoofd nadat [aangeefster] op de grond terecht is gekomen en dus niet door de val zelf (scenario III), maar de rechtbank acht dat scenario niet aannemelijk, nu geen steunbewijs bestaat voor het schoppen en verdachte zelf heeft verklaard dat zij twee maal hard heeft geslagen en [aangeefster] niet op de grond heeft zien liggen. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat de val van [aangeefster] voorafgegaan werd door een harde klap tegen het hoofd van [aangeefster] (scenario II). Aannemelijk is dat het letsel aan de kin, de tanden en de kaak is veroorzaakt door de val en dat de SAB is veroorzaakt door het slaan met een hard voorwerp.
Op grond van het voorgaande en gelet op de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring acht de rechtbank tevens het meest aannemelijk dat verdachte [aangeefster] niet louter met haar blote handen in het gezicht of tegen het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij haar tasje (een enveloppe tas, een zogenaamde "clutch", met inhoud - sleutels, spiegeltje, portemonnee en dergelijke -) bij zich had en tijdens het voorval haar mobiele telefoon in haar handen heeft gehad. De rechtbank acht aannemelijk dat het SAB letsel is veroorzaakt doordat verdachte [aangeefster] met een hard voorwerp in haar tas die zij bij de confrontatie vasthield, of met haar mobiele telefoon die zij toen eveneens vasthield, tegen het hoofd heeft geraakt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan het NFI-rapport over het letsel bij [aangeefster] geen (bewijs)waarde kan worden gehecht ten aanzien van het slaan met een (bak)steen. Uit het NFI-rapport is immers slechts af te leiden dat er met een hard voorwerp geslagen moet zijn, maar niet met welk voorwerp dat gebeurd is. Ook voor het schoppen tegen het hoofd biedt het NFI-rapport geen steunbewijs, nu het letsel aan de kin en de tanden ook door de val kan zijn veroorzaakt. Nu ook overigens geen bewijs voor deze onderdelen uit de tenlastelegging bestaat, dient verdachte van die onderdelen te worden vrijgesproken.
Daarmee komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat een groot deel van de verklaring van [aangeefster] als ongeloofwaardig ter zijde moet worden geschoven, terwijl de verklaring van verdachte wel aannemelijk wordt geacht.
3.4.3 De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de gedragingen onder het primair, subsidiair of het meer subsidiair tenlastegelegde vallen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [aangeefster] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verdachte heeft met een hard voorwerp met kracht tegen het hoofd van [aangeefster] geslagen, waardoor die [aangeefster] ten val is gekomen. De handelingen van verdachte waren naar hun aard niet gericht op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht het meest aannemelijk dat verdachte met haar telefoon of haar tasje met inhoud - dat zij op dat moment in haar handen had - haar tegenstander in het gezicht of tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat verdachte zich op dat moment niet of nauwelijks ervan bewust is geweest dat zij niet louter met haar blote handen sloeg. Verdachte wilde, zo heeft zij verklaard, [aangeefster] bij haar weg krijgen. Dat leidt er toe dat verdachte, door tegen het hoofd van [aangeefster] te slaan met haar gevulde tas of haar mobiele telefoon, niet de aanmerkelijke kans op het overlijden van [aangeefster] noch de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Wel acht de rechtbank meer bewezen dan de mishandeling alleen. Verdachtes opzet was slechts gericht op het toebrengen van pijn en letsel, maar door haar handelen heeft [aangeefster] niet alleen een SAB opgelopen, maar is zij ook ten val gekomen met het gevolg dat zij haar kaak heeft gebroken en haar tanden zwaar zijn beschadigd. Al die gevolgen moeten aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
3.5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde:
op 25 mei 2009 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [aangeefster] meerdere malen met kracht tegen haar hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak en meerdere afgebroken tanden en geknapte bloedvaten in haar hoofd) en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het feit
4.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [aangeefster] en dat verdachte daarmee binnen de grenzen is gebleven van de noodzakelijke verdediging die door de genoemde aanranding geboden werd: zij heeft slechts enkele malen geslagen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte al eerder door [aangeefster] is bedreigd, aangevallen en mishandeld. Op die dag is zij wederom door [aangeefster] op straat belaagd en was verdachte bang dat zij weer van achter aangevallen zou worden: zij durfde daarom niet weg te lopen. De reactie van verdachte, het slaan in de richting van het hoofd van [aangeefster], is daarom niet onbegrijpelijk en niet disproportioneel, aldus de verdediging.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, indien al sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangeefster], verdachte niet proportionele middelen, namelijk slaan met een baksteen, heeft aangewend om zichzelf te verdedigen. Verdachte had bovendien kunnen weglopen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De rechtbank heeft hiervoor onder 3.4.2 vastgesteld dat verdachte [aangeefster] een aantal klappen tegen het hoofd heeft gegeven en haar daarbij met een hard voorwerp in haar tas of met haar mobiele telefoon die zij toen in haar handen had, heeft geraakt. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat [aangeefster] daardoor ten val is gekomen.
