ECLI:NL:RBAMS:2011:BU9775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 11-72
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een schriftelijk verzoek tot wraking van rechters in een civiele procedure, ingediend op 9 maart 2011. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Haas, zijn van mening dat de rechters de schijn van partijdigheid hebben gewekt. Dit zou zijn ontstaan door een te korte termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord en de afwijzing van hun verzoek om tussentijds hoger beroep. De rechtbank heeft op 29 april 2011 uitspraak gedaan en het verzoek tot wraking afgewezen.

De verzoekers stellen dat de rechters hen in een nadelige positie hebben geplaatst door hen slechts twee weken te geven voor het indienen van hun antwoord. Ze beargumenteren dat de rechters ten onrechte aannemen dat de raadsman de tijd voor de behandeling van een exceptie heeft benut voor het opstellen van de conclusie van antwoord. Daarnaast wordt er geklaagd over een overbodige overweging in het vonnis met betrekking tot litispendentie, waar geen van de partijen een beroep op heeft gedaan.

Een van de rechters zou bovendien jarenlang voor het advocatenkantoor van de wederpartij hebben gewerkt, wat volgens de verzoekers de schijn van partijdigheid versterkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank benadrukt dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek tot wraking niet onbegrijpelijk is en dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende zijn om de rechters te wraken. De beslissing is genomen in het belang van een doelmatige procesvoering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 9 maart 2011 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 11-72 ingeschreven verzoek van :
1. [ ],
gevestigd te [ ] [ ],
2. [ ] q.q.,
in haar hoedanigheid van liquidator van [ ],
eveneens kantoorhoudende te [ ],
verzoekers,
advocaat mr. J. de Haas,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [ ], [ ] en [ ], rechters te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het (tussen)vonnis van 16 februari 2011 (hierna: het vonnis);
- het verzoekschrift (met 9 producties) van 9 maart 2011;
- de (fax)brief van de advocaat van de wederpartij van verzoekers, Stichting [ ] Pensioenfonds (SSPF) van 14 maart 2011;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 25 maart 2011;
Deze stukken zijn (voor zover niet in hun bezit) voor de zitting aan verzoekers toegezonden. Verzoekers hebben desgevraagd, meegedeeld van voornoemde stukken kennis te hebben genomen.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 april 2011 in aanwezigheid van de advocaat van verzoekers, en van de rechters.
Mr. De Haas heeft een pleitnota overgelegd.
De uitspraak is nader bepaald op 29 april 2011.
1. Feiten
a) Verzoekers zijn gedaagde partijen in een bij de rechters aanhangige zaak met nummer [ ].
b) Op 16 februari 2011 is (incidenteel)vonnis in de onderhavige zaak gewezen.
c) Bij (fax)brief van 18 februari 2011 hebben verzoekers de rechters onder meer verzocht een tweetal beslissingen in voornoemd vonnis te heroverwegen, te weten de weigering van de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep en de beslissing om slechts een periode van twee weken voor het dienen van antwoord in de hoofdzaak toe te staan.
d) Op 22 februari 2011 is door de advocaat van de derde gedaagde in voormelde zaak, [ ], een uitstelverzoek rolbehandeling om klemmende redenen gedaan.
e) Bij fax van 24 februari 2011 is aan de advocaat van verzoekers meegedeeld dat op de rol van 2 maart 2011 het verzoek om uitstel wegens klemmende reden zal worden toegewezen, in die zin dat een laatste uitstel van zes weken voor antwoord wordt verleend. Voorts is meegedeeld dat het verzoek tot openstellen van hoger beroep wordt afgewezen.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1. Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden:
- Verzoekers zijn van mening dat de rechters de schijn van partijdigheid hebben gewekt door hen zonder begrijpelijke reden, in een positie te plaatsen dat zij binnen een dusdanig korte termijn van antwoord zouden moeten dienen dat zij in hun verdediging worden geschaad. Dat vanwege de dringende gronden van de advocaat van [ ]. alsnog een uitstel van zes weken is verleend neemt het gevoel van schijn van partijdigheid niet weg. Verzoekers stellen voorts dat de rechters ten onrechte aannemen dat de raadsman de tijd die nodig is geweest voor de behandeling van de door hem opgeworpen exceptie, heeft benut voor het opstellen van de conclusie van antwoord.
- Verzoekers menen dat het vonnis een overbodige overweging (nummer 5.3.5.) ten nadele van hen bevat, omdat de rechters daarin oordelen dat er sprake is van een nauwe samenhang tussen de procedure in Ierland en de procedure in Nederland en dat zij als uitgangspunt nemen dat zij verwachten dat de Ierse rechter de procedure zal aanhouden. Volgens verzoekers heeft deze rechtsoverweging betrekking op litispendentie, zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarop is echter door geen van de partijen een beroep gedaan. Bovendien is dat onlogisch omdat de Nederlandse procedure als eerste aanhangig is gemaakt. - Verzoekers stellen voorts dat de rechters de schijn van partijdigheid hebben gewekt door het verzoek tot het toestaan van tussentijds hoger beroep af te wijzen. Dat de rechtbank hun verzoek tot heroverweging van haar weigering van de mogelijkheid van het instellen van tussentijds hoger beroep niet nader gemotiveerd heeft afgewezen versterkt het gevoel van partijdigheid bij verzoekers.
- Ten aanzien van rechter [ ] stellen verzoekers dat de schijn van partijdigheid volgt uit het feit dat deze rechter jarenlang heeft gewerkt voor het advocatenkantoor waarvan [ ] vaste klant is. Het valt niet uit te sluiten dat de rechter daaraan goede contacten bij [ ] en het advocatenkantoor heeft overgehouden. Dit geldt temeer omdat de rechter les heeft gegeven bij het advocatenkantoor. Verzoekers menen dat de rechter door deze zaak, waarin [ ] Pensioenfonds de wederpartij van verzoekers is, te behandelen handelt in strijd met de leidraad onpartijdigheid.
3. De reactie van de rechters
De rechters hebben gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid. Voor zover van belang wordt wat zij hebben aangevoerd hierna besproken.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek
4.1 De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verzoek ontvankelijk is.
4.2 Artikel 37, lid 1, Rv bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden. Het verzoek is gedaan op 9 maart 2011, terwijl het (tussen)vonnis van 16 februari 2011 dateert.
4.3 Cliënten van verzoekers zijn in het buitenland gevestigd en zijn de Nederlandse taal niet machtig. Om het vonnis met zijn cliënten te kunnen bespreken diende de advocaat van verzoekers het vonnis van 16 februari 2011 dan ook eerst in het Engels te laten vertalen, Het werd de advocaat eerst na de rolzitting van 2 maart 2011 duidelijk dat geen gemotiveerde reactie zou worden gegeven op zijn brief van 18 februari 2011. De fax van de rechtbank van 24 februari 2010 was immers een aankondiging van de beslissing die op de rol van 2 maart zou worden genomen. Vervolgens was ook weer tijd voor overleg nodig. De rechtbank is daarom van oordeel dat, hoewel het verzoek tot wraking laat is ingediend onder deze omstandig-heden dat niet tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden. Verzoekers zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoek
5. De gronden van de beslissing
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Voorts wordt opgemerkt dat de juistheid van de door de rechters genomen beslissing hier niet ter beoordeling staat omdat het gesloten systeem van rechts¬middelen daarvoor geen ruimte biedt. Dit lijdt slechts uitzondering wanneer er aanleiding bestaat een vooringenomenheid te vermoeden, omdat de wijze waarop de rechter de zaak behandelt en de door hem genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven.
5.3 Allereerst zal de door verzoekers ten aanzien van rechter [ ] geuite vrees worden besproken.
5.4 Laatstgenoemde heeft toegelicht dat hij nimmer op enigerlei wijze betrokken is geweest bij zaken van [ ] die bij [ ] werden behandeld. Hij heeft tot eind 2007 als advocaat bij [ ] gewerkt en hij heeft in juni 2008 een keer een middagcursus gegeven aan stagiaires van dat kantoor. In de (fax)brief van 14 maart 2011 van SSPF is gesteld dat [ ] eerst sedert 2010 betrokken is bij de investering die aan de civiele procedure ten grondslag ligt. De gemachtigde van verzoekers heeft zoals hiervoor is vermeld, kennis genomen van deze (fax)brief, doch voormelde stelling niet betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
5.5 Vorenstaande in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat op geen enkele wijze is gebleken dat de bij verzoekers bestaande vrees dat rechter [ ] niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid jegens verzoekers koestert, objectief gerechtvaardigd is. Dat bij de liquidators van [ ] een ongemakkelijk gevoel van de schijn van partijdigheid is ontstaan doordat rechter [ ] voorheen verbonden was aan [ ], moge zo zijn, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.
5.6 Vervolgens zal wat verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van rechtsoverweging 5.3.5 in het vonnis worden besproken. Hierin is overwogen:
‘ Verder kan worden opgemerkt dat (uitgangspunt is dat) de Ierse rechter naar verwachting, gelet op de nauwe samenhang tussen die vordering en de vorderingen in de hoofdzaak, de behandeling van de door de curator c.s. in Ierland ingestelde vordering ter voorkoming van onverenigbare beslissingen aanhoudt, nu de curator c.s. niet betwist dat [ ] de dagvaarding in de hoofdzaak heeft uitgebracht voordat het geding in Ierland aanhangig was (artikel 27 lid 1 dan wel artikel 28 lid 1 van de EEX-verordening).’
5.7 Wat er ook zij van de vraag of deze overweging een obiter dictum is zoals gesteld door verzoekers, voormelde overweging bevat één van de argumenten van de rechtbank om tot het oordeel te komen dat er geen reden is om de behandeling van de hoofdzaak te schorsen tot de rechter in Ierland heeft beslist. Het enkele feit dat geen van de partijen een beroep op litispendentie heeft gedaan zoals gesteld door verzoekers, maakt niet dat deze overweging zo evident onbegrijpelijk is dat op grond daarvan de objectief gerechtvaardigde vrees zou kunnen bestaan dat de rechters jegens verzoekers niet onpartijdig zouden zijn, dan wel een vooringenomenheid zouden koesteren.
5.8 Daarna dient te worden bezien of voormelde vrees zou kunnen volgen uit het gegeven dat aan verzoekers geen verlof is verleend tot het instellen van tussentijds hoger beroep.
5.9 Hoofdregel is dat tegen een tussenbeslissing als hier aan de orde geen hoger beroep kan worden ingesteld. Het verzoek om daartoe in dit geval wel verlof te verlenen, is in het vonnis afgewezen onder de overweging dat het belang van [ ] bij een doelmatige en voortvarende procesvoering, zwaarder moet wegen dan het belang van verzoekers om tussentijds tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. Voormelde motivering is niet onbegrijpelijk, laat staan dat daaruit redelijkerwijs kan worden afgeleid dat er sprake zou zijn van vooringenomenheid jegens verzoekers.
5.10 Ten slotte wordt bezien of het feit dat aan verzoekers slechts een termijn van twee weken is gegund voor het indien van de conclusie van antwoord, kan duiden op vooringenomenheid als hiervoor bedoeld. Deze vraag dient eveneens ontkennend te worden beantwoord op grond van het navolgende.
5.11 Uit artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) volgt dat op de rechter ook de taak rust om de duur van een procedure te bewaken. Uit overweging 5.6 van voormeld vonnis blijkt dat de rechters het belang van [ ] Pensioenfonds bij een doelmatige en voortvarende procesvoering zwaarder hebben laten wegen dan dat van verzoekers. Het valt niet in te zien waarom dit belang ook niet betrokken zou zijn bij de bepaling van de termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord. Hierbij is van belang dat in voormeld vonnis ook niet is opgenomen dat geen uitstel voor het indienen van die conclusie kan worden verzocht.
5.12 Voorts blijkt uit de fax van de rechtbank van 24 maart 2003 - waarin aan verzoekers wordt meegedeeld dat het verzoek tot uitstel wegens klemmende redenen op de rolzitting van 2 maart 2011 zal worden toegewezen - niet dat het verleende (laatste) uitstel van zes weken uitsluitend is toegewezen op grond van de door de advocaat van de derde gedaagde aangevoerde klemmende redenen. In die fax staat alleen dat van de wederpartij tijdig een reactie is ontvangen.
5.13 Geconcludeerd wordt dat van een dermate onbegrijpelijke procesbeslissing, dat die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechters de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen, dan wel de schijn dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, en mrs. H.C. Hoogeveen en C.M. Degenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv, geen voorziening open.