RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3981 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.C.J. van de Nes.
Bij besluit van 6 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het gehuwdenpensioen dat eiser ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt met ingang van december 2009 herzien naar een pensioen voor een alleenstaande.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2011.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Met ingang van juli 2004 ontvangt eiser een ouderdomspensioen voor gehuwden op grond van de AOW.
1.2. Op 8 februari 2006 is de partner van eiser, mevrouw [partner], overleden. Eiser heeft dat op 14 februari 2006 doorgegeven aan de gemeente Uithoorn.
1.3. In december 2010 heeft verweerder, in het kader van het project Volledige Verzekerden Administratie een vergelijking gemaakt tussen de bij verweerder bekende gegevens en die bij diverse gemeenten. Bij deze vergelijking is gebleken dat bij de gemeente Uithoorn bekend was dat de partner van eiser in 2006 is overleden, terwijl zij volgens de bij verweerder bekende gegevens nog in leven was.
1.4. Verweerder heeft hierop contact opgenomen met eiser die heeft bevestigd dat zijn partner in 2006 is overleden.
1.5. Verweerder heeft eiser vervolgens een AOW pensioen naar de norm voor een alleenstaande toegekend met ingang van december 2009, dat wil zeggen met een terugwerkende kracht van één jaar vanaf het moment dat verweerder bekend is geworden met de wijziging is eisers leefsituatie. In bezwaar heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
1.6. Eiser heeft in beroep verzocht om toekenning van een AOW pensioen voor een alleenstaande met terugwerkende kracht tot aan 8 februari 2006, de datum van het overlijden van zijn partner. Subsidiair heeft eiser gesteld dat hij daar minimaal met ingang van 1 januari 2008 recht op heeft, aangezien het overlijden van een partner vanaf die datum niet meer aan verweerder behoefde te worden gemeld indien tijdige melding bij de gemeente had plaatsgevonden.
2. Artikel 49, van de AOW luidt als volgt. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de AOW gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag der maand, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de AOW kan in afwijking van het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de eerste dag der maand, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
2.2. In artikel 17, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank wordt ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel gaat de herziening van het ouderdomspensioen, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verhoging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, in op de eerste dag der maand, waarin de wijziging dier omstandigheden heeft plaatsgevonden. Het bepaalde in artikel 16, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.3. Verweerder hanteert in gevallen als deze beleid, neergelegd in de SVB Beleidsregels 2010 (te raadplegen via www.svb.nl). In onderdeel SB 1070 is neergelegd onder welke omstandigheden een pensioen met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar kan worden toegekend.
‘In bijzondere gevallen waarin de AOW-, Anw- of kinderbijslagaanvraag meer dan één jaar te laat werd ingediend, is de SVB bevoegd de desbetreffende uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Als een aanvraag meer dan één jaar te laat wordt ingediend toetst de SVB eerst of er sprake is van een bijzonder geval. Alleen als dit het geval is, is de SVB bevoegd de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Van deze bevoegdheid maakt de SVB alleen gebruik als het van hardheid zou getuigen, de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken. Dit beleid is in de jurisprudentie in algemene zin aanvaard’.
3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in onderhavig geval geen sprake is van een bijzonder geval, zodat de herziening van het ouderdomspensioen niet eerder in kan gaan dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin verweerder bekend is geraakt met de reden voor herziening.
4. Ten aanzien van het primaire standpunt van eiser dat verweerder hem met ingang van 8 februari 2006 een uitkering naar de norm voor een alleenstaande had moeten toekennen, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiser het overlijden van zijn partner niet aan verweerder heeft gemeld. Tot 1 januari 2008 was in verweerders beleid bepaald dat eiser daartoe wel verplicht was. Nu eiser daarover bij toekenning van het AOW pensioen is geïnformeerd en dat ook overigens behoorde te weten, is hij er ten onrechte vanuit gegaan dat hij kon volstaan met een melding van het overlijden van zijn partner aan de gemeente. Het primaire standpunt van eiser slaagt niet.
5.1. Ten aanzien van eisers subsidiaire standpunt dat hij minimaal met ingang van
1 januari 2008 recht heeft op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande overweegt de rechtbank als volgt. Met ingang van 1 januari 2008 is het beleid van verweerder gewijzigd. In het Besluit Beleidsregels Sociale Verzekeringsbank 2008 (Staatscourant 13 juni 2008, nr.112/pag.28) wordt hierover het volgende vermeld:
‘De wijziging brengt tot uitdrukking dat een overlijden binnen Nederland niet hoeft te worden gemeld, mits de overledene ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie. In dat geval volstaat een tijdige melding aan de gemeente De SVB ontvangt het overlijdensbericht via de gemeentelijke basisadministratie.’
5.2. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde nader toegelicht dat de beleidswijziging inhoudt dat indien een persoon staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (gba) en de gemeente een wijziging registreert, verweerder daar automatisch bericht van ontvangt. Tot 1 januari 2008 bestond dit geautomatiseerde systeem als ‘backup’, omdat betrokkenen zelf een meldingsplicht hadden. Met ingang van 1 januari 2008 is het geautomatiseerde systeem leidend. Het overlijden van een gezinslid hoeft met ingang van 1 januari 2008 dus niet langer door betrokkene zelf aan verweerder te worden gemeld.
6.1. Niet in geschil is dat eiser het overlijden van zijn partner in 2006 op 14 februari 2006 en daarmee tijdig aan de gemeente Uithoorn heeft gemeld.
6.2. Verweerder heeft onderzocht hoe het kan dat hij eerst in december 2010 heeft vernomen dat de partner van eiser in 2006 is overleden. Verweerder heeft daartoe contact opgenomen met de heer [medewerker gemeente] van de gemeente Uithoorn. Deze heeft verweerder gezegd dat het heel goed kan kloppen dat verweerder in 2006 geen melding van de gemeente Uithoorn heeft ontvangen omdat ‘de afnemersindicatie van de partner van eiser niet aan stond’. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat de gegevens van een AOW gerechtigde en van een eventuele partner in het registratiesysteem van de SVB worden opgenomen. Wanneer de afnemersindicatie (ook afnemersindicator genoemd) ‘aan’ wordt gezet, vindt vervolgens gegevensuitwisseling met de gba plaats. Verweerder bepaalt zelf of de afnemersindicatie ‘aan’ staat. Het is een kwestie van een knopje aan- of uitzetten. Om een voor verweerder onbekende reden is door de medewerker van verweerder die de gegevens van eiser en zijn partner in het systeem heeft ingevoerd, nagelaten om de afnemersindicatie van de partner van eiser ‘aan’ te zetten waardoor geen gegevensuitwisseling met de gba plaats heeft kunnen vinden. De afnemersindicatie van eiser zelf stond wel aan.
6.3. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd geantwoord dat indien de partner van eiser in 2008 zou zijn overleden, haar afnemersindicatie op dat moment ‘uit’ had gestaan en eiser dit niet aan verweerder zou hebben gemeld, verweerder eiser dit niet zou aanrekenen. Er zou dan volgens verweerders gemachtigde nog wel een toets plaats moeten vinden aan de hardheid. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder een bijzonder geval zou aannemen en, bij het bestaan van financiële hardheid, eisers uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar had herzien als hij - zoals ook nu het geval is - in 2010 een aanvraag om herziening had gedaan. De beleidswijziging geldt volgens verweerder dus ook voor aanvraagsituaties als de onderhavige.
6.4. Uit verweerders toelichting ter zitting blijkt verder dat verweerder zelf heeft nagelaten om met ingang van 1 januari 2008 de afnemersindicatie van de partner van eiser ‘aan’ te zetten. Verweerder is er dus zelf debet aan dat er in de periode van 1 januari 2008 tot en met december 2010 geen gegevensuitwisseling met de gba heeft plaatsgevonden, hij niet op de hoogte is geraakt van het overlijden van de partner van eiser en eiser ten onrechte een uitkering naar de norm voor een gehuwde is blijven ontvangen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voornoemde beleidswijziging en de uitleg die verweerder daaraan geeft, maakt dat het met ingang van 1 januari 2008 niet langer aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij heeft nagelaten om het overlijden van zijn partner aan verweerder te melden.
7.1. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in verweerders beleid. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte niet bevoegd geacht om de uitkering van eiser met ingang van 1 januari 2008 (en dus met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar) te herzien naar de norm voor een alleenstaande. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal wegens een ondeugdelijke motivering worden vernietigd.
8.1. Verweerder maakt in overeenstemming met zijn beleid alleen gebruik van de bevoegdheid om een uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen of te herzien als het van hardheid zou getuigen, de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken. Nu partijen zich over het al dan niet bestaan van (financiële) hardheid nog niet hebben uitgelaten, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen.
9.1. Nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van door een derde verleende professionele rechtsbijstand bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffiegeld aan hem te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Slooten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB