Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/670625-11 (zaak A) + 13/677106-10 (zaak B)
23/002904-09 (tul) + 13/421030-09 (tul) + 13/670053-11 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring "Amsterbaken", Forensisch Behandelcentrum Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2011.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J.A.M. Rasker en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 03 juli 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (merk Citroen, type C5, kleur blauw) heeft weggenomen een I-phone (merk Apple, 3Gs) en/of een tas (merk Louis Vuitton) en/of één of meer bankpas(sen) (t.n.v. [slachtoffer 1]) en/of één of meer autopapier(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door één of meer ra(a)m(en) en/of ruit(en) van voornoemde (personen)auto te forceren;
2.
hij op of omstreeks 03 juli 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (personen)auto (merk Audi, type A4, kleur zwart) heeft weggenomen een tas(je) (onder meer) inhoudende een telefoon (merk Sony Ericsson) en/of een hoeveelheid make-up (met een winkelwaarde van ongeveer EURO 150,-) en/of een telefoonoplader en/of een fles(je) parfum (met een winkelwaarde van ongeveer EURO 90,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door één of meer ra(a)m(en) en/of ruit(en) van voornoemde (personen)auto te forceren;
3.
hij op of omstreeks 03 juli 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een auto (merk Chevrolet Spark) heeft weggenomen een navigatiesysteem (merk TomTom) en/of een tas (ondermeer inhoudende een Gucci zonnebril), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 16 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, drie bankpas(sen) (ten name van [slachtoffer 5]) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 16 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk drie bankpas(sen) (ten name van [slachtoffer 5]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 17 december 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den)
aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met
geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of door eenmaal of meermalen aan het vuurwapen voornoemde politieambtena(a)r(en) te trekken en/of te rukken.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.1.1. De officier van justitie is van mening dat het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
4.2.1. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij voert ter ondersteuning van haar standpunt het volgende aan.
4.2.2. Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betwist dat verdachte volledig voldoet aan het door de portier van de club Panama opgegeven signalement van de dader, zoals verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen verklaart. Verdachte had ten tijde van zijn aanhouding namelijk een zwarte trainingsbroek aan en niet een blauwe spijkerbroek, zoals is opgenomen in het signalement van de dader. Ook staat in het dossier nergens vermeld dat cliënt is aangehouden op een rode opoefiets, terwijl de portier heeft verklaard dat de dader op een rode opoefiets reed. Daarnaast zijn bij de fouillering van verdachte niet alle goederen die tijdens de inbraken zijn weggenomen, aangetroffen. Derhalve blijft de mogelijkheid bestaan dat het niet verdachte is geweest die de inbraken in de auto's heeft gepleegd. Zijn verklaring dat hij de spullen gevonden heeft, wordt dan ook niet weersproken door de inhoud van de stukken. Gezien het voorgaande moet hij worden vrijgesproken van het aan hem in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.2.3. Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte heeft verklaard dat hij de bankpasjes die bij hem zijn aangetroffen, gevonden heeft. Nu het dossier geen andere lezing geeft die de verklaring van verdachte weerspreekt moet hij worden vrijgesproken van het aan hem in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
4.3.1. De rechtbank acht - evenals de officier van justitie - bewezen wat onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd.
Aangiftes
4.3.2. Op 3 juli 2011 heeft [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) aangifte gedaan van inbraak in zijn auto die geparkeerd stond op de Oostelijke Handelskade te Amsterdam. De inbraak zou hebben plaatsgevonden op 3 juli 2011 om 04.05 uur en daarbij is de achterruit van de personenauto merk Citroen C5, kleur blauw, ingeslagen. Bij deze inbraak zijn volgens [slachtoffer 1] de volgende goederen weggenomen: een Iphone 3 gs, Louis Vuitton tas, enkele bankpassen en autopapieren.i
Nu verdachte om 04.05 uur is aangehouden en bij hem goederen zijn aangetroffen uit de auto van [slachtoffer 1] gaat de rechtbank er vanuit dat de inbraak (kort) voor het door [slachtoffer 1] genoemde tijdstip van 04.05 heeft plaatsgevonden.
4.3.3. Op 3 juli 2011 heeft ook [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) aangifte gedaan namens zichzelf en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) van een inbraak in hun auto die geparkeerd stond op de Oostelijke Handelskade te Amsterdam. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 3 juli 2011 om 02.00 uur en 3 juli 2011 om 03.45 uur. De ruit van de rechtervoorzijde van de personenauto merk Audi A4, kleur zwart, is daarbij ingeslagen. Bij deze inbraak zijn de volgende goederen weggenomen: een tas met daarin een telefoon van het merk Sony Ericsson, make-up met een winkelwaarde van ongeveer € 150,-, een telefoonoplader en een fles parfum met een winkelwaarde van ongeveer € 90,-. ii
4.3.4. Op 5 juli 2011 heeft [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4]) aangifte gedaan van diefstal uit haar auto, een Chevrolet Spark, die geparkeerd stond op de Oostelijke Handelskade te Amsterdam. De inbraak heeft plaatsgevonden op 3 juli 2011 tussen 00.45 uur en 04.30 uur. Bij deze diefstal zijn de volgende goederen weggenomen: een navigatiesysteem van het merk TomTom en een tas met ondermeer een Gucci zonnebril.iii
Wie is de dader?
4.3.5. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dader is van de drie aangegeven diefstallen. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.3.6. Op 3 juli 2011 omstreeks 03.55 uur komt er bij de politie een melding binnen waarbij de portier van club Panama, gevestigd aan de Oostelijke Handelskade te Amsterdam, verklaart dat hij zojuist een man heeft zien inbreken in een auto en dat de dader wegfietst in de richting van de Veemkade.
De dader heeft volgens de portier een zwarte jas, een blauwe spijkerbroek en een grijze capuchon over zijn hoofd aan. Verder fietst de dader volgens de melding op een rode opoefiets en is hij waarschijnlijk van Marokkaanse afkomst.
De politie, kort daarna ter plaatse, ziet iemand fietsen die volgens de politie volledig aan het signalement voldoet.iv Deze persoon wordt aangehouden op 3 juli 2011 om 04.05 uur ter hoogte van de Veemkade - vlakbij de Oostelijke Handelskade - en blijkt verdachte te zijn.v
Bij hem worden diverse goederen aangetroffen die op 3 juli 2011 zijn weggenomen uit de auto van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], die geparkeerd stonden aan de Oostelijke Handelskade in Amsterdam. Er worden een aantal bankpassen ten name gesteld van [slachtoffer 1] in beslag genomen, een Gucci zonnebril inclusief etui en het TomTom navigatiesysteem uit de auto van [slachtoffer 4] en een mobiele telefoon van het merk Sony afkomstig uit de auto van [slachtoffer 2].vi
4.3.7. De rechtbank ziet - anders dan de raadsvrouw - geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de door de politie aangehouden persoon - verdachte - de door de portier omschreven persoon is. De enkele omstandigheid dat de aangehouden persoon een zwarte trainingsbroek aanhad en geen blauwe spijkerbroek is daarvoor onvoldoende. Het door de getuige doorgegeven deelsignalement dat verdachte een blauwe spijkerbroek zou dragen kan immers simpelweg berusten op een onjuiste waarneming. De aangehouden persoon voldoet voor het overige namelijk wel aan het door de portier opgegeven signalement. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte niet heeft bestreden dat de fiets waarop hij reed bij zijn aanhouding een rode opoefiets betrof.
4.3.8. De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of de persoon die door de portier is gezien en door de politie is aangehouden - verdachte, zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld - ook de dader is van de twee ten laste gelegde auto-inbraken en de diefstal uit een auto. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. In dit verband is van belang dat de portier als getuige heeft verklaard dat hij één persoon ziet inbreken in een auto en dat verdachte binnen een zeer korte tijd nadat de door de getuige waargenomen auto-inbraak heeft plaatsvonden door de politie is aangehouden in de buurt van de plek waar de drie auto's, waaruit die nacht goederen zijn gestolen, geparkeerd stonden. Daarnaast zijn ook goederen bij verdachte aangetroffen afkomstig uit de auto van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]. De verklaring van verdachte dat hij de goederen die bij hem zijn aangetroffen, gevonden heeft in een plastic tas op de grond, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Zaak B
4.3.9. De rechtbank acht - evenals de verdediging en anders dan de officier van justitie - niet bewezen wat onder 1 primair is ten laste gelegd. De rechtbank kan op grond van de stukken niet vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de bankpassen uit misdrijf afkomstig waren. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.10. De rechtbank acht - evenals de verdediging - bewezen wat onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.
4.3.11. Op 16 december 2010 omstreeks 21.01 uur wordt verdachte door de politie aangehouden. vii Tijdens de fouillering worden onder verdachte drie bankpassen ten name van [slachtoffer 5] in beslag genomen.viii
4.3.12. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bankpassen in een portemonnee op straat heeft gevonden en aan een straatcoach wilde geven. Verdachte is op 16 december 2011 om 21.01 aangehouden, daarbij zijn de bankpasjes van [slachtoffer 5] onder verdachte in beslag genomen. Verdachte heeft de pasjes die middag gevonden op straat, aldus zijn eigen verklaring ter terechtzitting. Gezien het tijdsverloop tussen het vinden van de pasjes en de aanhouding van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij zich de pasjes wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verklaring van verdachte dat hij de bankpassen aan de straatcoach wilde geven, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
4.3.13. De rechtbank acht - evenals de officier van justitie en de verdediging - bewezen wat onder 2 is ten laste gelegd.
4.3.14. Verdachte is op heterdaad aangehouden ter zake de verdenking van een woninginbraak, door de in uniform geklede politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent. Tijdens zijn aanhouding verzet verdachte zich door in tegenovergestelde richting te bewegen van die waarin de verbalisanten hem proberen te brengen. Verbalisant [verbalisant 2] voelt hoe verdachte met zijn rechterhand aan zijn vuurwapen trekt. De verbalisant roept met luide stem dat verdachte los moet laten, maar verdachte blijft echter aan het vuurwapen trekken.
Om verdachte onder controle te krijgen is vervolgens gepast geweld gebruikt door de verbalisanten. De verbalisanten brengen verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie naar een plaats van onderzoek, politiebureau Diemen te Amsterdam.ix
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 03 juli 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto merk Citroen, type C5, kleur blauw heeft weggenomen een I-phone merk
Apple,, 3 Gs en een tas merk Louis Vuitton en bankpassen t.n.v. [slachtoffer 1] en autopapieren toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door één raam van voornoemde personen auto te forceren.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 03 juli 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto merk Audi, type A4, kleur zwart heeft weggenomen een tas onder meer inhoudende een telefoon merk Sony Ericsson en een hoeveelheid make-up met een winkelwaarde van ongeveer EURO 150,- en een telefoonoplader en een flesje parfum met een winkelwaarde van ongeveer EURO 90,- toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door één raam van voornoemde personenauto te forceren.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 03 juli 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto merk Chevrolet Spark heeft weggenomen een navigatiesysteem merk TomTom en een tas ondermeer inhoudende een Gucci zonnebril toebehorende aan [slachtoffer 4].
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
op 16 december 2010 te Amsterdam opzettelijk drie bankpassen ten name van [slachtoffer 5], toebehorende aan [slachtoffer 5] welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
omstreeks 17 december 2010 te Amsterdam toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door aan het vuurwapen van een van voornoemde politieambtenaren te trekken en/of te rukken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1 Het standpunt van de officier van justitie
9.1.1. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezen geachte en in zaak B onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de proeftijden van de voorwaardelijk opgelegde straffen onder de parketnummers 23/002904-09, 13/421030-09 en 13/670053-11 verlengd worden voor de duur van één jaar en dat de voorwaarden gewijzigd zullen worden overeenkomstig de bijzondere voorwaarden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd in het Reclasseringsadvies van 24 augustus 2011, opgemaakt door reclasseringswerker C. Pruis. De officier van justitie ziet geen aanleiding om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
9.2 Het standpunt van de verdediging
9.2.1. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank, voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van één of meer ten laste gelegde feiten komt, verdachte in ieder geval geen hogere straf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis op de dag van de uitspraak. Daarnaast merkt de raadsvrouw op dat als verdachte vrijkomt hij zich alsnog aan veel bijzondere voorwaarden moet houden. Tot slot verzoekt de raadsvrouw het minderjarigenstrafrecht toe te passen met betrekking tot de strafoplegging. Verdachte zou feitelijke functioneren op het niveau van een 14/15-jarige.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
9.3.1. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
9.3.2. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de benadeelden en heeft hij de benadeelden materiële schade en overlast toegebracht.
9.3.3. Het verzetten tegen een aanhouding op een wijze als hiervoor bewezen is verklaard, tegen politieambtenaren in functie, is gezagsondermijnend. De verdachte heeft door zijn gedrag overlast veroorzaakt voor de betrokken ambtenaren.
9.3.4. De rechtbank heeft acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 13 augustus 2011, opgemaakt door deskundige A. Gerritsen. Hieruit volgt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden.
9.3.5. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 24 augustus 2011, opgemaakt door reclasseringswerker C. Pruis. Hieruit volgt dat zij adviseren een deels voorwaardelijke straf op te leggen, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden.
9.3.6. De rechtbank acht een behandeling gelet op voorgaande noodzakelijk. De rechtbank zal een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht met meldingsgebod, behandelverplichting en een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang opleggen. Hiermee beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten pleegt.
9.3.7. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 april 2011 eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
9.3.8. Toepassing jeugdsanctie voor volwassenen
De rechtbank kan op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan (een) jeugdsanctie(s) opleggen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder dan 21 jaar, zoals verdachte.
Gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding voornoemd artikel toe te passen. De persoonlijkheidsrapportage van deskundige A. Gerritsen biedt aanknopingspunten voor de aanname dat verdachte functioneert op het niveau van een minderjarige. Verder verblijft hij ten gevolge van zijn persoonlijkheid al in een forensisch behandelcentrum, te weten 'Amsterbaken' te Amsterdam.
9.4. Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
9.4.1. Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot vergoeding van de materiële schade ingediend voor een bedrag van € 381,71.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met uitzondering van de schade genoemd onder punt 5, inhoudende de reparatie aan de Apple Iphone.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze op € 168,70 (honderd achtenzestig euro en zeventig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen nu deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit.
9.4.2. Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot vergoeding van de materiële schade ingediend voor een bedrag van € 211,17, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 4], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 211,17 (tweehonderdelf euro en zeventien cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9.5. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
9.5.1. Parketnummer 23/002904-09
Bij de stukken bevindt zich de op 15 juli 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/002904-09, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 oktober 2010 van het Gerechtshof, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
9.5.2. Parketnummer 13/421030-09
Bij de stukken bevindt zich de op 8 juli 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/421030-09, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 januari
2010 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) weken met aftrek van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 (één) week niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De proeftijd is op 18 maart 2011 door de rechtbank Amsterdam verlengd voor de duur van 1 (één) jaar.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
De rechtbank ziet echter aanleiding om artikel 77d lid 3 van het Wetboek van Strafrecht toe te passen gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals besproken onder 9.3.8. Derhalve zal de jeugddetentie niet omgezet worden in een gevangenisstraf.
9.5.3. Parketnummer 13/670053-11
Bij de stukken bevindt zich de op 8 juli 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/670053-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 maart 2011 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 (veertig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht
gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging die voorwaardelijke straf te gelasten.
De rechtbank ziet echter aanleiding, gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, de gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) dagen om te zetten in jeugddetentie voor de duur van 40 (veertig) dagen.
De officier van justitie heeft voorgesteld de voorwaardelijke straffen niet ten uitvoer te leggen en de nieuw op te leggen voorwaarden aan de reeds bestaande voorwaarden te koppelen. De rechtbank kiest hier uitdrukkelijk niet voor omdat vanuit pedagogisch oogpunt het voor verdachte duidelijk moet zijn dat voorwaardelijk opgelegde straffen ten uitvoer zullen worden gelegd indien voorwaarden zijn overtreden. De bijzondere voorwaarden zullen worden gekoppeld aan de op te leggen straf voor de recente feiten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 77c, 77g, 77i, 77aa, 77dd, 180, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het minderjarigen strafrecht van toepassing.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
diefstal
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
verduistering
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
wederspannigheid
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich zonder uitstel stelt onder toezicht en leiding van de William Schrikker Groep, of een soortgelijke instelling, tijdens de proeftijd onder dat toezicht en die leiding blijft en zich tijdens die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt;
- dat veroordeelde zich laat behandelen bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke instelling, voor zolang als de behandelaars of de William Schrikker Groep dit nodig acht;
- dat veroordeelde meewerkt aan de aanmelding voor begeleiding bij Cordaan of een soortgelijke instelling, met als doel praktische begeleiding op het gebied van wonen en zo mogelijk opname in een woonvoorziening, maar ook op het gebied van dagbesteding, sociaal netwerk en financiën en zich tijdens die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling of een soortgelijke instelling te geven aanwijzingen;
- geeft aan genoemde instellingen opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] [plaats], toe tot € 168,70 (honderdachtenzestig euro en zeventig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat € 168,70 (honderdachtenzestig euro en zeventig cent) te betalen.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 3 (drie) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 4], wonende op het adres [adres] [plaats], toe tot € 211,17 (tweehonderdelf euro zeventien), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 211,17 (tweehonderdelf euro en zeventien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 1 oktober 2011, namelijk taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis 8 januari 2010, namelijk jeugddetentie voor de duur van 1 (één) week met dien verstande dat deze niet wordt omgezet naar een gevangenisstraf.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 18 maart 2011, namelijk gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de veroordeelde in plaats van deze gevangenisstraf te ondergaan, 40 (veertig) dagen in jeugddetentie zal verblijven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.F. van Merwijk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R. van de Water en J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.R.S. Piekhaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2011.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i Proces-verbaal van aangifte met nummer PL131F 2011168958-1 van 3 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (pag. 1-2).
ii Proces-verbaal van aangifte met nummer PL131B 2011169490-1 van 3 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (pag. 3-6).
iii Proces-verbaal van aangifte met nummer PL131B 2011170904-1 van 5 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
iv Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011168958-6 van 3 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pag. 11-12).
v Proces-verbaal aanhouding met nummer PL131E 2011168958-1 van 3 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pag. 7-8).
vi Proces-verbaal bevindingen met nummer Pl131F 2011168958-28 van 16 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingambtenaar [verbalisant 3].
vii Proces-verbaal van aanhouding met nummer PL132F 20101307308-2 van 16 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 21-23).
viii Kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2010307308-5 van 16 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (pag. 103-104).
ix Proces-verbaal aanhouding met nummer PL132F 2010307308-2 van 16 december 2010, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 21-23).