Parketnummer: 13/666558-10 (Promis)
Datum uitspraak: 18 november 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 november 2010 en 4 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Heijden en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.C. Tuinenburg, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 augustus 2010 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Eerste Constantijn Huygensstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, en / of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een tram (lijn 3) van het Gemeentevervoer Bedrijf Amsterdam, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
- het omsingelen/insluiten van die [aangever] en/of
- het (meermalen) schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever] (terwijl die [aangever] op de grond lag) en/of
- het (meermalen) stompen en/of slaan van die [aangever], althans het maken van een of meerdere stompende/slaande bewegingen in de richting van die [aangever]
en/of
- het uit de tram duwen van die [aangever] en/of
- het maken van een zogenoemde karatetrap in de richting van die [aangever] en/of
- het (meermalen) steken/snijden met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/keel en/of in de borst en/of in heten/of in het (achter)hoofd van die [aangever].
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.i Deze staan niet ter discussie tussen de officier van justitie en verdachte.
Op 2 augustus 2010 kort na middernacht bevond verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) in een tram (lijn 3) die in de richting van Amsterdam-West reed.ii Bij de Van Woustraat stapte [aangever] (hierna: aangever) in. Deze ging ter hoogte van verdachte en [medeverdachte] aan de andere kant van het gangpad zitten.iii Op enig moment ontstond tussen [medeverdachte] en verdachte enerzijds en aangever anderzijds een woordenwisseling. Daarop volgde een vechtpartij tussen aangever en diverse in de tram aanwezige personen. Aangever kwam samen met deze groep personen bij tramhalte 'Overtoom' ter hoogte van de kruising van de Overtoom met de Eerste Constantijn Huygensstraat buiten de tram terecht.iv De vechtpartij werd voortgezet op c.q. bij de tramhalte. Niet veel later kreeg aangever voor café Zouk, ter hoogte van de Tweede Helmersstraat, een zogenaamde karatetrap en werd hij meermalen met een mes gestoken.v Hij liep daarbij diverse steekwonden en licht schedel- en hersenletsel op.vi
De officier van justitie en verdachte verschillen van mening over het ontstaan en verloop van de vechtpartij, onder meer wie de vechtpartij begonnen is.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen, met uitzondering van de laatste twee ten laste gelegde geweldshandelingen: de karatetrap en het steken met een mes.
De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de aangifte en getuigenverklaringen van personen die in de tram aanwezig waren, blijkt dat aangever [medeverdachte] erop aansprak dat hij in de tram aan het spugen was. Daarop reageerde verdachte door andere in de tram aanwezige personen erbij te roepen of hun met een fluitje een signaal te geven. De aldus gevormde groep viel aangever vervolgens massaal aan.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) en [getuige 4] (hierna: [getuige 4]) blijkt dat de vechtpartij eindigde bij de tramhalte. De groep uit de tram splitste zich vervolgens in twee kleinere groepen op. Een van die groepen maakte zich daarna opnieuw aan geweld jegens aangever schuldig. Daarbij werd een karatetrap uitgedeeld en werd aangever met een mes gestoken.
Op basis van de verklaringen van getuige [getuige 5] (hierna: [getuige 5]) en [getuige 1] en de beschrijvingen van de twee kleinere groepen, zoals gegeven door voornoemde getuigen, blijkt dat verdachte zeer waarschijnlijk deel uitmaakte van het groepje dat zich van aangever distantieerde. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte was betrokken bij het openlijke geweld tegen aangever waarbij deze de karatetrap en de messteken heeft opgelopen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De raadsman onderscheidt van de ten laste gelegde handelingen drie fasen: (fase 1) de gebeurtenissen in de tram, (fase 2) de vechtpartij op de tramhalte, (fase 3) de karatetrap en de steekpartij.
Verdachte was slechts betrokken bij de gebeurtenissen in fase 1. Uit de verklaringen van verdachte, [getuige 5], [getuige 1] en [getuige 4] blijkt dat verdachte zich, nadat hij uit de tram was gevallen, uit de groep heeft losgemaakt en met [getuige 5] en diens honden is weggelopen. Hij heeft zich aldus gedistantieerd zodra dit voor hem mogelijk was. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van alles wat zich nadien heeft voorgedaan, waaronder het toebrengen van de karatetrap en de messteken.
Er is geen sprake van medeplegen. Aangever heeft verdachte aangevallen, en niet andersom. De camerabeelden bevestigen deze gang van zaken. Verdachte was simpelweg niet in staat een moment van opzet op enige samenwerking te hebben, want de anderen bemoeiden zich ongevraagd met zijn gevecht met aangever. Dat openlijke geweldpleging ten laste is gelegd, maakt dit niet anders. Het bestanddeel 'in vereniging' moet immers worden opgevat als 'tezamen en in vereniging' in de zin van medeplegen. Nu niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking, zoals vereist voor medeplegen, dient verdachte ook te worden vrijgesproken van het gebeurde in fase 1.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank hanteert in haar overwegingen de door raadsman geïntroduceerde onderverdeling van de ten laste gelegde handelingen: (fase 1) de gebeurtenissen in de tram, (fase 2) de vechtpartij op de tramhalte, (fase 3) de karatetrap en de steekpartij.
4.4.1 Ten aanzien van 'fase 1'
Na een woordenwisseling tussen verdachte, [medeverdachte] en aangever kwam het tot een fysieke confrontatie, waarbij ook anderen zich in de worsteling mengden. Over wie (verdachte of aangever) als eerste opstond en/of een aanzet gaf tot het geweld, wordt verschillend verklaard. Op grond van de camerabeelden is dat niet vast te stellen. Wel is daarop te zien dat aangever op enig moment voorover gebogen stond bij de zitplaatsen van verdachte en [medeverdachte]. Op de beelden die volgen, ziet de rechtbank slechts een kluwen van mensen waarvan moet worden aangenomen dat verdachte, [medeverdachte] en aangever daarvan deel uitmaakten. Aangever is daarbij in een voorovergebogen houding te zien, waarbij iemand een arm over zijn rug heeft geslagen.
Uit diverse getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat verdachte, nog voordat de fysieke confrontatie tussen hem en aangever een aanvang nam, aan personen die achter hem in de tram zaten, een signaal gaf.vii Deze personen kwamen erbij en vochten vervolgens als groep met aangever. Zij schopten, stompten en sloegen hem daarbij. Getuigen verklaren dat verdachte onderdeel uitmaakte van de groep die aangever sloeg en schopte, ook nog terwijl aangever in de tram op de grond lag.viii
Dat betekent dat het ten laste gelegde wat fase 1 betreft bewezen is.
4.4.2 Ten aanzien van 'fase 2'
De verdediging heeft ten aanzien van 'fase 2' aangevoerd dat verdachte zich, onmiddellijk nadat hij uit de tram geraakte, van de groep heeft gedistantieerd. Van de geweldshandelingen in die fase dient hij te worden vrijgesproken.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Diverse getuigen hebben gezien hoe aangever bij de halte 'Overtoom' uit de tram viel en vervolgens in elkaar werd geslagen en geschopt door een groep die direct achter aangever uit de tram was gestapt.ix Het gevecht in de tram moet aldus worden geacht zonder onderbreking te zijn voortgezet op en bij de tramhalte. Uit niets blijkt dat verdachte zich onmiddellijk van het geweld distantieerde, nadat hij de tram had verlaten. Ook in deze fase maakte verdachte dus nog onderdeel uit van de groep die aangever mishandelde. Eerst nadat aangever had weten weg te lopen, distantieerde verdachte zich van het geweld (zoals onder 4.4.3 is overwogen).
Het ten laste gelegde feit is dus ook voor fase 2 bewezen.
4.4.3 Ten aanzien van 'fase 3'
Uit getuigenverklaringen blijkt dat de groep die aangever bij de tramhalte sloeg en schopte (fase 2), zich vervolgens (fase 3) opsplitste.x Op basis van diverse getuigenverklaringen kan worden geconcludeerd dat verdachte behoort tot de groep die zich van het geweld heeft gedistantieerd.xi
Van de ten laste gelegde handelingen uit 'fase 3' - de karatetrap en de messteken - dient verdachte daarom te worden vrijgesproken. Ten aanzien daarvan is de rechtbank het met de officier van justitie en de raadsman eens.
Verdachte heeft het tegen aangever uitgeoefende geweld geregisseerd, daaraan rechtstreeks deelgenomen en zich niet voortijdig gedistantieerd. Verdachte heeft aldus een zodanig significante bijdrage geleverd aan de tegen aangever gepleegde mishandelingen dat hij zich aan openlijke geweldpleging heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank acht op grond van de in rubrieken 4.1. en 4.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
hij op 2 augustus 2010 te Amsterdam met anderen, op of aan de openbare weg, de Eerste Constantijn Huygensstraat, op een voor het publiek toegankelijke plaats en in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een tram (lijn 3) van het Gemeentevervoer Bedrijf Amsterdam, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
- het (meermalen) schoppen en trappen tegen het lichaam van die [aangever] (terwijl die [aangever] op de grond lag) en
- het (meermalen) slaan van die [aangever], althans het maken van meerdere slaande bewegingen in de richting van die [aangever].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
6.1 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen, omdat hij uit noodweer handelde. Het was aangever die van een verbale onenigheid een fysieke maakte. Verdachte heeft zich daartegen slechts verweerd. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn niet overschreden, nu verdachte niet verweten kan worden dat anderen zich bovenop hem en aangever stortten. In het licht van de proportionaliteit en subsidiariteit is bovendien van belang dat verdachte in de tram geen kant op kon. Het was de aanval van aangever die voor de groep de aanleiding vormde zich in het gevecht te mengen, niet een eventueel signaal van verdachte. Onduidelijk is of is gefloten, wie dat zou hebben gedaan en of het eventuele fluiten in relatie stond tot het handelen van de anderen.
6.2 Oordeel van de rechtbank
Voor het slagen van een beroep op noodweer moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Zoals hiervoor onder 4.4. is overwogen, kan uit diverse getuigenverklaringen worden afgeleid dat verdachte, nog voordat de fysieke confrontatie tussen hem en aangever begon, aan personen die achter hem in de tram zaten, een signaal gaf. Deze personen kwamen erbij en vochten vervolgens als groep met aangever. Zij schopten, stompten en sloegen hem daarbij. Getuigen verklaren dat verdachte onderdeel uitmaakte van de groep die aangever sloeg en schopte, ook nog terwijl aangever in de tram op de grond lag. Reeds daarom faalt het beroep op noodweer (culpa in causa), nog afgezien van het feit dat de camerabeelden geen uitsluitsel bieden over de vraag of ten opzichte van verdachte en/of [medeverdachte] sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de kant van aangever, die ter verdediging tot de ten laste gelegde gewelddadigheden noopte.
Zelfs al zou aangever met de handtastelijkheden zijn begonnen en dan sprake zou zijn geweest van een aanval van diens kant, dan nog kan het beroep op noodweer niet slagen. Het is immers niet aannemelijk dat verdachte zich slechts heeft verdedigd. Verdachte heeft noch in zijn verklaringen bij de politie, noch bij zijn verhoor door de rechter-commissaris ter gelegenheid van zijn voorgeleiding aangevoerd dat hij zich moest verdedigen. Het heeft er daarentegen alles van dat hij zich, met steun van zijn medestanders, onmiddellijk in een gevecht met aangever heeft begeven waarbij hij deze, naar eigen zeggen, heeft 'gerammeld'.xii Het handelen van verdachte kan ook daarom niet worden aangemerkt als te hebben plaatsgevonden ter, laat staan te zijn geboden door, enige noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het bewezen geachte feit is dan ook strafbaar. Het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 94 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een min of meer massale vechtpartij in een tram, als gevolg van zijn gedrag - het signaal aan de groep - en dat van zijn medeverdachte - het spugen. Deze vechtpartij is op de openbare weg voortgezet. Blijkens de opnames van wat zich in de tram heeft afgespeeld, heeft een en ander in de tram tot opschudding en in sommige gevallen tot paniek onder de andere passagiers geleid. Ook op de openbare weg is het geweld niet onopgemerkt gebleven. Uit diverse verklaringen blijkt voorts dat de agressieve mishandeling van het directe slachtoffer ertoe heeft geleid dat deze zich "groggy" uit de voeten heeft gemaakt, waardoor hij een gemakkelijk doelwit bleef voor verdere, nog meer excessieve, agressie. Deze agressie is dan ook niet uitgebleven, ook al heeft verdachte daaraan niet meer deelgenomen.
Gelet op het openlijke karakter van het geweld draagt het bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Wat het directe slachtoffer betreft, is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog gedurende langere tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Verdachte dient er daarom door middel van een passende straf van te worden doordrongen dat zijn gedrag onacceptabel is.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 augustus 2010, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
9. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij, [aangever], heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering valt uiteen in € 586,32 (kosten en gederfde inkomsten) aan materiële schade en € 10.000,- ter zake van immateriële schade.
9.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie gevorderd dat het gevorderde bedrag, met uitzondering van de posten 'eigen risico c.q. bijdrage' à € 150,00 respectievelijk € 165,00, wordt toegewezen. In het deel van de vordering dat ziet op de posten 'eigen bijdrage' (aan de verzekeringsmaatschappij) à € 170,00 en € 165,00, dient aangever niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat genoemde schadeposten een direct gevolg zijn van het openlijke geweld.
Ten aanzien van de immateriële schade merkt de officier van justitie op dat enige matiging op zijn plaats lijkt, nu zij vrijspraak heeft gevorderd van de ten laste gelegde karatetrap en messteken.
9.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak gevorderd dat [aangever] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.4 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [aangever] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden, die als volgt wordt gewaardeerd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), nu het deel van de schade veroorzaakt door de karatetrap en de messteken niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Het restant van de vordering levert wat de materiële schade betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat matiging van de vordering tot betaling van immateriële schade op zijn plaats is. De karatetrap en de messteken kunnen immers niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank waardeert de immateriële schade, voor zover geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces, op een bedrag van € 1.000,- (duizend euro). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ook zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toekennen vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank bepaalt dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f(oud) en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [aangever], wonende op het adres [adres] te [woonplaats], toe tot een bedrag van € 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro) (€ 250,00 wegens materiële schade en € 1.000,- wegens immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever], € 1.250,00 (twaalfhonderdvijftig euro), behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. W.M. van den Bergh en J.L. De Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L.E. McGivern en mr. N.C. van Geel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2011.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2011; proces-verbaal van verhoor verdachte ([medeverdachte]), p. 314.
iii Proces-verbaal van aangifte ([aangever]), p.54.
iv Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2011; proces-verbaal van verhoor verdachte ([medeverdachte]), p. 314; proces-verbaal van aangifte ([aangever]), p.54.
v Proces-verbaal van aangifte ([aangever]), p.54; proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 4]), p. 457; proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 3]), p. 452.
vi Proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 4]), p. 457; proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 1]), p. 78; geschrift, te weten een letselverklaring van 2 augustus 2010, door: [arts-assistent] (arts-assistent heelkunde), p. 60.
vii Proces-verbaal van aangifte ([aangever]), p.54; proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 6]), p.74; verklaring van getuige [getuige 6], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011; proces-verbaal van bevindingen, waarin opgenomen de verklaring van getuige [getuige 7], p.4.
viii Proces-verbaal van verhoor getuige ([getuige 6]), p.74; verklaring van getuige [getuige 6], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011; proces-verbaal van bevindingen (verklaring [getuige 8]), p.52.
ix Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 457; verklaring van getuige [getuige 4], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011.
x Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 457; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 452; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 448; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011.
xi Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 5], p.168; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p.78, p.445; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011.
xii Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 396.