Verdachte heeft verklaard dat zij werd aangevallen door [aangeefster]. Zij kwam [aangeefster] op straat tegen, werd door haar uitgescholden en toegeschreeuwd. [aangeefster] tikte met haar vingers op/tegen de borst van verdachte. Verdachte werd geduwd en bij haar nek gepakt. Verdachte heeft geprobeerd [aangeefster] van haar af te duwen en 112 te bellen met haar mobiele telefoon. Op dat moment heeft zij van [aangeefster] een klap tegen haar kin gekregen. Toen het niet lukte om [aangeefster] van haar af te duwen, heeft verdachte [aangeefster] geslagen. Daarna zijn verdachte en [aangeefster] in een worsteling geraakt waarbij verdachte een knietje van [aangeefster] kreeg. Hierop heeft verdachte naar eigen zeggen een tweede maal geslagen. De rechtbank gaat, zoals hiervoor overwogen, uit van de juistheid van de verklaring van verdachte.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het verbod van eigenrichting, geboden door noodzakelijke rechtsverdediging, waarbij steeds de specifieke feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen, is naast het voorgaande nog van belang dat [aangeefster] en verdachte eerder met elkaar hebben gevochten. De rechtbank heeft kennis genomen van enkele mutaties en de verklaring van verdachte en [aangeefster] over hun 'voorgeschiedenis'. Daaruit blijkt dat verdachte enige tijd voor het onderhavige voorval door [aangeefster] met een mes is aangevallen in een winkel in de buurt. Ook tijdens het bemiddelingsgesprek zijn door [aangeefster] bedreigingen jegens verdachte en haar familie geuit. De rechtbank acht aannemelijk dat er - gezien bovengenoemde bedreigende en agressieve omstandigheden - op het moment van de confrontatie met [aangeefster] geen uitweg was voor verdachte. Verdachte heeft gezegd dat zij zich niet zomaar kon omdraaien en weglopen, omdat zij al eerder door [aangeefster] met een mes was aangevallen en dat zij bang was dat dit weer zou gebeuren. Zij wilde, zo verklaart zij ter terechtzitting, [aangeefster] niet uit het oog verliezen.
Onder deze omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen, waarbij verdachte door [aangeefster] tweemaal tegen het hoofd te slaan de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet heeft overschreden, ook al heeft verdachte [aangeefster] daarbij met een hard voorwerp tegen het hoofd geraakt. Hierbij weegt nog mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zich, zoals hiervoor onder 3.4.3 al is overwogen, niet of nauwelijks bewust is geweest dat zij op het moment van slaan haar telefoon en haar tas met inhoud vasthield.
De omstandigheid dat [aangeefster] door dit slaan tevens ten val is gekomen en daardoor nog ander letsel heeft opgelopen, staat aan het beroep op noodweer niet in de weg, omdat het opzet van verdachte daarop niet was gericht.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Dientengevolge acht de rechtbank het meer subsidiair bewezengeachte niet strafbaar. Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de benadeelde partij
4.3.2 Nu aan verdachte, zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel zal worden opgelegd, is [aangeefster] in haar vordering tot vergoeding van de door haar geleden schade niet ontvankelijk. Zij kan die vordering aanbrengen bij een rechter die burgerrechtelijke zaken beoordeelt.
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. A.C. Schaafsma en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Tanoglu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2011.
i In de volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, tenzij anders vermeld.
ii Pagina 28-31 (aangifte [aangeefster]) en pagina 10-14 (aangifte [verdachte])
iii Pagina 1-2, pagina 3 en pagina 4
iv Pagina 10-14 (aangifte [verdachte])
v Pagina 28-31 (aangifte [aangeefster]), pagina 4-8 (constatering letsel door verbalisant en foto's letsel), een geschrift zijnde een letselverklaring van 1 juni 2009, pagina 32, een geschrift, zijnde een letselverklaring van 22 juni 2009 (ongenummerd).
vi De verklaring van verdachte [verdachte], zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2011 en pagina 10-14 (aangifte [verdachte]).
vii Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport (ongenummerd).
viii Mutatierapport van 18 april 2009 (ongenummerd), proces-verbaal van relaas van 7 april 2009 (ongenummerd), proces-verbaal van relaas van 19 februari 2009 (ongenummerd), mutatierapport van 24 januari 2009 (ongenummerd) en een proces-verbaal van relaas van 24 november 2008.
ix De verklaring van verdachte [verdachte], zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2011.
x Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport (ongenummerd).