ECLI:NL:RBAMS:2011:BV0042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4558 ZVW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit zorgverzekeringswet en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in Cyprus, en de Raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Eiser had nagelaten tijdig gegevens over zijn wereldinkomen te verstrekken aan de Belastingdienst, wat leidde tot een vertraging in de vaststelling van de definitieve bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2007. De rechtbank oordeelde dat het CVZ niet geheel of gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan het beroep van eiser, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het proces begon met een beroepschrift dat op 21 september 2010 was ingediend tegen een besluit van 16 augustus 2010, waarin het bezwaar van eiser tegen de definitieve jaarafrekening over 2007 ongegrond was verklaard. Na een herziening van de Zvw-bijdrage door verweerder op 17 november 2010, trok eiser zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank behandelde het verzoek om proceskostenvergoeding, maar oordeelde dat de vertraging en de noodzaak van de beroepsprocedure volledig aan eiser zelf te wijten waren.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig aanleveren van de benodigde gegevens. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af, en dit besluit werd openbaar uitgesproken. Eiser had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4558 ZVW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende in [woonplaats] (Cyprus),
eiser,
en
de Raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Mulder.
Procesverloop
De rechtbank heeft op 21 september 2010 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2010 (hierna: het bestreden besluit). Bij dit besluit is het bezwaar van eiser tegen de definitieve jaarafrekening over 2007 inzake de Zorgverzekeringswet (Zvw) ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 november 2010 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en de door eiser verschuldigde Zvw-bijdrage over 2007 lager vastgesteld .
Bij brief van 14 februari 2011 heeft eiser het beroep ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft op 23 februari 2011 een verweerschrift ingediend ter zake het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
Het verzoek om proceskosten is behandeld ter zitting van 16 november 2011. Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 22 maart 2010 heeft verweerder de definitieve bijdrage Zvw voor het jaar 2007 voor eiser vastgesteld op € 1.291,45. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 22 maart 2010 gehandhaafd.
1.3. In beroep heeft eiser een zogeheten herziene NiNbi-beschikking van de Belastingdienst van 18 oktober 2010 overgelegd.
1.4. Bij besluit van 17 november 2010 heeft verweerder, onder intrekking van het bestreden besluit, de definitieve bijdrage Zvw voor het jaar 2007 voor eiser vastgesteld op € 733,17.
1.5. Eiser heeft vervolgens het beroep ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten ter hoogte van € 50,- voor uittreksels en internationale telefoongesprekken.
2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat het voeren van de beroepsprocedure uitsluitend te wijten is geweest aan de handelwijze van eiser zelf.
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel artikel 6.3.1., tweede, zevende en achtste lid, van de Regeling Zorgverzekering, in samenhang met artikel 8, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, was gehouden de definitieve bijdrage Zvw voor het jaar 2007 vast te stellen aan de hand van de NiNbi-beschikking van de Belastingdienst van 28 maart 2009. In deze NiNbi-beschikking is het wereldinkomen van eiser over 2007 vastgesteld op het maximumbedrag van € 42.000,-. Hieruit kan worden afgeleid dat de Belastingdienst de desbetreffende NiNbi-beschikking ambtshalve heeft vastgesteld, omdat eiser het door de Belastingdienst verstrekte formulier “Opgaaf wereldinkomen” niet had ingevuld en geretourneerd.
3.2. Tijdens deze beroepsprocedure heeft eiser een herziene NiNbi-beschikking van de Belastingdienst van 18 oktober 2010 overgelegd, waarin het wereldinkomen van eiser over 2007 op € 18.032,- is vastgesteld. Aan de hand van deze herziene NiNbi-beschikking heeft verweerder bij het besluit van 17 november 2010, onder intrekking van het bestreden besluit, de definitieve bijdrage Zvw voor het jaar 2007 voor eiser vastgesteld op € 733,17.
3.3. Van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Nu eiser zelf heeft nagelaten tijdig gegevens over zijn wereldinkomen te verstrekken aan de Belastingdienst, is het aan eiser te wijten dat de definitieve bijdrage Zvw voor 2007 eerst tijdens deze beroepsprocedure bij het besluit van 17 november 2010 correct kon worden vastgesteld. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder met het besluit van 17 november 2010 geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan het beroep van eiser in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Voor een proceskostenveroordeling als door eiser verzocht is dan ook geen aanleiding.
4. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de proceskosten afwijzen.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek om een veroordeling in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter,
in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB