ECLI:NL:RBAMS:2011:BU7697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3457 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) voor een illegaal verblijvende oudere dakloze

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een oudere man zonder Nederlandse nationaliteit die sinds 1978 in Nederland verblijft, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor toegang tot maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), welke door de gemeente was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het besluit van de gemeente om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij op grond van de WMO geen aanspraak kan maken op maatschappelijke opvang. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de overwegingen uit de Terugkeerrichtlijn geen rechtstreekse werking hebben en dat de eiser niet voldoet aan de criteria voor kwetsbare personen zoals gedefinieerd in de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente op goede gronden de aanvraag van de eiser heeft afgewezen en heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3457 WMO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.H. Kruseman,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. F.G. Veldstra.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toegang tot opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2011. Eiser is vertegenwoordigd door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is in 1950 in Egypte geboren en verblijft sinds 1978 in Nederland. Eiser bezit niet de Nederlandse nationaliteit en beschikt niet over een verblijfsvergunning. De afgelopen jaren heeft eiser op straat geleefd.
1.2 Eiser heeft een eerdere aanvraag om te worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang ingediend op 17 juni 2010. Eiser heeft zich daarbij beroepen op artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR), op artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en op artikelen 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag bij uitspraak van 21 juni 2011 (AWB 11/306) ongegrond verklaard. Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld.
1.3 Op 10 februari 2011 heeft eiser opnieuw een aanvraag om toegang tot de maatschappelijke opvang ingediend. Eiser heeft zich daarbij onder meer beroepen op overweging 12 van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn). Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de overwegingen uit de Terugkeerrichtlijn geen bindende bepalingen zijn waarop een zelfstandig beroep kan worden gedaan.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in overweging 12 van de Terugkeerrichtlijn geen voldoende nauwkeurige norm is vastgelegd op grond waarvan eiser met recht een beroep kan doen. Voorts zijn geen feiten aangevoerd die leiden tot de conclusie dat thans wel sprake zou zijn van een schrijnende situatie op grond waarvan een positieve verplichting tot ingrijpen bestaat op grond van artikel 8 van het EVRM. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn niet aan de orde is omdat er geen sprake is van een terugkeerbesluit.
3. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1 Vaststaat dat eiser ten tijde van het bestreden besluit en het onderhavige geding geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat hij op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 geen aanspraak kan maken op toelating tot de maatschappelijke opvang in de zin van de WMO.
4.2. Eiser stelt met een beroep op overweging 12 van de preambule en op artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn, in samenhang met het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, dat hij recht heeft op maatschappelijke opvang op grond van de WMO. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt als volgt.
4.2.1 In artikel 20 van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat de richtlijn uiterlijk op 24 december 2010 moet zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving van de lidstaten. De onderhavige aanvraag dateert van 9 februari 2011, zodat de implementatietermijn ten tijde van die aanvraag reeds was verstreken. Niet in geschil is voorts dat de Terugkeerrichtlijn op 9 februari 2011 nog niet was geïmplementeerd in de nationale wetgeving van Nederland. Dit betekent dat eiser als gevolg van deze niet tijdige implementatie zich rechtstreeks kan beroepen op de bepalingen in de Terugkeerrichtlijn.
4.2.2 Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) hebben richtlijnen rechtstreekse werking wanneer de daarin opgenomen bepalingen onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn. In overweging 12 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn is – voor zover hier van belang – bepaald dat Lidstaten een regeling dienen te treffen voor onderdanen die illegaal verblijven maar nog niet kunnen worden uitgezet en dat voorziening in hun elementaire levensbehoeften volgens nationale wetgeving dient te worden geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank is deze overweging niet onvoorwaardelijk omdat voor de toepassing ervan nadere nationale regelgeving nodig is. Voorts laat de overweging Lidstaten bij de toepassing de nodige beoordelingsvrijheid, zodat evenmin sprake is van voldoende nauwkeurigheid. Aan overweging 12 van de Terugkeerrichtlijn kan eiser dan ook geen rechtstreekse werking ontlenen.
4.2.3 In artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat de lidstaten jegens terugkerende onderdanen van derde landen rekening dienen te houden met de speciale behoeften van kwetsbare personen. Artikel 3, aanhef en onder negende lid, van de Terugkeerrichtlijn bepaalt wat onder het begrip ‘kwetsbare personen’ in de zin van de Terugkeerrichtlijn wordt verstaan: “minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, bejaarden, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die gefolterd of verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan.”
4.2.4 Eiser heeft aangevoerd dat hij kwetsbaar is omdat hij een oudere dakloze is, die al geruime tijd in Nederland verblijft. Deze omstandigheden maken echter niet dat eiser hierdoor behoort tot de groep van kwetsbare personen als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn. Voorts is niet gebleken dat eiser valt onder een van de in artikel 3, aanhef en onder negende lid, van de Terugkeerrichtlijn genoemde groepen van personen. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
4.2.5 De rechtbank overweegt tot slot dat in de uitspraak van deze rechtbank van 21 juni 2011 (AWB 11/306), gedaan in de vorige procedure van eiser over toelating tot de maatschappelijke opvang, uitgebreid is gemotiveerd waarom een beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen. Nu geen nieuwe feiten en omstandigheden terzake zijn aangevoerd, volstaat de rechtbank voor wat betreft het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM met een verwijzing naar voormelde uitspraak.
4.3 Op grond van het voorgaande heeft verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser om toegang tot de maatschappelijke opvang afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond en het bestreden besluit kan in stand blijven.
4.4 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling in het griffierecht. Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat geen grond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB