ECLI:NL:RBAMS:2011:BV1654

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1624 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.D. Reiling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoeging voor kwijtschelding van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Vaessen, had een verzoek ingediend om een toevoeging ter zake van een bezwaar tegen de weigering tot kwijtschelding van een schuld. De verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, had eerder op 27 oktober 2010 een primaire beslissing genomen waarin het verzoek om toevoeging werd afgewezen, omdat het ging om onbetwiste schulden. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 11 februari 2011 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (BRT) geen toevoeging kan worden verleend voor zaken die betrekking hebben op het kwijtschelden van schulden. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die juridische deskundigheid vereisten, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de strikte toepassing van artikel 7 BRT. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag eenvoudig afgehandeld kon worden en dat er geen reden was om af te wijken van het beleid van de verweerder.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom toevoegingen in zaken van onbetwiste schulden en de noodzaak van bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1624 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M. Vaessen,
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de afgifte van een toevoeging ter zake van het bezwaar tegen de weigering tot kwijtschelding van een schuld afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om zonder behandeling ter zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Blijkens een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 29 september 2010 is eiser bezig met het terugbetalen van een uitkering en staat er nog een bedrag van € 14.907,18 open. Bij dit besluit is het verzoek van eiser om kwijtschelding van dit bedrag afgewezen.
1.2. Eiser heeft op 7 oktober 2010 verzocht om een toevoeging terzake van het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2010.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat een toevoeging is uitgesloten in zaken waarin sprake is van onbetwiste schulden. Verweerder heeft daartoe verwezen naar artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (BRT).
2. wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 7 van het BRT wordt voor rechtsbijstand terzake van het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld geen toevoeging verleend.
2.2. Uit het Handboek Toevoegen, aantekening 10 bij artikel 28 Wrb:
“ Artikel 7 BRT sluit rechtsbijstand op basis van toevoeging uit in alle zaken waarin sprake is van onbetwiste schulden. Op basis van deze bepalingen zullen aanvragen terzake van schuldenregelingen moeten worden afgewezen. De bepaling heeft een imperatief karakter. Blijkens de nota van toelichting is de uitsluitingsgrond gebaseerd op de overweging dat voor de behartiging van genoemde belangen geen juridische deskundigheid is vereist. De betreffende bepaling geldt ook voor meer omvangrijke schuldsaneringen, zodat ook daarvoor geen toevoegingen worden verstrekt. Bij een toevoegingsaanvraag ter zake van schuldsanering kan met een beroep op artikel 12, lid 2 onder g, Wrb verwezen worden naar voorliggende voorzieningen zoals instellingen voor sociaal maatschappelijke hulpverlening of gemeentelijke instellingen voor schuldhulpverlening.”
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden, gelegen in het feit dat er voor het behandelen van de zaak juridische deskundigheid is vereist. Het uitleggen en toepassen van de wettelijke bepalingen en regelingen, met name van de beleidsregel terug- en invordering van het UWV, vergt volgens eiser vergaande juridische kennis.
3.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken van aanwezigheid van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan een strikte toepassing van artikel 7 BRT zodanig in strijd met algemene rechtsbeginselen zou komen dat toch een toevoeging zou moeten worden verleend.
3.3. De rechtbank overweegt dat artikel 7 BRT een nadere concretisering bevat van artikel 28, eerste lid, sub c, Wrb, waarin wordt bepaald dat een toevoeging kan worden geweigerd indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden. Blijkens artikel 7 BRT is daarvan sprake indien het gaat om het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement – inclusief Wsnp – of het kwijtschelden van een schuld. Het artikel bevat geen uitzonderingsclausule en verweerder hanteert dan ook in zijn beleid het uitgangspunt dat, ongeacht de omvang en complexiteit van de zaak, in de genoemde gevallen nooit een toevoeging wordt verleend, zeer bijzondere omstandigheden daargelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen eiser aanvoert niet voldoende om zeer bijzondere omstandigheden aan te nemen die rechtvaardigen dat een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt.
3.4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.P. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB