ECLI:NL:RBAMS:2011:BW1452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/529031-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. de Vries
  • M.J. van der Meer
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake verzoeken tot toevoeging van stukken en getuigen in een strafzaak met betrekking tot liquidaties en criminele organisatie

In deze tussenbeslissing van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 april 2011, worden verzoeken van de verdediging van de verdachte behandeld. De verdediging heeft verzocht om toevoeging van het volledige Kolbakdossier aan het Passagedossier en om het horen van verschillende getuigen. De verdediging stelt dat het openbaar ministerie via getuige [persoon 1] een verband probeert te leggen tussen de verdachte en de gewelddadige dood van [persoon 2] en [persoon 3], en dat de verklaringen van getuige [persoon 4] negatief zijn voor de verdachte. Het openbaar ministerie verzet zich tegen de toevoeging van het volledige Kolbakdossier en stelt dat de verdediging onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit dossier relevant zou zijn.

De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor de samenstelling van het procesdossier en dat alle relevante stukken moeten worden toegevoegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdediging niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het volledige Kolbakdossier van belang is voor de zaak. De rechtbank wijst het verzoek om toevoeging van het volledige Kolbakdossier af, maar gelast wel de toevoeging van specifieke stukken die betrekking hebben op een gewelddadig incident met getuige [persoon 4].

Daarnaast worden verschillende verzoeken tot het horen van getuigen besproken. De rechtbank wijst enkele verzoeken af, omdat de onderwerpen niet in voldoende verband staan met de tenlastelegging. De rechtbank stelt een termijn vast voor de verdediging om verdere verzoeken in te dienen en verzoekt het openbaar ministerie om het dossier te screenen op volledigheid. De rechtbank is voornemens om de inhoudelijke behandeling van de zaak op 27 juni 2011 te starten, mits het dossier tijdig compleet is.

Uitspraak

TUSSENBESLISSING PASSAGE 18 APRIL 2011
Verzoeken [verdachte]
Standpunt verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft aan de rechtbank verzocht, toevoeging van het volledige Kolbakdossier en van een aantal andere stukken aan het Passagedossier te gelasten. Voorts heeft de verdediging verzocht een aantal getuigen te doen horen.
De verdediging stelt dat het kennelijk de bedoeling van het openbaar ministerie is, via [persoon 1] een brug te slaan tussen [verdachte] en de gewelddadige dood van [persoon 2] en [persoon 3] en de verweten criminele organisatie. Voorts memoreert de verdediging dat de in het dossier genoemde mogelijke motieven voor de aan [verdachte] verweten liquidaties op [persoon 2] en [persoon 3] in de sfeer van o.a. afpersingen door [persoon 1] liggen. Nu [persoon 4] spreekt over een relatie tussen [verdachte] en [persoon 1] en over een organisatie rondom [persoon 1] die zich bezig houdt met afpersingen, wil de verdediging door toevoeging van het volledige Kolbakdossier in algemene zin het waarheidsgehalte van de negatieve uitlatingen van [persoon 4] over [verdachte] aan de kaak stellen. Daarnaast wil de verdediging nagaan in hoeverre in het Kolbak-onderzoek is gebleken van een relatie tussen [verdachte] en de onderzochte afpersingen, en om welke redenen c.q. op basis van welke informatiebronnen [persoon 4] zich over [verdachte] heeft uitgelaten op de wijze zoals hij heeft gedaan.
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie verzet zich tegen toevoeging van het volledige Kolbakdossier en tegen het horen van een aantal van de gevraagde getuigen. Naar de mening van het openbaar ministerie heeft de verdediging onvoldoende gemotiveerd waarom toevoeging van het volledige dossier Kolbak in de rede ligt, en dient zij te specificeren welke onderdelen daarvan voor [verdachte] van belang zijn.
Op vragen van de rechtbank en naar aanleiding van pleidooien van de verdediging heeft het openbaar ministerie de tenlastelegging nader geduid en een toelichting gegeven op de samenstelling van het dossier. Uit de op diverse zittingsdagen gedane uitlatingen van het openbaar ministerie heeft de rechtbank de volgende zienswijze van het openbaar ministerie op de tenlastelegging ex artikel 140 Sr en op een mogelijk door het openbaar ministerie in te brengen bewijsconstructie afgeleid.
Hoewel het onderscheid tussen de Kolbakorganisatie en de Passageorganisatie feitelijk niet scherp kan worden getrokken, richt het juridische verwijt zich voor wat betreft de criminele organisatie alleen op een organisatie gericht op liquidaties (en wapenbezit en wapenhandel). [persoon 1] behoorde volgens het openbaar ministerie tot deze organisatie en moet worden geacht te vallen onder de “anderen”, genoemd in de tenlastelegging.
In de visie van het openbaar ministerie moeten in ieder geval de moorden op [persoon 3] en [persoon 2] en de opdrachten tot moord op [persoon 5], [persoon 6] en [persoon 7] worden gezien als uit te voeren moorden waarop het oogmerk van de organisatie gericht is geweest. De in deze zaken opgemaakte dossiers leveren dragend bewijs op voor de 140-zaak. Ten aanzien van [persoon 8], [persoon 9], [persoon 10] en [persoon 11] kan, zo begrijpt de rechtbank het openbaar ministerie, op dit moment niet met zekerheid worden vastgesteld dat er sprake is geweest van strafbare betrokkenheid of voorbereidingshandelingen vanuit de organisatie, of dat het oogmerk van de organisatie mede gericht is geweest op de moorden op deze personen. Uit enkele in het dossier aanwezige verklaringen kan echter wel worden afgeleid dat deze moorden onderwerp van gesprek zijn geweest tussen diverse deelnemers aan de organisatie. De betreffende verklaringen leveren in de visie van het openbaar ministerie aanvullend bewijs op voor het oogmerk van de organisatie op liquidaties. De verdediging heeft het recht om ook dit bewijs te betwisten, maar nader onderzoek dient zich uitsluitend te richten op de vraag of de betreffende gesprekken hebben plaatsgevonden. De uiteindelijke uitvoering van de moorden op [persoon 8], [persoon 9], [persoon 10] en [persoon 11] dient geen voorwerp van onderzoek te zijn.
Met de toevoeging van de verklaringen van [persoon 4] aan het dossier heeft het openbaar ministerie de gestelde dominante positie van [verdachte] binnen de ten laste gelegde organisatie verder willen onderbouwen. De verklaringen zouden verder van belang zijn omdat [persoon 4] [verdachte] nadrukkelijk plaatst in de hoek van geweldplegers en omdat [persoon 4] zou spreken over de mogelijkheid die de organisatie had om op de hoogte te zijn van lopende rechercheonderzoeken.
Het openbaar ministerie heeft met het inbrengen van de verklaringen van [persoon 4] op het gebied van motieven niets willen toevoegen aan de inhoud van de oorspronkelijke Passagedossiers. Meer in het bijzonder heeft het openbaar ministerie met de toevoeging niet beoogd een motief in de sfeer van afpersingen bij [verdachte] te kunnen bewijzen. In het Kolbakonderzoek is door politie en justitie veel aandacht besteed aan het vinden van steun voor de beweringen van [persoon 4] over de afpersingen, maar er is op dit moment geen sprake van in rechte bewezen betrokkenheid van [verdachte] hierbij of bij het zogenoemde kantoorincident. Overigens acht het openbaar ministerie de aan (voorgenomen) liquidaties mogelijk ten grondslag liggende motieven van beperkt belang.
Het openbaar ministerie heeft bestreden dat kennisname van het gehele Kolbakdossier door de rechtbank nodig zou zijn om over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 4] te kunnen oordelen. Uit arresten in het proces Kolbak blijkt namelijk dat bepaalde belastende passages bruikbaar kunnen zijn voor het bewijs, ook al zouden andere delen onwaar of niet te beoordelen zijn.
Ten slotte kan het achterhalen van redenen van wetenschap van [persoon 4] volgens het openbaar ministerie geen reden zijn voor toevoeging van het volledige Kolbakdossier, nu dat dossier daarover geen uitsluitsel geeft.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft de hierboven weergegeven visie van het openbaar ministerie op de omvang van de tenlastelegging ex artikel 140 Sr en een mogelijke bewijsconstructie als referentiekader gebruikt voor de hierna te nemen beslissingen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat andere dan de hierboven met name genoemde (voorgenomen) moorden geen rol zullen spelen in enige mogelijke bewijsconstructie.
Het verzoek om toevoeging van het integrale Kolbakdossier
In eerste instantie is het de taak van het openbaar ministerie om het procesdossier samen te stellen op relevantie, waarbij alle stukken moeten worden toegevoegd die redelijkerwijze van belang kunnen zijn, hetzij in voor de verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin.
Naar aanleiding van een eerder verzoek van de verdediging van [verdachte] heeft het openbaar ministerie toevoeging geweigerd van het volledige dossier Kolbak aan het Passagedossier.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of de verdediging voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het volledige Kolbakdossier redelijkerwijze van belang zou kunnen zijn voor enige door de rechtbank jegens [verdachte] te nemen beslissing.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval.
Voorzover thans kan worden overzien richtte het proces Kolbak zich, naast de afpersing van [persoon 2] en een mishandeling van [persoon 3], waarover zich een groot aantal Kolbakstukken in het Passagedossier bevindt, op vele incidenten die binnen Passage niet aan de orde zijn en waarvan niet is gebleken dat [verdachte] hiermee binnen het proces Kolbak op enig moment in verband is gebracht. Geen van de verdachten in Passage stond binnen Kolbak terecht. Meer in het algemeen richtte het Kolbakonderzoek zich op afpersingen, terwijl Passage is gericht op liquidaties. Hoewel in de visie van het openbaar ministerie een scheidslijn tussen de Kolbakorganisatie en de vermeende Passage-organisatie feitelijk niet scherp valt te trekken, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat het volledige Kolbakdossier redelijkerwijze van belang kan worden geacht voor enige door de rechtbank jegens [verdachte] te nemen beslissing. De enkele omstandigheid dat het Kolbak-onderzoek mogelijk weinig of geen voor [verdachte] belastend materiaal heeft opgeleverd, dwingt niet tot de conclusie dat het Kolbak procesdossier integraal als ontlastend voor [verdachte] dient te worden aangemerkt en om die reden in zijn geheel zou moeten worden toegevoegd aan het procesdossier Passage. Meer in het algemeen ligt het niet voor de hand om de betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 4] aan de hand van het volledige Kolbakdossier te beoordelen. Evenmin ligt het in de rede een poging te doen de redenen van wetenschap of van beeldvorming door [persoon 4] aan de hand van dit dossier te achterhalen, waar [persoon 4] zelf, voorzover het gaat om zijn uitlatingen over [verdachte], deze redenen niet of nauwelijks heeft benoemd. De rechtbank wijst het verzoek om toevoeging van dit dossier dan ook af.
Het is aan de verdediging, gemotiveerd te verzoeken om toevoeging van die onderdelen van het Kolbakdossier die een voldoende rechtstreeks verband hebben met de binnen Passage aan [verdachte] verweten gedragingen om redelijkerwijze van belang te kunnen zijn voor enige door de rechtbank te nemen beslissing. Afpersingspraktijken in het algemeen en afpersingen die niet in verband staan met de binnen Passage genoemde (potentiële) slachtoffers staan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in een zo ver verwijderd verband tot de ten laste gelegde feiten dat met nader onderzoek hiernaar geen wezenlijk verdedigingsbelang is gediend.
Tegen de achtergrond van de uitlatingen van het openbaar ministerie over de omvang van de tenlastelegging en een mogelijke door het openbaar ministerie in te brengen bewijsconstructie lijken de rechtbank bij de huidige stand van zaken stukken, en ook getuigen, mogelijk relevant die in belastende of ontlastende zin concreet licht werpen op:
1. het verwijt van het bestaan van een criminele organisatie, bestaande uit een aantal binnen Passage gedagvaarde verdachten en onder anderen [persoon 1], gericht op liquidaties (en wapenbezit en wapenhandel) zoals aan de Passageverdachten ten laste gelegd, dan wel
2. het verwijt van een leidinggevende rol van [verdachte] binnen deze vermeende organisatie, dan wel
3. de relatie tussen [persoon 1] en [verdachte], de vermeende rol van [verdachte] als “geweldsman” ten behoeve van of in samenwerking met [persoon 1], en/of de door de verdediging gestelde beëindiging van de relatie tussen beiden, dan wel
4. de vraag of bij [verdachte], dan wel binnen de vermeende organisatie, motieven of belangen hebben geleefd om de liquidatie na te streven, niet alleen van [persoon 3], [persoon 2], [persoon 5], [persoon 6] en [persoon 7], maar ook van [persoon 8], [persoon 9], [persoon 11] dan wel [persoon 10]. Nu de vermeende gesprekken over te plegen moorden op [persoon 8], [persoon 9], [persoon 11] en [persoon 10] in de visie van het openbaar ministerie een zekere rol zouden kunnen spelen bij de bewijsvoering, kan niet alleen het gevoerd zijn van deze gesprekken, maar ook -binnen redelijke grenzen- de innerlijke geloofwaardigheid daarvan van belang zijn.
De rechtbank sluit niet op voorhand uit dat ook andere onderdelen van het Kolbakdossier van belang zijn, doch het is aan de verdediging om telkens een zodanig rechtstreeks en concreet verband aan te duiden tussen het betreffende onderdeel en de binnen Passage aan [verdachte] verweten gedragingen, dat toevoeging van dat onderdeel aan het dossier Passage in de rede ligt.
Uitgaande van de hierboven genoemde criteria en gelet op hetgeen door de verdediging in haar pleitnota is opgemerkt, gelast de rechtbank het openbaar ministerie, het deel van het Kolbakdossier dat betrekking heeft op de in rechte vastgestelde bedreiging van [persoon 4] ten kantore van mr. [persoon 13] (het zgn. kantoorincident) ten spoedigste aan het Passagedossier toe te voegen. [persoon 4] beschrijft hier immers een gewelddadig incident waarbij [persoon 4], [verdachte] en [persoon 1] allen rechtstreeks zouden zijn betrokken.
Toevoeging overige stukken
Het openbaar ministerie heeft bewilligd in toevoeging van een aantal gevraagde stukken, waaronder bronstukken die ten grondslag liggen aan de Kolbakrelaasverbalen (proces-verbaal B09, doc.nr. 00017 en 000573 en proces-verbaal B17, doc.nr. 000574), alsmede aan het door de verdediging genoemde proces-verbaal “Onderliggende verbanden” (doc.nr. 000710). De rechtbank verzoekt het openbaar ministerie onverwijld zorg te dragen voor toevoeging van alle volgens het eerder verwoorde kader relevante bronstukken, zowel in papieren als in digitale vorm, en ervoor zorg te dragen dat ook de verdachten direct na aanvulling van de digitale dossiers hierover de beschikking krijgen.
Ten aanzien van een aantal andere gevraagde stukken heeft het openbaar ministerie laten weten dat deze niet bestaan. Op deze punten is geen beslissing van de rechtbank vereist. Op de overige verzoeken om toevoeging van stukken beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank wijst het verzoek om toevoeging van verklaringen van [persoon 10] toe, voor zover het verklaringen betreft die
• bij het Amsterdamse parket dan wel het landelijk parket bekend zijn en
• volgens het eerder verwoorde kader relevant zijn.
De rechtbank wijst het verzoek om toevoeging van andere dan de door het openbaar ministerie toegezegde OVC-gesprekken van [persoon 12] af, nu uit de motivering daarvan niet is gebleken dat deze in belastende of ontlastende zin voor [verdachte] van belang kunnen zijn.
De rechtbank wijst het verzoek om een overzicht van detentieperioden van [verdachte] af, nu dit is verzocht met het oog op de situatie rondom 1992, welke naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende rechtstreeks verband staat tot de aan [verdachte] binnen Passage verweten gedragingen.
De rechtbank gelast toevoeging van de stukken die zijn voortgevloeid uit onderzoek naar de liquidatie op [persoon 14] na het afleggen van verklaringen door verdachte [persoon 15]. Nu de ondervraging van de F-getuigen is afgerond, er geen concreet zicht bestaat op nieuwe getuigen over deze kwestie en het openbaar ministerie heeft verklaard dat er momenteel geen daadwerkelijk onderzoek meer plaatsvindt, weegt het opsporingsbelang naar het oordeel van de rechtbank niet langer op tegen het verdedigingsbelang en tegen het belang van de rechtbank, de afgelegde verklaringen zoveel mogelijk in een kader te kunnen plaatsen. In verband met dit laatste punt gelast de rechtbank ambtshalve tevens de toevoeging van de stukken die uit eerder onderzoek naar de moord op [persoon 14] zijn voortgevloeid. Het gaat hierbij om stukken die normaal gesproken in een procesdossier worden gevoegd.
Verzoeken om getuigen
De rechtbank wijst op basis van het hiervoor geformuleerde beoordelingskader de volgende door de verdediging gevraagde getuigen toe, telkens teneinde te worden ondervraagd op de door de verdediging genoemde punten:
• [persoon 1];
• [persoon 12]
• [persoon 16]
• [persoon 17]
• [persoon 18]
• Mevrouw [persoon 19]
• Mevrouw [persoon 20]
• [persoon 21]
• [persoon 22]
De rechtbank houdt haar beslissing op het verzoek tot het horen van mr. [persoon 13] aan tot zij kennis heeft kunnen nemen van de stukken die betrekking hebben op het zgn. kantoorincident.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de in het onderzoek Kolbak als getuige C benoemde persoon af, nu het openbaar ministerie heeft aangegeven de verklaringen van deze getuige niet voor het bewijs te willen gebruiken en de rechtbank geen aanleiding ziet om ambtshalve van deze lijn af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd dat met het ondervragen van deze getuige over “een hoop Joegoslaven” een wezenlijk verdedigingsbelang is gemoeid.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van verbalisanten in verband met het BED/Baja-onderzoek af. Het openbaar ministerie kan voorshands volstaan met het overleggen van een proces-verbaal waarin de vragen van de verdediging, wanneer de recherche precies op de hoogte is geraakt van het feit dat de getuige [persoon 23] de door hem gestelde liquidatieopdrachten plaatst in de Bar Eten en Drinken, en wanneer het openbaar ministerie hiervan in kennis is gesteld, worden beantwoord.
De rechtbank wijst voorts het verzoek tot het horen van de getuigen [persoon 24] en [persoon 25], alsmede het verzoek tot het horen van de getuigen [persoon 26] en [persoon 27] af, nu de onderwerpen waarover de verdediging hen wenst te ondervragen (een “pillenperiode” rond 1992 respectievelijk vermeend oneigenlijk gebruik door [persoon 1] van de namen van [persoon 26] en [persoon 27] bij niet-Passagegerelateerde bedreigingen) naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende rechtstreeks verband staan met de aan [verdachte] binnen Passage verweten gedragingen.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de verbalisanten T049 en T085 toe, teneinde te worden ondervraagd over de totstandkoming van de processen-verbaal van relaas onder de documentnummers 010347 en 011765.
De rechtbank wijst het verzoek van [verdachte] en andere verdachten tot het horen van de getuigen [persoon 28] en [persoon 29] af, nu uit het ter zitting overgelegde artikel uit Panorama kan worden afgeleid dat [persoon 29] meerdere bronnen tot zijn beschikking heeft gehad, het openbaar ministerie zulks erkent en de rechtbank geen reden ziet hieraan te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank resteert voor het overige geen wezenlijk verdedigingsbelang bij het horen van genoemde getuigen.
Verzoeken andere procesdeelnemers
De rechtbank wijst het verzoek van het openbaar ministerie om nader onderzoek naar de aan de F-getuigen betaalde vergoedingen af. De rechtbank leidt uit de in de processen-verbaal opgenomen betrouwbaarheidsoordelen af dat de rechter-commissaris dit element reeds bij haar beoordeling heeft betrokken, nu die oordelen mede zijn gebaseerd op de inhoud van de verhoren en de vergoedingen tijdens die verhoren zijn besproken.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman van [persoon 23] en het openbaar ministerie om nader onderzoek naar het aantal uren voor en na de totstandkoming van de rompverklaring, waarop de aan de F-getuigen betaalde vergoedingen betrekking hebben, af. De raadslieden van de verdachten [persoon 15] en [verdachte] hebben verklaard dat zij de getuigen in eerste instantie hebben gehoord over hetgeen zij zouden kunnen verklaren en dat daarna tamelijk veel tijd is besteed aan overleg met die getuigen over het belang van hun verklaringen en de procedurele mogelijkheden. De rechtbank ziet geen reden om aan die verklaring te twijfelen en meent dat met meer inzage in het tijdsbeslag dat hiermee gemoeid was, geen wezenlijk verdedigings- of vervolgingsbelang is gediend.
Termijn voor indienen verdere verzoeken en aanvulling dossier
Gelet op de vertraging bij de verstrekking van een digitaal Kolbakdossier aan [verdachte] stelt de rechtbank de verdediging van [verdachte] thans nog in de gelegenheid om,wensen tot toevoeging van Kolbakstukken tot uiterlijk 26 mei 2011 bij de rechtbank in te dienen, indien eerder overleg met het openbaar ministerie niet tot toevoeging heeft geleid.
Nu het openbaar ministerie kennelijk op onderdelen van een ander relevantiecriterium is uitgegaan dan de rechtbank, verzoekt de rechtbank het openbaar ministerie –naast toevoeging van de stukken waarvan hierboven toevoeging is gelast- het Passagedossier te screenen op volledigheid en eventuele aanvullende stukken uiterlijk 3 juni 2011 aan het dossier toe te voegen.
De rechtbank verzoekt het openbaar ministerie ervoor te zorgen dat aan het dossier toe te voegen stukken (telkens) zo spoedig mogelijk in papieren en digitale vorm aan de rechtbank en partijen ter beschikking worden gesteld.
De rechtbank gaat er verder van uit dat de verdediging eventuele gaandeweg opkomende onderzoekswensen steeds op het eerstvolgende zittingsmoment zal indienen.
De rechtbank gaat ervan uit dat uiterlijk 10 juni 2011 het dossier geschikt zal zijn voor inhoudelijke behandeling van de zaken tegen [verdachte]. De rechtbank is voornemens om die behandeling op 27 juni 2011 te starten. Mochten nadien nog (enkele) stukken inkomen, dan kunnen deze op een uitloopdag worden behandeld.
De rechtbank verwijst de zaak terug naar de rechter-commissaris om de toegestane getuigen te horen over de genoemde onderwerpen. Deze getuigen worden tevens toegewezen in de zaken van [persoon 18] en [persoon 30], met dien verstande dat [persoon 18] niet als getuige in zijn eigen zaak wordt toegewezen. De rechtbank verzoekt de rechter-commissaris ook de raadslieden van de verdachten [persoon 15] en [persoon 31] in de gelegenheid te stellen om aan de toegestane verhoren deel te nemen.