ECLI:NL:RBAMS:2011:BU7127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
478273 / HA ZA 10-4027
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht: Uitsluiting arbeidsongeschiktheidsuitkering bij bestaande ziekte ten tijde van verzekering

In deze zaak vorderden eisers, [A] en [B], bij de Rechtbank Amsterdam een verklaring voor recht dat zij recht hadden op een uitkering uit hoofde van een Woonlastenverzekering afgesloten bij Jubilee Europe B.V. De verzekering was ingegaan op 11 december 2006 en liep tot 7 december 2016. Eisers stelden dat er geen dekking was uitgesloten voor arbeidsongeschiktheid die voortvloeide uit een ziekte die al bestond ten tijde van het sluiten van de verzekering. De rechtbank oordeelde dat de algemene voorwaarden van de verzekering, waarin was opgenomen dat arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit reeds bestaande aandoeningen was uitgesloten, niet onredelijk bezwarend waren. De rechtbank concludeerde dat de ziekte van [B], ADHD, reeds bestond ten tijde van het sluiten van de verzekering, ook al was de diagnose pas later gesteld. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van Jubilee, die op € 1.464,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 oktober 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 478273 / HA ZA 10-4027
Vonnis van 19 oktober 2011
in de zaak van
1. [A],
wonende te --, gemeente --,
2. [B],
wonende te --, gemeente --,
eisers,
advocaat mr. D.J.P.H. Stoelhorst,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JUBILEE EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. de Haan.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [A] c.s. worden genoemd en afzonderlijk [A] en [B]. Gedaagde zal hierna Jubilee genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2011 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 29 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] c.s. hebben via Jubilee een Woonlastenverzekering (hierna: de verzekering) afgesloten. De verzekering is tot stand gekomen bij SNS Bank, verzekeraar is Lloyd’s en administrateur is Jubilee. Verzekerde personen zijn zowel [A] als [B]. De ingangsdatum van de verzekering is 11 december 2006 en deze loopt tot 7 december 2016.
2.2. Op het aanvraagformulier dat door [A] c.s. op 14 november 2006 is ondertekend staat, voor zover relevant:
“Deze verzekering geeft geen dekking tegen de gevolgen van ziektes of aandoeningen die reeds bestaan of zich hebben geopenbaard in de 12 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de verzekering.”
[B] heeft op het aanvraagformulier verklaard dat zij gezond is.
2.3. In de toepasselijke algemene voorwaarden (hierna: de Av) staat, voor zover van belang:
“16 Bijzondere uitsluitingen
16.1 Uitgesloten is arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit of verband houdend met een ziekte, gebrek, aandoening of een abnormale geestelijke of lichamelijke toestand welke reeds bestond ten tijde van het sluiten van de verzekering. Hiervan is in elk geval sprake indien ten aanzien van de aan de arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggende klachten een medische diagnose is gesteld dan wel medische behandeling heeft plaats gevonden gedurende twaalf maanden voorafgaande aan het sluiten van deze verzekering of de verhoging van de verzekerde woonlast.”
2.4. Op 25 juni 2009 heeft [B] een “Aangifteformulier-Arbeidsongeschiktheid” ondertekend. Op de vraag die luidt:
“Op welke datum begon uw ziekte / vond het ongeval plaats?”
is als antwoord ingevuld: “6 oktober 2007 ziek gemeld”.
Op de vraag die luidt:
“Op welke datum hebt u zich voor het eerst onder geneeskundige behandeling gesteld?” heeft [B] geantwoord: “al voor mijn 18e levensjaar”.
De vraag:
“Bent u in het ziekenhuis behandeld?”
is met “ja” aangekruist, waarbij is vermeld “van 2006 tot 2007”.
Op de vraag:
“In geval van ziekte, hebt u eerder aan deze klachten geleden?”
heeft [B] “ja” aangekruist. Voorts heeft zij geantwoord: “vanaf mijn 18e”.
2.5. In een brief van 16 juli 2009 is namens Jubilee aan [A] c.s. bericht dat:
“Uit de ontvangen informatie blijkt dat uw ziekte/aandoening al voor uw 18e levensjaar is begonnen/ontstaan. Op het schade-aangifteformulier geeft u zelf al aan dat u al voor uw 18e levensjaar geneeskundige behandeling kreeg.
[…]
De datum waarop uw klachten met betrekking tot uw ziekte/aandoening zich openbaarde ligt voor de ingangsdatum van de verzekering, te weten 8 december2006.”
2.6. In een ongedateerde verklaring van drs. [C], bc, Klinisch Psycholoog BIG, staat, voor zover relevant:
“Op 22.09.2008 is de intake geweest van Mevrouw [B] […]
Eén maand later is do or mij de diagnose ADHD gesteld. In een eerder stadium heeft ze een collega van de vakgroep medische psychologie geconsulteerd die op 01.11.2007 ook soortgelijke problematiek rapporteerde. Ik heb noch in het medisch dossier noch in de behandelingsconsulten (welke nog steeds lopen) aanwijzingen aangetroffen die erop duiden dat cliënt eerder dan 01.11.2007 op de hoogte zou kunnen zijn geweest van het feit dat ze lijdt aan ADHD en wat de eventuele gevolgen hiervan zouden kunnen zijn.”
3. Het geschil
3.1. [A] c.s. vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat artikel 16.1 van de Av, zoals bijgevoegd bij de verzekeringsovereenkomst, vernietigd is, althans er geen sprake is van de bijzondere uitsluiting zoals genoemd in artikel 16.1 van de Av;
B. te verklaren voor recht dat [A] althans [B] vanaf 2 december 2008, althans een door de rechtbank te bepalen datum, aanspraak heeft op een uitkering uit hoofde van de verzekering;
C. te verklaren voor recht dat Jubilee gehouden is tot het doen van uitkeringen aan [A] althans [B] van € 135,= per maand vanaf 2 december 2008, zolang de (huidige) arbeidsongeschiktheid van [B] duurt, met een maximum van 60 maandtermijnen;
D. Jubilee te veroordelen tot het doen van betalingen aan [A] althans [B] van € 135,= per maand vanaf 2 december 2008, zolang de arbeidsongeschiktheid van [B] duurt, met een maximum van 60 maanden, althans een door de rechtbank te bepalen aantal maanden, met bepaling dat de maandtermijnen dienen te worden voldaan uiterlijk op de eerste dag van de maand, althans een door de rechtbank te bepalen datum, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de voldoening;
E. Jubilee te veroordelen tot betaling binnen twee dagen na betekening van het vonnis van de buitengerechtelijke kosten van € 8.100,=, althans € 768,=, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
F. Jubilee te veroordelen in de kosten van het geding, in het geval betaling binnen 14 dagen na betekening van het vonnis uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. [A] c.s. gronden hun vordering op de met Jubilee afgesloten verzekering.
3.3. [A] c.s. betogen dat in de twaalf maanden voorafgaande aan het sluiten van de verzekering geen sprake is geweest van een behandeling of diagnose voor de klachten die verband houden met de uiteindelijk vastgestelde oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van [B], zijnde ADHD. Pas in oktober 2008 is de diagnose ADHD door drs. [C] gesteld. Op 1 november 2007 is voor het eerst door een medisch psycholoog over de problematiek van [B] gerapporteerd. Aldus is niet reeds voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst vastgesteld dat [B] aan ADHD leed. Artikel 16.1 Av is derhalve niet van toepassing. Voorts betogen [A] c.s. dat artikel 16.1 van de Av onredelijk bezwarend is nu [A] c.s. niet wisten dat [B] de aandoening ADHD had. Het schade-aangifteformulier is door [B] foutief geïnterpreteerd, waardoor de vraag op welke datum zij zich voor het eerst onder geneeskundige behandeling heeft gesteld foutief is ingevuld. Uit het formulier blijkt ook dat [B] zich in oktober 2007 ziek heeft gemeld en dat pas ruim daarna de diagnose ADHD is gesteld, aldus steeds [A] c.s. Volgens [A] c.s. dient artikel 16.1 Av zo te worden geïnterpreteerd dat aan hen geen uitkering kan toekomen indien zij ten aanzien van de gezondheidstoestand van [B] feiten en/of omstandigheden hebben verzwegen. Nu de diagnose ADHD pas na het sluiten van de verzekering is gesteld, is van verzwijging volgens [A] c.s. geen sprake.
3.4. Jubilee betwist de vordering en voert aan dat nu [B] op het schade-aangifteformulier heeft aangegeven dat de ziekte/aandoening al voor haar 18e levensjaar is begonnen/ontstaan en dat [B] al geneeskundige behandeling kreeg voor haar 18e levensjaar, Jubilee een beroep toekomt op artikel 16.1 Av zodat zij niet gehouden is tot uitkering.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Gelet op (onder meer) artikel 16.1 Av is Jubilee niet gehouden tot uitkering van de verzekering indien de arbeidsongeschiktheid voortvloeit of verband houdt met – kort gezegd – een ziekte of aandoening die reeds bestond ten tijde van het sluiten van de verzekering. Indien de aandoening al bestond ten tijde van het sluiten van de verzekering is er dus geen recht op uitkering. Het risico op aanwezigheid van een ziekte of aandoening ten tijde van het sluiten van de verzekering, waaruit later arbeidsongeschiktheid voortvloeit, rust dan ook op [A] c.s., ook indien zij op dat moment nog onbekend zijn met het de aanwezigheid van die ziekte of aandoening omdat op dat moment nog geen diagnose is gesteld. Dat, anders dan [A] c.s. hebben gesteld, ten tijde van het sluiten van de verzekering in dit geval nog niet de diagnose “ADHD” was gesteld, doet dus niet ter zake. De vraag is dan ook uitsluitend of ten tijde van het sluiten van de verzekering de ziekte of aandoening ADHD reeds bij [B] bestond. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2. Uit hetgeen [B] ter comparitie heeft verklaard, blijkt dat reeds voordat [B] de verzekering is aangegaan, sprake is geweest van klachten die uiteindelijk hebben geleid tot de diagnose ADHD. Zo verklaarde [B] ter comparitie dat zij ook voordat de diagnose ADHD was gesteld al last had van druk gedrag, leermoeilijkheden op school en concentratieproblemen, want ADHD krijg je (aldus [B]) niet van de één op de andere dag. Voorts heeft te gelden dat een verzekeraar in beginsel af mag gaan op de juistheid en volledigheid van de antwoorden op gestelde vragen op in het onderhavige geval het schade-aangifteformulier. De uitleg die [B] heeft gegeven omtrent haar antwoorden op voornoemd formulier, namelijk dat zij deze onjuist heeft geïnterpreteerd waardoor zij de vraag op welke datum zij zich voor het eerst onder geneeskundige behandeling heeft gesteld foutief heeft ingevuld en dat zij de woorden “al voor mijn 18e levensjaar” heeft bedoeld als antwoord op de vraag “op welke datum begon uw ziekte”, en dat zij met het antwoord op de vraag of zij in een ziekenhuis is behandeld, doelde op de behandeling bij dokter [D] welke behandeling verband hield met overspanningsklachten en tenslotte dat het antwoord dat zij al in 2006 in het ziekenhuis is behandeld op een vergissing berust, brengen geen verandering in het feit dat de ziekte of aandoening ADHD ten tijde van het aangaan van de verzekering reeds bij [B] bestond, ook indien die diagnose nog niet was gesteld. Immers, ook met de uitleg die [B] ter comparitie heeft gegeven valt niet in te zien dat zij het antwoord op de vraag “op welke datum begon uw ziekte” waarop zij antwoordde: “al voor mijn 18e levensjaar” anders heeft bedoeld dan hoe Jubilee deze heeft opgevat, namelijk dat de klachten die uiteindelijk tot arbeidsongeschiktheid hebben geleid reeds voor het 18e levensjaar van [B] aanwezig waren. [B] geeft bovendien geen uitleg hoe het antwoord op de vraag of zij eerder aan deze klachten heeft geleden (antwoord: “vanaf mijn 18e”) zou moeten worden opgevat anders dan dat zij reeds vanaf haar 18e aan de klachten heeft geleden die tot arbeidsongeschiktheid hebben geleid. De slotsom op dit punt is dan ook dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een aandoening die zich tijdens de looptijd van de verzekering voor het eerst heeft geopenbaard: de aandoening bestond ten tijde van het aangaan van de zekering al, ookal wist [B] nog niet dat de klachten waaraan zij reeds voor het sluiten van de verzekering leed werden veroorzaakt door ADHD.
Artikel 16.1 Av onredelijk bezwarend?
4.3. [B] beroept zich op artikel 3 van de richtlijn 93/13/EG. Voornoemd artikel bepaalt in het eerste lid dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadelen van de consument aanzienlijk verstoort. De rechtbank is van oordeel dat [B] onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een beding als bedoeld in voornoemd artikel. Hetgeen zij heeft betoogd, namelijk dat -kort gezegd- niet vaststaat dat er sprake is geweest van klachten in de periode voorafgaand aan het sluiten van de verzekering, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er sprake is van een onredelijk beding. De enkele omstandigheid dat een verzekeraar, in het onderhavige geval Jubilee, door middel van haar Av een aantal situaties van dekking van verzekering uitsluit maakt niet, zonder nadere toelichting -die ontbreekt-, dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [A] c.s. zal worden afgewezen.
4.5. [A] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Jubilee worden begroot op:
- griffierecht EUR 560,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.464,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Jubilee tot op heden begroot op EUR 1.464,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.(