ECLI:NL:RBAMS:2011:BV2255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
490932 - HA ZA 11-1685
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van samenwerkingsverband en onrechtmatig handelen bij visumaanvragen voor pelgrimsreizen naar Mekka

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, vorderde de vennootschap onder firma AS Sondus V.O.F. (hierna: Sondus) een verklaring voor recht dat het samenwerkingsverband met [A], bekend bij de Saudische autoriteiten onder nummer 5591, op 4 mei 2010 was geëindigd. Sondus stelde dat [A] onrechtmatig had gehandeld door de indruk te wekken dat de samenwerking voortduurde, waardoor Sondus niet kon beschikken over de aan haar toegekende visa voor pelgrimsreizen naar Mekka. De rechtbank oordeelde dat Sondus voldoende had aangetoond dat het samenwerkingsverband was beëindigd en dat [A] onrechtmatig had gehandeld door de aan Sondus toegekende visa aan te vragen en af te nemen. De rechtbank kende Sondus een schadevergoeding toe van € 93.500,00, gebaseerd op de gederfde winst door het niet kunnen organiseren van pelgrimsreizen. Daarnaast werd [A] veroordeeld in de proceskosten van Sondus, die op € 3.278,31 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 490932 / HA ZA 11-1685
Vonnis van 28 december 2011
in de zaak van
de vennootschap onder firma
AS SONDUS V.O.F.,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
advocaat mr. A.J.A. van Dijk te Amsterdam,
tegen
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Sondus en [A] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 april 2011,
- de hersteldagvaarding van 9 mei 2011, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 20 juli 2011 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] drijft een onderneming onder de naam Alferdoos Reizen Stars Travel. Deze onderneming organiseert onder meer pelgrimsreizen naar Mekka. Tot 2006 heeft Sondus ook pelgrimsreizen georganiseerd.
2.2. Nederlanders die een pelgrimsreis willen maken dienen te beschikken over een visum. Visa worden niet aan individuele pelgrims verstrekt, maar alleen aan reisorganisaties die pelgrimsreizen organiseren en zich als zodanig bij de Saudische autoriteiten hebben aangemeld. Aangemelde en goedgekeurde reisorganisaties krijgen een aantal visa toegekend, waarvan die reisorganisaties jaarlijks afgifte kunnen vragen. Aan Sondus zijn per jaar 250 visa toegekend onder het organisatienummer [3430 en aan [A] zijn per jaar 70 visa toegekend onder organisatienummer 3229.
2.3. Sinds enkele jaren stellen de Saudische autoriteiten aan reisorganisaties die pelgrimsreizen organiseren onder andere de eis dat zij in het bezit zijn van een door de International Air Transport Association (hierna: IATA) afgegeven vergunning. [A] is in het bezit van een dergelijke IATA-vergunning, Sondus niet.
2.4. Op 6 november 2008 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Hierin is onder meer opgenomen dat partijen gezamenlijk pelgrimsreizen gaan organiseren onder de naam Alferdoos Reizen Stars Travel, dat Sondus de hand blijft leggen op 250 visa op naam van Alferdoos en dat partijen de winsten en verliezen onderling verdelen.
2.5. [A] heeft het samenwerkingsverband aangemeld bij de Saudische autoriteiten. [A] heeft daarbij ook Stichting Tefekkur als partner bij het samenwerkingsverband aangemeld. Aan Stichting Tefekkur zijn per jaar 50 visa toegekend onder organisatienummer 1362.
2.6. De Saudische autoriteiten hebben aan het samenwerkingsverband van [A], Sondus en Stichting Tefekkur het organisatienummer 5591 gegeven. In 2008 en 2009 zijn aan het samenwerkingsverband 370 visa afgegeven onder dit organisatienummer.
2.7. Bij brief van 4 mei 2010 heeft de advocaat van Sondus de samenwerking met [A] met onmiddellijke ingang opgezegd. In deze brief staat, voor zover thans van belang, het volgende:
Voor de goede orde wijs ik er op dat u als gevolg van de beëindiging van de samenwerking niet langer geoorloofd bent naar derden toe de indruk te wekken dat de samenwerking voortduurt. Doet u dit toch, dan handelt u onrechtmatig. Cliënte behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor in dat geval tot nadere maatregelen over te gaan. (…)
2.8. Bij een ongedateerde brief heeft [A] de Saudische autoriteiten op de hoogte gesteld van de beëindiging van het samenwerkingsverband.
2.9. Bij brief van 15 september 2010 van [A] aan de Saudische autoriteiten staat, voor zover van belang, het volgende:
We hereby confirm ALFERDOOS REIZEN STARS TRAVEL is a limited Dutch company (…). We have made provisions to take 370 pilgrims for this season. We are registered in Ministry of Hajj with Monazim nr. 5591.
(…)
You are kindly requested to issue him with all the required documents. (...)
2.10. In 2010 zijn 370 visa aan [A] afgegeven onder het organisatienummer 5591.
2.11. Sondus heeft op 4 maart 2011 ten laste van [A] conservatoire derdenbeslagen gelegd.
3. Het geschil
3.1. Sondus vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- een verklaring voor recht dat het samenwerkingsverband tussen Sondus en [A], bekend bij de Saudische autoriteiten onder nummer 5591, als gevolg van de beëindiging daarvan door Sondus op 4 mei 2010 en de acceptatie daarvan door [A], is geëindigd,
- veroordeling van [A] tot betaling van €187.000,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dagvaarding tot aan de dag van voldoening,
- veroordeling van [A] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.000,-,
- veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.2. Sondus legt aan haar vordering ten grondslag dat [A] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het aan de Saudische autoriteiten te doen voorkomen alsof de samenwerking na de beëindiging daarvan voortduurde teneinde de 250 aan Sondus toegekende visa te bemachtigen. Sondus stelt als gevolg hiervan schade te hebben geleden, nu zij in het seizoen 2010 niet heeft kunnen beschikken over haar eigen visa. De schade bestaat volgens Sondus uit de winst die zij had kunnen maken met het organiseren van pelgrimsreizen. Sondus begroot de gederfde winst op € 750,00 per visum. De gevorderde verklaring voor recht is volgens Sondus nodig om de Saudische autoriteiten ervan te overtuigen dat het samenwerkingsverband niet meer bestaat en dat [A] geen aanspraak meer kan maken op de aan Sondus toegekende visa.
3.3. [A] betwist dat hij aan derden heeft doen voorkomen dat de samenwerking nog zou voortbestaan. [A] heeft in 2010 een groter aantal visa toegewezen gekregen dan in voorgaande jaren, maar deze visa behoorden niet toe aan Sondus. Het is volgens [A] niet juist dat iedere organisator van pelgrimsreizen een gelimiteerd aantal visa toegekend krijgt. Als een organisator geen goed werk levert en moet stoppen, worden de visa aan een andere organisator gegeven. Door het eindigen van het samenwerkingsverband voldeed Sondus niet langer aan de eisen om voor visa in aanmerking te komen. Het zijn de Saudische autoriteiten geweest die hebben gezegd dat aan [A] 370 visa toebedeeld waren en dat hij dat aantal moest aanvragen. Het is dus niet te wijten aan [A] dat aan hem vervolgens 370 visa zijn afgegeven. Het indertijd aan het samenwerkingsverband toegekende nummer is het nummer dat thans door de Saudische autoriteiten aan de onderneming van [A] is toegekend. [A] stelt voorts dat Sondus geen winst is misgelopen, nu zij immers niet aan de voorwaarden voldoet om pelgrimsreizen te mogen organiseren. Tegen de gevorderde verklaring voor recht maakt [A] geen bezwaar.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu Sondus voldoende duidelijk heeft gemaakt wat haar belang is bij de gevorderde verklaring voor recht en [A] ook geen verweer tegen dit deel van de vordering heeft gevoerd, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
4.2. Voor de beoordeling van de schadevergoedingsvordering van Sondus is allereerst van belang de wijze waarop de Saudische autoriteiten de toekenning en afgifte van visa ten behoeve van Nederlandse pelgrims hebben geregeld. Als onvoldoende betwist is komen vast te staan dat de Saudische autoriteiten eens per tien jaar vaststellen hoeveel visa jaarlijks ten behoeve van Nederlandse pelgrims worden afgegeven, alsmede hoeveel visa iedere aangemelde en goedgekeurde Nederlandse reisorganisatie voor de komende tien jaar jaarlijks krijgt toegekend. Ook staat vast dat (mede) door de (strengere) eisen die enige jaren geleden door de Saudische autoriteiten zijn gesteld aan reisorganisaties die pelgrimsreizen organiseren, veel reisorganisaties zijn gaan samenwerken teneinde aan de voorwaarden te voldoen. Dit is ook hier het geval geweest: door het aangaan van het samenwerkingsverband behoefde Sondus zich niet aan te sluiten bij de IATA en kon [A] over meer visa beschikken dan aan hem waren toegekend. Uit de overgelegde stukken en hetgeen door partijen ter comparitie is verklaard, leidt de rechtbank voorts af dat wanneer reisorganisaties gaan samenwerken en dit melden bij de Saudische autoriteiten, de Saudische autoriteiten het samenwerkingsverband een eigen organisatienummer geven. De reisorganisaties in samenwerkingsverband kunnen daarna niet meer ieder voor zich onder hun eigen organisatienummers de aan hen toegekende visa aanvragen. Het samenwerkingsverband dient het totaal aantal visa dat aan de aangesloten reisorganisaties is toegekend aan te vragen onder het organisatienummer van het samenwerkingsverband. Gesteld noch gebleken is dat dit ook het geval is nadat het samenwerkingsverband is geëindigd. Daaruit volgt dat, zoals Sondus stelt, ervan uitgegaan moet worden dat na beëindiging van het samenwerkingsverband, de reisorganisaties afzonderlijk weer hun eigen visa kunnen aanvragen. Hiervan uitgaande wordt met het aanvragen en afnemen van het totale aantal visa die zijn toegekend in het kader van een voormalig samenwerkingsverband door één reisorganisatie in beginsel dan ook inbreuk gemaakt op het recht dat die andere reisorganisatie die deel heeft uitgemaakt van het samenwerkingsverband op die visa kan laten gelden en derhalve onrechtmatig jegens die andere reisorganisatie gehandeld. Dit zal evenwel uitzondering lijden indien die andere reisorganisatie hoe dan ook zelf geen aanspraak meer zou kunnen maken op de aan haar toegekende visa. Volgens [A] is dit laatste hier het geval. Beoordeeld dient dan ook te worden of Sondus in 2010 al dan niet aanspraak had kunnen maken op de aan haar onder organisatienummer 3430 toegekende visa.
4.3. Vast staat dat de Saudische autoriteiten in 2010 de aanvraag van visa door Sondus hebben geweigerd. Stukken waaruit de weigeringsgrond blijkt, zijn niet overgelegd en kunnen blijkbaar ook niet worden verkregen. Partijen geven ieder een geheel andere weigeringsgrond op. Sondus stelt dat de Saudische autoriteiten - als gevolg van de aanvraag door [A] van 370 visa - eerst bewijs wilden zien van de beëindiging van het samenwerkingsverband, terwijl [A] aanvoert dat de aanvraag is geweigerd omdat Sondus niet over een IATA-vergunning beschikte en dus niet aan de gestelde voorwaarden voor het organiseren van pelgrimsreizen voldeed. Volgens Sondus kan het niet beschikken over een IATA-vergunning echter niet de reden van de weigering zijn geweest, omdat zij na de aanvraag van de visa nog aansluiting had kunnen zoeken bij een andere reisorganisatie die wel in het bezit is van een IATA-vergunning of zelf een IATA-vergunning had kunnen aanvragen, zodat zij tijdig zou voldoen aan de voorwaarden. [A] heeft in reactie hierop alleen de opmerking gemaakt dat het niet eenvoudig is een IATA-vergunning te verkrijgen. Hiermee heeft hij niet heeft betwist dat het niet voldoen aan alle voorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag, niet in de weg behoeft te staan aan het uiteindelijk afgeven van de visa. Dit dient derhalve als vaststaand te worden aangenomen. Hiervan uitgaande kan het niet beschikken over een IATA-vergunning op dat moment nog geen aanleiding zijn geweest om de aanvraag te weigeren. Aan de door [A] gestelde weigeringsgrond dient derhalve te worden voorbijgegaan. Tegen de door Sondus aangevoerde weigeringsgrond is geen verweer (anders dan dat het niet beschikken over een IATA-vergunning de weigeringsgrond was) gevoerd. Voor de juistheid van de door Sondus gestelde weigeringsgrond wordt ook aanwijzing gevonden in de brief van [A] aan de Saudische autoriteiten van 15 september 2010, waarin door [A] 370 visa worden aangevraagd onder het organisatienummer van het samenwerkingsverband, in samenhang beschouwd met de hiervoor als vaststaand aangenomen omstandigheid dat reisorganisaties die zijn aangesloten bij een aangemeld samenwerkingsverband niet meer ieder voor zich onder hun eigen organisatienummers visa kunnen aanvragen. De door Sondus gestelde weigeringsgrond verklaart verder ook waarom er, zoals ter comparitie aan de orde is geweest, in 2010 op de Saudische ambassade een bespreking tussen partijen heeft plaatsgevonden over de afgifte van de visa aan [A]. Indien de visa zouden zijn geweigerd omdat Sondus niet beschikte over een IATA-vergunning, zou een dergelijk gesprek niet nodig zijn geweest. Al met al ziet de rechtbank in al het voorgaande aanleiding het ervoor te houden dat de Saudische autoriteiten geen visa aan Sondus onder het organisatienummer 3430 wilden afgeven, zolang er onduidelijkheid bestond over de vraag of het samenwerkingsverband was geëindigd. Uit de weigering van de aanvraag volgt derhalve niet dat Sondus in 2010 hoe dan ook - dus ongeacht of [A] 370 visa had aangevraagd - geen aanspraak had kunnen maken op de aan haar onder organisatienummer 3430 toegekende visa.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat van de uitzondering bedoeld onder 4.2 geen sprake is, zodat reeds op grond daarvan moet worden geoordeeld dat [A] onrechtmatig jegens Sondus heeft gehandeld door in 2010 (ook) de aan Sondus onder organisatienummer 3430 toegekende visa aan te vragen en af te nemen. [A] had zich behoren te onthouden van het inbreuk maken op de rechten die Sondus kon laten gelden op de aan haar onder organisatienummer 3430 toegekende visa, aangezien hij wist of kon weten dat dit ten koste zou gaan van Sondus. Hier komt nog bij dat [A] bewust heeft bijgedragen aan het laten ontstaan, althans het vergroten van de onduidelijkheid over het al dan niet voortbestaan van het samenwerkingsverband bij de Saudische Autoriteiten. [A] heeft immers op 15 september 2010 370 visa aangevraagd onder het organisatienummer van het samenwerkingsverband, zonder daarbij ook maar een opmerking te maken over de beëindiging van het samenwerkingsverband. Hiermee heeft hij de Saudische autoriteiten in de waan gelaten dat het samenwerkingsverband nog voortduurde, met geen andere bedoeling dan dat hij ook na beëindiging van het samenwerkingsverband de beschikking zou houden over de aan Sondus onder organisatienummer 3430 toegekende visa. Dat deze wijze van aanvraag een andere bedoeling had, is in ieder geval onvoldoende gebleken. Voor zover [A] stelt dat de Saudische autoriteiten hem in 2010 het organisatienummer van het samenwerkingsverband hebben toegekend en hem hebben gezegd dat hij 370 visa diende af te nemen, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd en dient daaraan te worden voorbijgegaan. Bovendien, indien die stelling wel juist zou zijn, had [A], in het licht gezien van de hiervoor vastgestelde omstandigheid dat de Saudische autoriteiten niet (zeker) wisten dat het samenwerkingsverband was geëindigd, de Saudische autoriteiten moeten uitleggen dat het samenwerkingsverband was beëindigd en dat hij op basis daarvan geen aanspraak meer kon maken op de 250 aan Sondus onder organisatienummer 3430 toegekende visa. Dat hij dit heeft uitgelegd is gesteld noch gebleken. [A] heeft ter comparitie ter zake immers enkel verklaard dat hij de Saudische autoriteiten heeft uitgelegd dat hij en Tefekkur problemen hadden met de derde partij.
4.6. [A] dient de schade die Sondus heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [A] aan Sondus te vergoeden. Sondus vordert € 750,- per visum wegens gederfde winst. Zij stelt daartoe dat zij pelgrimsreizen had kunnen organiseren, indien zij over de aan haar toegekende visa had kunnen beschikken. Nog daargelaten of Sondus op korte termijn zelf over een IATA-vergunning had kunnen beschikken, hetgeen [A] betwist, heeft Sondus onvoldoende gesteld dat zij daadwerkelijk voornemens was de organisatie van pelgrimsreizen zelf ter hand te nemen. Daarbij is van belang dat voldoende is komen vast te staan dat Sondus tijdens het samenwerkingsverband de gehele organisatie van de pelgrimreizen door [A] heeft laten verzorgen en daarvoor ook al enige jaren zelf feitelijk geen pelgrimsreizen meer organiseerde. In het licht daarvan is het enkel aanstippen van de mogelijkheid om de organisatie zelf ter hand te nemen onvoldoende. Het had op de weg van Sondus gelegen om te onderbouwen dat zij op korte termijn zelf de organisatie van pelgrimsreizen op zich had willen en kunnen nemen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat Sondus dus weer aansluiting had moeten zoeken bij een reisorganisatie die (over een IATA-vergunning beschikt en) pelgrimsreizen organiseert. [A] heeft niet betwist dat aansluiting bij een andere reisorganisatie had kunnen plaatsvinden. Dit betekent dat Sondus een deel van de winst zou hebben moeten afstaan aan haar samenwerkingspartner. De rechtbank acht het redelijk hierbij uit te gaan van een 50%-50% verdeling, evenals in het samenwerkingsverband tussen partijen het geval was. De gestelde winst per pelgrimsreis ad
€ 750,- heeft Sondus onderbouwd met een kostenstaat. [A] heeft dit enkel betwist met de stelling dat de winst per reispakket in een goed jaar ongeveer € 250,- tot € 300,- kost, zonder dit te onderbouwen en zonder in te gaan op de berekening van Sondus en de daarin voorkomende posten en bedragen. Hiermee heeft [A] de berekening van Sondus onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de winst per reispakket (inclusief de benodigde visum) € 748,00 bedroeg zoals in de berekening van Sondus staat. De schade die Sondus heeft geleden als gevolg van het in 2010 niet kunnen beschikken over de aan haar toegekende 250 visa wordt dan ook vastgesteld op (250 x € 748,00) : 2 = € 93.500,00. De vordering van Sondus zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen.
4.8. Nu het hier een toe te wijzen schadevergoedingsvordering betreft, kan de gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW niet worden toegewezen. Aan de in artikel
6:119 BW neergelegde voorwaarden voor toewijsbaarheid van wettelijke rente is wel voldaan, zodat die (lagere) rente wel zal worden toegewezen vanaf de dag der (herstel)dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling.
4.9. Nu Sondus de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 4.000,00 op geen enkele wijze heeft onderbouwd, dient deze vordering reeds daarom te worden afgewezen.
4.10. [A] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sondus worden begroot op:
- dagvaarding € 76,31
- griffierecht 1.414,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 3.278,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de samenwerking tussen Sondus en [A], bekend bij de Saudische autoriteiten onder nummer 5591, als gevolg van de beëindiging daarvan door Sondus en de acceptatie daarvan door [A], op 4 mei 2010 is geëindigd,
5.2. veroordeelt [A] tot betaling aan Sondus van een schadevergoeding van € 93.500,00 (drieënnegentig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 9 mei 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Sondus tot op heden begroot op € 3.278,31,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.(