ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3902 WWIK en AWB 11/3909 WWIK
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkeringen op basis van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) en de bewijsvoering omtrent gezamenlijke huishouding

Op 26 oktober 2011 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AWB 11/3902 WWIK en AWB 11/3909 WWIK, waarin eisers, [eiser] en [eiseres], hun uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) betwistten. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, onvoldoende grondslag boden voor de stelling dat eisers een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij verweerder lag, aangezien het ging om belastende intrekkingsbesluiten. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van 28 juli 2011 en herstelde de primaire besluiten van 9 mei 2011 en 10 mei 2011, waardoor het recht op WWIK-uitkering van eisers herleefde vanaf 1 mei 2011.

De rechtbank constateerde dat er discrepanties bestonden tussen de handgeschreven verklaring van eiseres en de getypte versie daarvan, en dat verweerder niet voldoende doorgevraagd had naar de omstandigheden van het verblijf van eiser in de woning van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen niet voldoende waren om te concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eisers in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase, en tot terugbetaling van het griffierecht van € 41,- aan ieder van hen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank concludeerde dat de primaire besluiten aan hetzelfde motiveringsgebrek leden en dat dit gebrek niet meer hersteld kon worden, waardoor de intrekking van de uitkeringen onterecht was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/3902 WWIK en AWB 11/3909 WWIK
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op 26 oktober 2011 in de zaken tussen
[eiser], eiser,
[eiseres], eiseres,
beide wonende te [woonplaats],
samen te noemen eisers,
gemachtigde mr. J.C. Walker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.M. Boegborn.
Zitting hebben:
mr. G.M. Beunk, rechter,
mr. M. van Looij, griffier.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 28 juli 2011;
- herroept de primaire besluiten van 9 mei 2011 (in de zaak van eiseres [eiseres]) en 10 mei 2011 (in de zaak van eiser [eiser]);
- bepaalt dat verweerder het door eiser en eiseres betaalde griffierecht van € 41,- aan ieder van hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in de bezwaarfase tot een bedrag van € 874,- te betalen aan eisers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in beroep tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
Overwegingen
Bij primaire besluiten van 9 mei 2011 en 10 mei 2011 heeft verweerder de uitkeringen van eiser en eiseres op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) per 1 mei 2010 ingetrokken op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voeren.
Bij besluiten van 28 juli 2011 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
In geschil is de vraag of eisers van 1 mei 2010 tot aan de data van de primaire besluiten op 9 en 10 mei 2011 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Vast staat dat uit de relatie van eisers een kind is geboren. Gelet op het onweerlegbaar rechtsvermoeden in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWIK spitst het geschil zich toe op de vraag of eiser zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres op het adres [adres eiseres] te [woonplaats]. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verweerder baseert de besluiten tot intrekking op de bevindingen tijdens het huisbezoek op 20 april 2011 en met name op de verklaring die tijdens dat huisbezoek is afgelegd door eiseres en is mede-ondertekend door eiser. De rechtbank constateert dat er op essentiële punten discrepanties bestaan tussen de handgeschreven versie van de door eiseres afgelegde verklaring en de naderhand getypte weergave daarvan. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden moet worden uitgegaan van de handgeschreven versie van de verklaring, die ook door eisers is ondertekend.
Eiseres heeft blijkens dit verslag onder meer het volgende verklaard: “Wijzelf, de heer [eiser] en ik, wisselen van adres in plaats van onze dochter. (…) Dat is erg onregelmatig. De heer [eiser] is 1 à 2 dagen per week hier (de rechtbank leest: in de woning van eiseres), hij slaapt en eet dan hier met mijn dochter. (…) In de weekenden, de meeste, zijn we hier allebei met onze dochter. Dan slaapt de heer [eiser] hier ook, echter bij uitzondering.”
De rechtbank constateert dat de medewerkers van verweerder niet hebben doorgevraagd wat eiseres precies bedoelde, hoe (on)regelmatig het verblijf van eiser op haar adres was, wat eiseres onder 1 à 2 dagen verstaat, hoe laat eiser dan kwam en wanneer hij weer wegging en hoeveel nachten hij dan bleef slapen. Ter zitting hebben eisers desgevraagd verklaard dat eiser meestal maar één nacht doordeweeks bleef slapen, maar soms ook helemaal geen nacht bleef. Ook ten aanzien van het verblijf van eiser in de weekenden is niet doorgevraagd hoe vaak het voorkwam dat eiser bij eiseres verbleef, wanneer hij kwam, hoeveel nachten hij bleef slapen en wanneer hij wegging. Ter zitting hebben eisers desgevraagd verklaard dat als eiser een weekend in de woning van eiseres verbleef, dat betekende van zaterdag op zondag en dus hooguit één nacht, maar dat eiser ook vaak niet bleef slapen op het adres van eiseres.
De rechtbank stelt voorts vast in de woning van eiseres geen post en administratie van eiser is aangetroffen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij die heeft liggen op zijn eigen adres aan de [adres eiser] te [woonplaats]. Verweerder heeft er verder op gewezen dat bij het huisbezoek in de woning van eiseres ‘herenkleding waaronder tien Chinese maatpakken van de heer [eiser]’ zijn aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers echter een aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze kleurrijke zijden heren maatpakken in de woning van eiseres: deze zijn bedoeld voor een kunstproject van eiseres. De rechtbank neemt hierbij aan aanmerking dat het niet gaat om een doorsnee herengarderobe en dat uit het verslag van het huisbezoek niet blijkt dat er naast de maatpakken nog andere herenkleding of verzorgingsproducten zijn aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres en er derhalve sprake was van een gezamenlijke huishouding. Aangezien het gaat om belastende intrekkingsbesluiten, rust de bewijslast op verweerder. Het had op de weg van verweerder gelegen grondiger onderzoek te verrichten. In dit verband wijst de rechtbank op het doorvragen op hetgeen eiseres heeft verklaard, op de mogelijkheid een huisbezoek af te leggen aan eisers woning aan de [adres eiser] en bijvoorbeeld het vergelijken van agenda’s zodat een preciezer beeld kon worden verkregen van het verblijf van eiser op het adres van eiseres.
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank stelt vast dat de primaire besluiten aan hetzelfde motiveringsgebrek lijden. De rechtbank ziet niet in dat dit gebrek nog kan worden hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder, nu achteraf de precieze situatie niet meer is vast te stellen, niet zijn toevlucht nemen tot het standpunt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, zoals verweerder ter zitting heeft geopperd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om ook de primaire intrekkingsbesluiten te herroepen. Dit betekent dat het recht op WWIK-uitkering van eisers herleeft vanaf 1 mei 2011.
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers in bezwaar en beroep. Omdat er zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase naar het oordeel van de rechtbank sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, beschouwt de rechtbank de zaken voor de berekening van de proceskosten als één zaak. De rechtbank begroot de proceskosten in de bezwaarfase op € 874,- en in de beroepsfase eveneens op € 874,-. Daarbij gaat de rechtbank uit van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 437,00 per punt en wegingsfactor 1. Aangezien eisers beiden procederen op basis van een toevoeging, dienen de proceskosten voor het beroep te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
Tevens dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,- aan ieder van hen te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB