ECLI:NL:RBAMS:2011:BU6635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3655 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van WMO

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. F.G. Veldstra. Eiser, geboren in Suriname, had een aanvraag ingediend voor toegang tot maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De aanvraag was eerder afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing was door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2011 is gebleken dat eiser de Nederlandse nationaliteit bezit, wat een cruciaal punt in de beoordeling van de zaak was. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een verkeerde grondslag, aangezien verweerder was uitgegaan van onjuiste feiten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- en tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 874,--. De rechtbank benadrukte dat eiser de gelegenheid moet krijgen om zijn verzoek om schadevergoeding nader toe te lichten voordat verweerder een nieuw besluit neemt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3655 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.H. Kruseman,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. F.G. Veldstra.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toegang tot opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is in 1951 in Suriname geboren. Het verzoek van eiser tot vaststelling dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit, is door de rechtbank ’s Gravenhage afgewezen bij beschikking van 13 januari 1999. Bij beschikking van 6 maart 2008 heeft de rechtbank ’s Gravenhage eenzelfde verzoek van eiser afgewezen. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 26 september 2008 het beroep tegen de beschikking van 6 maart 2008 verworpen.
1.2 Bij besluit van 16 mei 2009 is eiser ongewenst verklaard in de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Het beroep tegen de ongewenstverklaring is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 augustus 2010 (AWB 09/38660 en AWB 09/38661) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 30 december 2010 (zaaknummer 201008571/1/V1).
1.3 Op 7 juni 2011 heeft eiser een aanvraag om opheffing van zijn ongewenstverklaring ingediend. Bij besluit van 21 oktober 2011, door eiser overgelegd ter zitting, heeft de Minister voor Immigratie en Asiel de ongewenstverklaring van eiser opgeheven, omdat is komen vast te staan dat eiser de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen op grond van de Toescheidingsovereenkomst gesloten op 25 november 1975 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000. Gelet op artikel 8, eerste lid, van de WMO komt eiser dan niet in aanmerking voor maatschappelijke opvang.
3. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat eiser Nederlander is. Het bestreden besluit berust op een verkeerde grondslag, nu verweerder van de verkeerde feiten is uitgegaan. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder tevens het verzoek van eiser om toekenning van schadevergoeding te betrekken. Het ligt daarbij in de rede dat eiser de gelegenheid krijgt dit verzoek nader toe te lichten, alvorens verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt.
4. Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 874,-- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, € 437 per punt, wegingsfactor 1). Nu eiser op basis van een toevoeging procedeert, dient dit bedrag aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,-- te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB