RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1114 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de informele vereniging Platform Stop invasieve exoten,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. W.F.E. Reinhold,
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), verweerder,
gemachtigde mr. J. den Haan.
Bij besluit van 1 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van vier documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal documenten deels openbaar gemaakt. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2011.
Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Het verzoek om openbaarmaking heeft betrekking op alle documenten die bij het ministerie van EL&I en de daaronder ressorterende diensten aanwezig zijn met betrekking tot de ‘Cicada orni’ en andere exotisch zingende cicadesoorten.
1.2. Verweerder heeft vastgesteld dat er met betrekking tot voornoemd onderwerp vier documenten aanwezig zijn, te weten drie quickscans van 13 augustus 2010, 1 oktober 2009 en 5 september 2008 en een rapport “Geïntegreerde bestrijding van cicaden in de glastuinbouw” van Wageningen University. Dit rapport was al openbaar.
1.3. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de drie quickscans overwogen dat deze openbaar worden gemaakt voor zover de quickscans feitelijke mededelingen bevatten. De overige zinsneden zijn volgens verweerder aan te merken als voor intern beraad bestemde persoonlijke beleidsopvattingen die daarom niet openbaar worden gemaakt.
1.4. Eiseres heeft in beroep betwist dat in de quickscans sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen, nu deze voor verweerder kennelijk geen aanleiding hebben gevormd om beleid ten aanzien van de verschillende cicadesoorten vast te stellen. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de quickscans milieu-informatie bevatten, zodat verweerder het belang van openbaarmaking hiervan had behoren af te wegen tegen bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen, voor zover daarvan wel sprake mocht zijn.
2. Het wettelijk kader
2.1. In artikel 1 van de Wob is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepaling wordt verstaan onder:
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
2.2. In artikel 11, eerste lid, van de Wob is bepaald dat ingeval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat in afwijking van het eerste lid bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen wordt afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de niet openbaar gemaakte delen van de documenten waarvan openbaarmaking is verzocht.
3.2. Niet in geschil is dat verweerder heeft kunnen weigeren de namen en gegevens van de ambtenaren die de quickscans hebben opgesteld, openbaar te maken. In geschil is allereerst of de quickscans voor intern beraad bestemde persoonlijke beleidsopvattingen van de genoemde ambtenaren bevatten. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
3.3. De rechtbank kan zich vinden in de stelling van verweerder dat de drie quickscans zijn opgesteld met het oog op intern beraad als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wob. Anders dan verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat de drie quickscans geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de ambtenaren die de quickscans hebben opgesteld, in die quickscans een aantal vragen hebben beantwoord door in hoofdzaak feitelijke informatie afkomstig uit (in de quickscans met name genoemde) schriftelijke bronnen te vermelden. De omstandigheid dat de in de quickscans gegeven overzichten van die feitelijke informatie zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, betekent nog niet dat die feiten reeds daarom moeten worden gerekend tot de persoonlijke beleidsopvattingen van de betreffende ambtenaren. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 maart 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BC6375, waarin is overwogen dat het ervaringsfeit dat de weergave van feiten altijd enigermate gekleurd wordt door de persoonlijke opvattingen van degene die ze beschrijft, niet voldoende grondslag is om die beschrijving reeds daarom als persoonlijke beleidsopvatting aan te merken. De rechtbank heeft in de antwoorden op de in de quickscans gestelde vragen geen persoonlijke beleidsopvattingen kunnen ontwaren. Dat bij de beantwoording van een enkele vraag door de opsteller van de quickscans op basis van de door hem genoemde informatie ook een inschatting is gemaakt (in de zin van “ja”, “nee” of “mogelijk”), maakt dit niet anders, nu die inschatting telkens rechtstreeks voortvloeit uit de in dat verband opgesomde feitelijke informatie. Van een persoonlijke beleidsopvatting als bedoeld in de zin van artikel 1, onder f, van de Wob is dan ook geen sprake.
3.4. Gezien het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob niet op de inhoud van de drie quickscans van toepassing is. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder in strijd met artikel 11 van de Wob heeft geweigerd deze informatie openbaar te maken. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over de vraag of de quickscans ook milieu-informatie bevatten, behoeft, nu artikel 11 van de Wob niet van toepassing wordt geacht, geen verdere bespreking.
3.5. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 10 december 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN BG6401, heeft overwogen, dient de rechtbank, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken.
3.6. De rechtbank komt tot de conclusie dat, nu gesteld noch gebleken is dat een andere weigeringsgrond op de inhoud van de quickscans van toepassing is, verweerder het verzoek van eiseres had dienen in te willigen. Waar van de zijde van verweerder geen overtuigende argumenten naar voren zijn gebracht die ervoor pleiten om in een geval van gegrondverklaring van het beroep niet zelf in de zaak te voorzien, gevoegd bij het aan de Wob ten grondslag liggende uitgangspunt van openbaarheid, ziet de rechtbank voldoende grond om het primaire besluit te herroepen en het verzoek van eiseres in te willigen.
De rechtbank zal dan ook zelf in de zaak voorziend, als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak de drie quickscans - in geanonimiseerde vorm - dient openbaar te maken. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit, zodat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar behoeft te nemen.
3.7. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres met het instellen van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van eiseres is, blijkens de oprichtingsakte en statuten van eiseres, immers haar oprichter en voorzitter. Wel ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 1 september 2010;
- draagt verweerder op de drie quickscans, in geanonimiseerde vorm, openbaar te maken;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter, mrs. M. de Rooij en J.A.A.G. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011.
de griffier, de voorzitter,
De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB