RECHTBANK AMSTERDAM
sector kanton - locatie Amsterdam
rolnummer: CV 11 19541
16 november 2011
11
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiser 1]
[eiser 2]
beiden wonende te Diemen
eisers in conventie bij dagvaarding van 11 mei 2011
verweerders in reconventie
nader ook te noemen [eisers]
gemachtigde: H.Verbeek voor mr.J.S.Vlieger
[gedaagde]
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
nader te noemen [gedaagde]
gemachtigde: H.Verbeek voor mr.D.de Vries.
De volgende processtukken zijn ingediend:
-de dagvaarding van 11 mei 2011 inhoudende de vordering van de [eisers] met bewijsstukken
-het antwoord - met tegeneis - van [gedaagde] met bewijsstukken.
Vervolgens is bij tussenvonnis van 29 juni 2011 een comparitie van partijen gelast. Deze is op 18 augustus 2011 gehouden. Daarna zijn nog ingediend:
-een akte met bewijsstukken van [eisers]
-een antwoordakte met bewijsstukken
-een laatste akte van de [eisers]
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en reconventie
1) Als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1) Op 7 december 2010 overleed [mevrouw X], wonende te [adres 2].
1.2)Van ca oktober 2008 tot ca maart 2009 woonde [mevrouw X] bij eiser onder 1. (hierna [eiser 1]) en zijn ouders te Diemen, [adres 1]. Vervolgens huurde [mevrouw X] een woning te Diemen aan de [adres 3] tot ca februari 2010. Tot 2 april 2010 verbleef [mevrouw X] weer bij de ouders van [eiser 1] te Diemen. Op 2 april 2010 huurde zij de woning [adres 4] te Diemen van [gedaagde].
1.3)[eiser 1] is in november 2008 benoemd tot mentor over [mevrouw X] en in december 2009 werd hij tevens bewindvoerder over haar.
1.4)Vanaf 26 april 2010 staat [eiser 1] ingeschreven op [adres 4] te Diemen.
1.5)Bij kort geding vonnis van 11 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter een ontruimingsvordering van [gedaagde] tegen [eisers] en [naam echtgenoot eiser 2], echtgenoot van eiseres onder 2, toegewezen.
2) De [eisers] vorderen in conventie primair te bepalen dat zij met ingang van 7 juni 2011 huurders zullen zijn van de woning staande en gelegen aan de [adres 4] te Diemen. Subsidiair vordert [eiser 1] dat hij vanaf voornoemde datum huurder zal zijn van voornoemde woning en meer subsidiair vordert eiseres onder 2. dat zij vanaf voornoemde datum huurder zal zijn van voornoemde woning.
De [eisers] stellen daartoe, zakelijk weergegeven, dat zij hun hoofdverblijf hebben in de genoemde woning en dat zij een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voerden met [mevrouw X].
3) [gedaagde] verweert zich tegen deze vordering. Zij voert daartoe, zakelijk weergegeven, aan:
-dat de [eisers] geen huisvestingsvergunning hebben dan wel zullen verkrijgen voor het in gebruik houden van de woning;
-dat [eiser 1] onvoldoende financiële waarborg biedt voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst;
-dat eiseres onder 2. zonder meer niet in aanmerking komt voor voortzet¬ting van de huurovereenkomst;
-dat de [eisers] geen hoofdverblijf in de woning hebben (gehad);
-dat de [eisers] geen duurzaam gemeenschappelijke huishouding voerden met [mevrouw X];
-dat de vordering afstuit op artikel 6:248 lid 2 BW.
In reconventie vordert [gedaagde] te verklaren voor recht dat de [eisers] zonder recht of titel in de woning verblijven. Voorts vordert zij ontruiming en betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur tot de ontruiming.
4) De [eisers] hebben bezwaar gemaakt tegen de (inhoud van de) antwoordakte van [gedaagde]. Het zou gaan om een verkapte conclusie. Dat moge zo zijn, hun eigen akte kan ook de benaming van verkapte conclusie rechtvaardigen. Alleen al daarom is er geen aanleiding om de akte van [gedaagde] te weigeren dan wel geen rekening te houden met de inhoud daarvan.
5) De [eisers] hebben gesteld dat [eiser 1], na het vertrek medio 2008 van de kleinzoon van [mevrouw X] naar zijn land van herkomst, de zorg voor [mevrouw X] op zich heeft genomen. [mevrouw X] kwam medio 2008 in een verzorgingstehuis in Den Helder. Zij was daar eenzaam door haar slechte beheersing van de Nederlandse taal en door haar beperkte gezichtsvermogen. Zij is toen bij [eiser 1] en zijn ouders komen wonen aan de [adres 1] te Diemen. [mevrouw X] kreeg in april 2009 een woning aan de [adres 3] te Diemen. Daar is zij gaan wonen met [eiser 1]. Na een inbraak in die woning in februari 2010 is [mevrouw X] weer bij [eiser 1] en zijn ouders aan de [adres] ingetrokken. In april 2010 kreeg zij, toen 88 jaar oud, de woning naast de ouders van [eiser 1]. Omdat zij (liever) verzorgd wilde worden door de zuster van [eiser 1] is deze, vanuit België, begin mei 2010 met haar echtgenoot en kind bij [mevrouw X] ingetrokken.
6) De stelling van de [eisers] houdt in dat [eiser 1] een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voerde/is gaan voeren met [mevrouw X] sinds medio 2008 terwijl zijn zuster (eiseres onder 2.) met haar echtgenoot en kind vanaf mei 2010 een duurzaam gemeenschappelijke huishouding is gaan voeren met [mevrouw X] en [eiser 1].
7) Dat de [eisers] tezamen een huisvestingsvergunning zouden verkrijgen en voldoende financiële waarborg boden voor behoorlijke nakoming van de huur wordt aannemelijk geoordeeld mede gezien de verklaring van de gemeente Diemen van 12 augustus 2011 (prod.25). Voorts heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd bestreden dat zij hun hoofdverblijf in de woning hadden sinds april/mei 2010. In zoverre faalt het verweer van [gedaagde]. Om de vordering in conventie te kunnen toewijzen moet derhalve vast komen te staan dat de [eisers] een duurzaam gemeenschappelijke huishouding hebben gehad met [mevrouw X] (en elkaar).
8) Wat [eiser 1] betreft:
De periode voorafgaand aan de huur van [adres 2] te Diemen (dus voor april 2010) wordt niet van belang geacht voor de beoordeling of hij met [mevrouw X] een duurzaam gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Dit wordt vanzelfsprekend geoordeeld voor wat betreft de perioden dat [mevrouw X] bij [eiser 1] en zijn ouders woonde aan de [adres 1] te Diemen. Doch ook voor de periode dat hij heeft gesteld met [mevrouw X] te hebben gewoond in [adres 3] te Diemen is niet aannemelijk geworden dat het hier om een duurzaam gemeenschappelijke huishouding ging gelet op hetgeen [eiser 1] daar zelf over verklaart in zijn aangifte van diefstal bij de politie (prod.23): 'Ik ben niet zo vaak in deze woning aanwezig. Ik verblijf vaak bij mijn ouders omdat ik sinds kort deze woning heb en nog niet alles aanwezig is om daar te kunnen wonen...' in combinatie met de omstandigheid dat [eiser 1] na die inbraak weer bij zijn ouders is gaan wonen evenals [mevrouw X].
9) Wat eiseres onder 2. betreft:
Eiseres onder 2. ging in november 2009 met haar gezin naar Belgie. Daarvoor had ook zij [mevrouw X] wel verzorgd. Nadat [mevrouw X] de woning naast haar ouders had gehuurd in april 2010 kwam [eiser 2] in mei 2010 terug uit Belgie om zich bij [mevrouw X] en haar broer [eiser 1] in die woning te vestigen.
10) Voldoende aannemelijk is geworden dat er een grote betrokkenheid bestond van de [eisers] bij [mevrouw X]. Haar verzorging hebben zij zich vanaf medio 2008 aangetrokken. Dat de [eisers] de wens hadden om duurzaam gemeenschappelijk te gaan samenleven met [mevrouw X] en elkaar is echter onvoldoende aannemelijk. [eiser 1] had betrokkenheid bij [mevrouw X] uit hoofde van zijn mentorschap over haar en zijn bewindvoerderschap. Dat hij duurzaam met haar wilde samenleven blijkt echter niet uit de gang van zaken sindsdien. Voor de verzorging van [mevrouw X] diende bijv. zijn zuster over te komen uit België terwijl hij in elk geval weer naast zijn ouders kwam te wonen. Voor eiseres onder 2. ligt dat niet anders. Zij was bereid [mevrouw X] te verzorgen en daartoe kwam zij vanuit België naar Nederland. Niet is echter gesteld wat de omstandigheden van haar en haar gezin in België waren noch wat zij heeft opgegeven om terug te keren naar Nederland. Evenmin is gesteld dat [mevrouw X], [eiser 1] en eiseres onder 2. en haar gezin met elkaar hebben besproken op welke wijze zij inhoud zouden gaan geven aan hun samenlevingsverband vanaf mei 2010. Dat eiseres onder 2. met haar gezin duurzaam wilde samenleven met [mevrouw X] en haar broer in een 4-kamerwoning van 60 m2 is alleen op grond van haar wens om [mevrouw X] te verzorgen onvoldoende aannemelijk.
11)De [eisers] hebben, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende toegelicht hoe zij in 2010 een duurzaam gemeenschappelijke huishouding met elkaar en [mevrouw X] hebben opgezet en gevoerd. De overgelegde verklaringen maken dat niet anders noch de overgelegde betaalbewijzen. De bereidheid om iemand zijn laatste maanden te verzorgen, waarvan genoegzaam blijkt, is niet hetzelfde als een duurzaam gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren. In dit geval komt daarbij dat de [eisers] vanwege die verzorging thans de voortzetting van de huur van een gewenste woning vragen waarvoor veel gegadigden zijn en waarvoor een lange wachttijd bestaat. Hetgeen de [eisers] nader te bewijzen aanbieden (nadere akte sub 2.7) voegt niet toe. Dat de [eisers] in het kader van de verzorging van [mevrouw X] veel met en voor haar deden is reeds voldoende komen vast te staan.
12) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt de vordering van de [eisers] tezamen en elk afzonderlijk afgewezen.
13) Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat de gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen evenals de ontruiming en de gebruiksvergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 7:268 lid 2 BW wordt de ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De toewijzing van een dwangsom op de ontruiming is onvoldoende toegelicht. Dit deel der vordering wordt daarom afgewezen.
14 )Gelet op de afloop van het geding wordt [eiser 1] veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [gedaagde].
I) wijst de vordering af;
II) verklaart voor recht dat de [eisers] zonder recht of titel in de woning [adres 2] te Diemen verblijven;
III) veroordeelt de [eisers] de woning met de daarin vanwege hen aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van [gedaagde] te stellen;
IV) veroordeelt de [eisers] om aan [gedaagde] te betalen Eur 640,86 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan gedurende welke zij de woning vanaf 1 juni 2011 in gebruik heeft gehad of houdt tot de ontruiming vermeerderd met de jaarlijkse huurverhoging;
in conventie en reconventie
V) veroordeelt de [eisers] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 750,-, voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde;
VI) verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad behoudens de veroordeling onder III.
Aldus gewezen door C.von Meyenfeldt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Rechtbank Amsterdam van 16 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter