Zaaknummer HA RK 177.2011
Beschikking op een verzoek tot wraking ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[ ],
verzoeker tot wraking,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], hierna: de rechter.
Ter zitting van 25 mei 2011 heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de rechter gedaan.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2011.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 mei 2011, waar de wrakingskamer de rechter heeft gehoord. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na behandeling ter zitting is na schorsing en hervatting van de behandeling mondeling op het verzoek tot wraking beslist.
De beslissing op het verzoek is in het openbaar uitgesproken, waarbij is meegedeeld dat de schriftelijke uitwerking zou volgen.
Deze beschikking vormt die uitwerking.
Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) De rechter is belast met de behandeling van een door de ex-partner van klager tegen hem aanhangig gemaakt kortgeding. Deze zaak staat bij de rechtbank geregistreerd onder rolnummer [ ].
b) Op 25 mei 2011 heeft de behandeling van het kortgeding plaatsgevonden ten overstaan van de (voorzieningen)rechter. Tijdens de behandeling heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan, waarna een proces-verbaal is opgemaakt en de behandeling is geschorst. In het proces-verbaal is klager aangezegd dat de behandeling van zijn verzoek zou plaatsvinden op vrijdag 27 mei 2011 om 10.00 uur. Het proces-verbaal is mede door klager ondertekend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek is gezien het van de zitting opgemaakte proces-verbaal gebaseerd op de navolgende gronden. Aan verzoeker is tijdens de zitting op enig moment door de rechter de vraag gesteld op welke wijze hij de sleutel aan de makelaar zou geven. Verzoeker heeft daarop de vraag gesteld waarom de rechter dat aan hem heeft gevraagd. De rechter heeft daarop medegedeeld dat er soms mannen zijn die een verkoop traineren en dat zij daarom graag wilde weten hoe verzoeker dat ging doen nu hij een nieuw slot op de deur had gezet. Verzoeker is van mening dat de rechter ten onrechte het woord traineren heeft gebruikt.
2.2 Op een gegeven moment heeft de rechter aan de orde gesteld of er een mogelijkheid was om een schikking in de zaak te treffen. Verzoeker had al meegedeeld dat hij bereid was om de woning te verlaten mits zijn ex-partner alle lasten zou betalen. De ex-partner heeft daarop verklaard dat zij daartoe bereid was maar dan wel een bijdrage van € 400,00 voor de dochter van partijen wilde hebben. Verzoeker heeft daarop gezegd dat de procedure niet over alimentatie van de dochter ging en dat ook niet in de dagvaarding stond vermeld. Daarnaast heeft verzoeker opgemerkt dat als het over de dochter gaat hij het co-ouderschap wil claimen. Ten slotte heeft verzoeker gezegd dat hij een bijdrage van € 250,00 voor de dochter zou willen betalen. De rechter heeft daarop vastgesteld dat verzoeker en zijn partner
€ 150,00 van elkaar verschilden. De rechter heeft verzoeker vervolgens gevraagd of hij over de brug wilde komen. Verzoeker heeft toegezegd dat hij dat wilde. De rechter heeft vervolgens de vraag gesteld op welk wijze verzoeker dat wilde doen waarop verzoeker heeft geantwoord dat hij bij zijn eerdere toezegging zou blijven. De rechter heeft daarop gezegd dat dat iets anders was dan over de brug komen. Ook dat vond verzoeker niet gepast. Verzoeker is op grond van het voorgaande van mening dat de rechter bevooroordeeld is.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter heeft meegedeeld dat verzoeker naast het proces-verbaal ook nog per gewone brief is aangezegd om vandaag te verschijnen. De rechter heeft aangevoerd dat dit het tweede kortgeding tussen partijen betrof. Een eerdere vordering om de woning aan de ex-partner van verzoeker toe te wijzen is door een andere voorzieningenrechter afgewezen, omdat verzoeker kantoor hield aan huis en de woning zou worden verkocht. In deze zaak wordt door de ex-partner aangevoerd dat verzoeker geen kantoor meer houdt in de woning en de verkoop van de woning frustreert door een nieuw slot op de deur te zetten. Hierdoor werden bezichtigingen door de makelaar bemoeilijkt. Verzoeker deelde ter zitting mee dat hij de woning zou opendoen voor eventueel door de makelaar te houden bezichtigingen. Daarop heeft de rechter hem de vraag gesteld op welk wijze hij dat ging doen omdat hij ook moest werken. Verzoeker heeft daarop de vraag gesteld waarom de rechter dat wilde weten. Daarop is de door verzoeker gewraakte eerste opmerking gemaakt.
3.2 Omdat de partner van verzoeker geen eigen woning had en met de dochter van partijen overal logeerde heeft de rechter gevraagd of er geen oplossing kon komen. Daarop deelde verzoeker mee dat hij de woning zou verlaten als zijn partner de lasten zou dragen. Omdat de ex-partner vervolgens meedeelde dat zij die lasten niet alleen kon dragen, heeft de rechter verzoeker gevraagd of hij bereid was tot een bijdrage. Het antwoord van verzoeker was bevestigend. Op de vraag van de rechter of verzoeker gelet op het kleine verschil over de brug wilde komen, heeft verzoeker geantwoord dat hij bij het aangeboden bedrag bleef. Daarop heeft de rechter de door verzoeker gewraakte tweede opmerking gemaakt. De rechter is van mening dat er geen gronden zijn voor wraking en berust daarin niet.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker gewraakte opmerkingen, op zichzelf beschouwd geen uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormen, op grond waarvan de rechter in dit geval vooringenomen is of de schijn daarvan op zich heeft geladen. Niet enkel de visie van verzoeker is beslissend; de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.7 Gelet op het van de zitting opgemaakte proces-verbaal en hetgeen ter zitting door de rechter naar voren is gebracht staat voldoende vast dat de voorzieningenrechter tijdens de behandeling van het kort geding op 25 mei 2011 heeft geprobeerd partijen nader tot elkaar te brengen om tot een oplossing te komen voor het geschil. Het is de taak van de rechter na te gaan of er een oplossing kan worden gevonden voor de zaken die partijen verdeeld houden en daartoe onderzoekende vragen te stellen. De eerste opmerking is gemaakt in antwoord op een door verzoeker gestelde vraag en de tweede opmerking is gemaakt in het kader van het zoeken naar een oplossing van het geschil. In de omstandigheden van dit geval kan aan de wijze waarop de voorzieningenrechter uitvoering heeft gegeven aan haar taak geen aanwijzing worden ontleend voor de stelling dat sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Zelfs als bij verzoeker door het gebruik van de gewraakte woorden een andere indruk is ontstaan, dan nog blijkt daar geen vooringenomenheid uit.
4.8 Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer [ ] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter en mr. C.W.M. Giesen en mr. M.M. van der Nat, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van vrijdag 27 mei 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.