ECLI:NL:RBAMS:2011:BV0857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4776 WW en AWB 11/3248 WW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WW-uitkering wegens niet beschikbaarheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Kilic, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. Z. Seyban. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na zijn ontslag op staande voet bij Pizzeria Amsterdam BV op 9 juni 2008. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij eiser op 14 november 2011 is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich vanwege ziekte niet beschikbaar heeft gesteld voor de arbeidsmarkt, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij geen recht heeft op WW. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet ontvankelijk en de beroepen tegen de bestreden besluiten II en III ongegrond. Eiser is veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 437,-. De rechtbank heeft overwogen dat eiser door zijn houding en gedrag duidelijk heeft gemaakt dat hij zich niet beschikbaar stelde voor arbeid, en dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser niet op de hoogte was van de sollicitatieplicht, maar dat verweerder hem hierover had geïnformeerd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor verdere proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/4776 WW
AWB 11/3248 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaken tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. F. Kilic,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. Z. Seyban.
Procesverloop
Op 13 oktober 2008 heeft eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd per 9 juni 2008, zijnde de datum waarop hij op staande voet is ontslagen bij (de rechtsvoorganger van) Pizzeria Amsterdam BV als kok. Bij besluit van 8 november 2008 heeft verweerder aan eiser een WW-uitkering toegekend, waarbij is opgemerkt dat deze op voorschotbasis wordt verleend en eiser verweerder op de hoogte dient te houden van de bodemprocedure in de ontslagzaak.
Bij besluit van 21 mei 2010 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij geen recht heeft op een WW-uitkering met ingang van 9 juni 2008 omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 september 2010 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/4776 WW.
Hangende het beroep bij de rechtbank heeft verweerder bij besluit van 5 januari 2011 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I ingetrokken en een nieuwe beslissing op eisers bezwaar genomen. Daarbij heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard maar de motivering gewijzigd in die zin, dat eiser volgens verweerder op en na 9 juni 2008 niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
Intussen heeft eiser, nadat hij ervan op de hoogte was gesteld dat hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zou worden geweigerd, op 15 november 2010 opnieuw een aanvraag om een WW-uitkering bij verweerder gedaan per 20 maart 2010, zijnde de datum einde wachttijd voor de WIA.
Bij besluit van 3 december 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden en sindsdien niet in 26 weken heeft gewerkt. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 mei 2011 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard met een gewijzigde motivering, namelijk dat eiser vanaf 20 maart 2010 niet beschikbaar is geweest om arbeid te aanvaarden.
Ook tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 11/3248 WW.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 14 november 2011.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1. Met betrekking tot het bestreden besluit I stelt de rechtbank vast dat verweerder dit besluit heeft ingetrokken en eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit door de rechtbank. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom niet ontvankelijk verklaren.
1.2. De rechtbank ziet hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser voor het beroep tegen het bestreden besluit I heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 437,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift voor een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1), € 437,- per punt). Aangezien eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient verweerder dit bedrag te betalen aan de griffier van de rechtbank. Het door eiser in deze zaak betaalde griffierecht wordt geacht te zijn voldaan ten behoeve van het beroep tegen het bestreden besluit II.
2. Aangezien het bestreden besluit II niet tegemoetkomt aan het beroep van eiser, wordt zijn beroep tegen het bestreden besluit I op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3. Ten aanzien van de bestreden besluiten II en III overweegt de rechtbank het volgende.
4. In geschil is de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op en na 9 juni 2008 en op en na 20 maart 2010 niet werkloos in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW is geweest omdat hij niet beschikbaar is geweest om arbeid te aanvaarden.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ( zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer AY7702) geeft het begrip ‘beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden’ in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW een feitelijke toestand weer waarin de werknemer verkeert. Dit impliceert dat de vraag of een werknemer al dan niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder ook houding en gedrag van de betrokkene, zal moeten worden beantwoord. Indien er geen feiten en omstandigheden vallen aan te wijzen waaruit zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat een werknemer niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden en het uitvoeringsorgaan desondanks op grond van houding en gedrag van de betrokken werknemer tot een niet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden wenst te concluderen, zal in zo’n geval ondubbelzinnig moeten vaststaan dat de betrokken werknemer door houding en gedrag duidelijk en eenduidig te kennen heeft gegeven, althans heeft doen blijken dat hij of zij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt.
6.1. De rechtbank overweegt dat eiser blijkens het verslag van een werkintake op 21 juli 2008 (gedingstuk 1.30 in de zaak 10/4776) heeft aangegeven vanwege zijn rugklachten en psychische gesteldheid niet in staat te zijn om te werken.
6.2. Voorts blijkt uit een inspectierapport van 7 april 2010 (gedingstuk 7.4 in de zaak 10/4776) dat eiser geen sollicitaties heeft kunnen aantonen en dat zijn inschrijving als werkzoekende bij het werkbedrijf van het UWV met ingang van 21 januari 2010 is verlopen. In het inspectierapport staat wel vermeld dat eiser mondeling heeft gesolliciteerd. Ter zitting heeft eiser echter toegelicht dat hij alleen heeft geïnformeerd bij vrienden en bekenden met een horecagelegenheid naar de beschikbaarheid van werk voor drie tot vier uur per dag en dat dit niets heeft opgeleverd. Van daadwerkelijke sollicitaties is derhalve geen sprake geweest.
6.3. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser blijkens een Werkplan (gedingstuk 5.3 en 5.4 in de zaak 11/3248) in een gesprek met een werkcoach op 15 april 2010 heeft aangegeven dat hij al sinds 2008 rugklachten heeft en dus ook nooit heeft gesolliciteerd, dat hij ziek is sinds hij een WW-uitkering heeft en dat hij vanwege ernstige rugklachten niet in staat is om te werken. Vervolgens heeft eiser zich op 16 april 2010 bij verweerder ziek gemeld met terugwerkende kracht per 9 juni 2008.
6.4. Uit de medische rapportage van 2 september 2010 (gedingstuk 16 in de zaak 10/4776) van verzekeringsarts B. Ben Mohamed blijkt dat eiser zich geschikt acht voor ander werk dan zijn eigen werk als pizzabakker. Uit de anamnese van het rapport blijkt echter dat eiser zich primair op het standpunt heeft gesteld dat hij vanaf maart 2008 ziek is.
6.5. Ten slotte heeft eiser ter zitting aangevoerd dat hij vanaf het moment dat hij WW heeft aangevraagd bij verweerder heeft aangegeven ziek te zijn en vanwege rugklachten en psychische problemen niet in staat te zijn om te werken. Volgens eiser heeft hij vanaf de datum van zijn ontslag tot op heden niet kunnen werken. Eiser heeft in deze periode gedurende twee weken via de Dienst Werk en Inkomen (DWI) gewerkt, maar bleek hiertoe niet in staat te zijn.
6.6. Gelet op de onder 6.1 tot en met 6.5 genoemde omstandigheden is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser door zijn houding en gedrag duidelijk en eenduidig heeft doen blijken dat hij zich in de perioden in geding niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar heeft gesteld.
7. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser door verweerder nooit op de sollicitatieplicht is gewezen. Deze grond faalt. Verweerder heeft aangevoerd dat aan eiser bij de toekenning van de voorschotten op zijn WW-uitkering een voorlichtingsbrochure over de sollicitatieplicht is uitgereikt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de uitreiking van deze brochure blijkt uit de ondertekening van het aanvraagformulier op 13 oktober 2008. Onderaan dit formulier staat vermeld: ‘Als aan mij een uitkering wordt toegekend, moet ik mij houden aan een aantal voorschriften. De huidige voorschriften staan in de brochures ‘Ontslag en nu?’ en ‘Uitkering en nu?’ en ik ben in het bezit van deze brochures.’ Met de ondertekening van het formulier is door eiser verklaard dat hij deze brochures, waarin wordt gewezen op de sollicitatieplicht, heeft ontvangen. Nu eiser hier slechts tegenin heeft gebracht dat hij zich niet meer kan herinneren of hij de brochures uitgereikt heeft gekregen, moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat eiser de voorlichtingsbrochure over de sollicitatieplicht uitgereikt heeft gekregen.
8. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat hij door verweerder was ontheven van de sollicitatieplicht, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de gedingstukken geen aanknopingspunt bieden voor een dergelijke ontheffing in het kader van de WW. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiser waarschijnlijk in het kader van zijn bijstandsuitkering is ontheven van de sollicitatieverplichting. Een ontheffing in het kader van de Wet werk en bijstand betekent echter niet dat eiser ook voor de WW is ontheven van de sollicitatieplicht.
9. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder de voorschotten op de WW-uitkering onnodig lang heeft doorbetaald, terwijl eiser van begin af aan duidelijkheid heeft gegeven over zijn onvermogen om te werken. Ook deze grond faalt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 8 november 2008 tot toekenning van WW-uitkering duidelijk heeft aangegeven dat sprake is van voorschotten, dat eiser verweerder op de hoogte moet houden van een uitspraak in de bodemprocedure inzake zijn ontslag, dat verweerder na die uitspraak kan bepalen of de juiste beslissing is genomen en dat de uitkering wordt teruggevorderd indien de werkgever in het gelijk wordt gesteld. Niet in geschil is dat het vonnis van de rechtbank in de bodemprocedure over het ontslag, waarbij eisers voormalige werkgever in het gelijk is gesteld, dateert van 6 oktober 2009 maar dat eiser heeft nagelaten verweerder hierover te informeren. Pas op 15 april 2010 is verweerder bekend geworden met dat vonnis, waarna verweerder op 21 mei 2010 het primaire besluit heeft genomen dat eiser geen recht heeft op WW-uitkering. Gelet op deze gang van zaken is het naar het oordeel van de rechtbank niet aan verweerder te wijten dat de voorschotten lang zijn doorbetaald. Het tijdsverloop tussen 15 april 2010 en 21 mei 2010 om het primaire besluit te nemen acht de rechtbank niet onredelijk lang.
10. De gemachtigde van eiser heeft ten slotte gewezen op de verstrekkende financiële gevolgen voor eiser. Daarover merkt de rechtbank op dat deze gevolgen voortkomen uit het besluit tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten. Tegen deze terugvordering is door eiser geen rechtsmiddel aangewend, waardoor deze terugvordering buiten de omvang van dit geding valt. Aan beoordeling van een eventueel beroep van de gemachtigde van eiser op het bestaan van dringende redenen om van terugvordering af te zien komt de rechtbank dan ook niet toe.
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de perioden in geding niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden en derhalve geen recht had op een WW-uitkering omdat hij niet aan de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW gestelde voorwaarde voldoet. De beroepen zijn dan ook ongegrond.
12. Voor een verdere proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten II en III ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. van Slooten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SBA