ECLI:NL:RBAMS:2011:BV1137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-1094 HUUR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinder-, zorg- en huurtoeslag en de rol van het inkomen van de ex-partner in de berekening van het toetsingsinkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2011 uitspraak gedaan over de terugvordering van kinder-, zorg- en huurtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de Belastingdienst Toeslagen, die het inkomen van haar ex-partner heeft meegenomen bij de berekening van het toetsingsinkomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 22 juli 2011 en 15 november 2011, waarbij ook een getuige is gehoord.

De rechtbank overweegt dat de ex-partner van eiseres, die in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op het adres van eiseres, als toeslagpartner moet worden aangemerkt op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Eiseres heeft aangevoerd dat haar ex-partner zonder haar toestemming op haar adres was ingeschreven en dat zij niet in staat was om met officiële documenten aan te tonen dat hij daar niet woonde. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de getuige onvoldoende zwaarwegend is om de bewijskracht van de inschrijving van de ex-partner op het adres van eiseres te weerleggen.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst terecht het inkomen van de ex-partner heeft meegenomen in de berekening van het toetsingsinkomen voor de toeslagen over het berekeningsjaar 2008. Eiseres heeft niet voldaan aan de vereisten om aan te tonen dat de inschrijving van haar ex-partner onjuist was. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1094 HUUR
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.A. van den Berg,
en
de Belastingdienst Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde A.A. Wübs.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2010 is de definitieve berekening kindertoeslag over het berekeningsjaar 2008 vastgesteld op € 758,00 en is het onverschuldigd betaalde voorschot van € 60,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft verweerder de definitieve berekening zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2008 vastgesteld op € 442,00 en is het onverschuldigd uitbetaalde voorschot van € 111,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft verweerder de definitieve berekening huurtoeslag over het berekeningsjaar 2008 vastgesteld op € 2.064,00. Het onverschuldigd uitbetaalde voorschot van € 654,00 is teruggevorderd.
Bij besluit van 20 januari 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen deze primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2011. Nadat de behandeling ter zitting is geschorst, is de zaak opnieuw behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank ter zitting van 15 november 2011.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is mevrouw [getuige] als getuige gehoord.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres woont en staat ingeschreven op het adres [A-straat nr] te [woonplaats]. Haar ex-partner, [ex-partner] (hierna: [ex-partner]) stond in de periode van 15 november 2007 tot en met 31 maart 2008 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ook ingeschreven op dit adres. Ook hun kind woont op dit adres.
1.2. Verweerder heeft bij de primaire besluiten het inkomen van [ex-partner] over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008 in aanmerking genomen bij de berekening van het toetsingsinkomen voor de kindertoeslag, de zorgtoeslag en de huurtoeslag over het berekeningsjaar 2008.
1.3. Eiseres heeft in bezwaar verzocht om het inkomen van [ex-partner] buiten beschouwing te laten onder verwijzing naar het besluit van verweerder van 10 februari 2010. Bij dit besluit heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres als alleenstaande ouder op haar adres woonde. Eiseres heeft in de fase van bezwaar tegen de definitieve berekening zorgtoeslag en huurtoeslag over het berekeningsjaar 2007 een tweetal verklaringen overgelegd van buren die gesteld hebben nooit te hebben gezien dat er op het adres van eiseres en haar kinderen een (andere) inwoner was.
1.4. Verweerder heeft eiseres bij brief van 27 oktober 2010 verzocht om officiële poststukken zoals een kopie van een bankafschrift, waaruit blijkt dat [ex-partner] niet op het adres van eiseres woonde. Verweerder heeft in deze brief meegedeeld dat verklaringen ondertekend door derden niet als bewijs worden geaccepteerd.
1.5. Eiseres heeft bij brief van 5 november 2010 meegedeeld dat het niet mogelijk is om aan de hand van poststukken of bankafschriften aan te tonen dat [ex-partner] niet op haar adres woonachtig was. Eiseres stelt in deze brief dat zij [ex-partner] uitsluitend toestemming had gegeven om haar adres als briefadres te gebruiken.
1.6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op grond van artikel 3, eerste lid, sub b, onder 3, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op het standpunt gesteld dat [ex-partner] als toeslagpartner van eiseres moet worden aangemerkt, omdat hij tot en met 31 maart 2008 op het adres van eiseres stond ingeschreven en zij samen kinderen hebben. Eiseres heeft niet voldaan aan het vereiste dat met officiële poststukken wordt aangetoond dat [ex-partner] elders woonachtig was. Verklaringen van derden worden door verweerder niet als zodanig geaccepteerd. Dat dit over het berekeningsjaar 2007 per abuis wel is gebeurd, is geen reden om dit over het berekeningsjaar 2008 nogmaals te doen.
1.7. Eiseres heeft verzocht om de inschrijving van [ex-partner] op haar adres in de periode 15 november 2007 – 31 maart 2008 ongedaan te maken. Dat verzoek is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit loopt nog.
2. wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, sub b, onder 3°, van de Awir is de partner van de belanghebbende degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Awir kunnen bij regeling van Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Op grond van het vierde lid wordt voor de toepassing van het tweede en derde lid naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
2.2. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir wordt iemand die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet op zijn woonadres is ingeschreven, in ieder geval geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
2.3. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wht is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Wht wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Op grond van het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. Eiseres heeft aangevoerd dat [ex-partner] zich in de in het geding zijnde periode als medebewoner heeft ingeschreven op haar woonadres zonder haar toestemming. De inschrijving als medebewoner door [ex-partner] kan eiseres niet worden verweten, omdat dit in de gemeente Amsterdam mogelijk is zonder toestemming van de hoofdbewoner.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij [ex-partner] uitsluitend toestemming heeft gegeven om haar adres tijdelijk als briefadres te gebruiken. Gelet hierop kan eiseres niet met officiële poststukken bewijzen dat [ex-partner] niet op haar adres woonde.
3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de inschrijving van [ex-partner] op het adres van eiseres onjuist was. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat eiseres en [ex-partner] op 22 februari 2011 weer op hetzelfde adres zijn ingeschreven en met ingang van die datum gehuwd zijn. Volgens verweerder dient eiseres bij de gemeente Amsterdam te verzoeken om wijziging van het inschrijvingsadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
3.4. De rechtbank overweegt dat de door getuige [getuige] ter zitting afgelegde verklaring de enige aanwijzing is dat [ex-partner] in de in het geding zijnde periode niet woonachtig was op het adres van eiseres. Deze verklaring, wat van de inhoud daarvan ook zij, is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende zwaar gewicht om de bewijskracht van het inschrijvingsadres op grond van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opzij te zetten. Gelet op de brief van verweerder van 27 oktober 2010 en het standpunt van verweerder in het bestreden besluit voert verweerder kennelijk als vaststaand beleid dat alleen in gevallen waarin sprake is van een kennelijk onjuiste inschrijving wordt afgeweken van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. In andere gevallen zijn objectieve argumenten vereist, waaronder officiële poststukken en bankafschriften. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk of anderszins onjuist. De enkele verklaring van getuige [getuige] is onvoldoende om van dit beleid af te wijken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet dat het besluit van 10 februari 2010, waarbij verweerder voor het berekeningsjaar 2007 is uitgegaan van een tweetal verklaringen van buren van eiseres, op onjuiste gronden berust.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder [ex-partner] daarom terecht als toeslagpartner van eiseres in de zin van artikel 3, eerste lid, sub b, onder 3°, van de Awir heeft aangemerkt en zijn inkomen meegenomen bij de vaststelling van het toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2008. In de door eiseres aangevoerde gronden heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheden gezien op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van terugvordering.
3.6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren.
3.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling van verweerder om het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzitter,
mrs. A.D. Reiling en L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van
mr. S.M.P. Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB