ECLI:NL:RBAMS:2011:BY1930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 11-356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. [ ]. Verzoekers voerden aan dat de rechter tijdens een getuigenverhoor een suggestieve vraag had gesteld die de verklaring van de getuige zou hebben gedenatureerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter na het verhoor de verklaring van de getuige samengevat en dat hij verzoekers de gelegenheid heeft gegeven om hun eigen samenvatting te geven. Dit leidde tot de conclusie dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond.

De procedure begon met het indienen van het wrakingsverzoek op 27 oktober 2011, naar aanleiding van een gevoel van onbehaaglijkheid bij verzoekers over de onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekers zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de gestelde vragen van de rechter niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de rechter zijn taken naar behoren had uitgevoerd en dat de bezwaren van verzoekers niet opwegen tegen de veronderstelde onpartijdigheid van de rechter. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is definitief, aangezien er geen voorziening openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 27 oktober 2011 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 11-356 ingeschreven ver¬zoek van:
[ ] en [ ],
wonende te Amsterdam,
respectievelijk verzoekers dan wel verzoeker sub 1 en 2,
raadslieden respectievelijk mr. F. van der Meij en mr. I. Appel,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], voorzitter van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- de verzoekschriften van 1 november 2011, met daarbij gevoegd:
. een interlocutoir vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 27 januari 2010;
. het proces-verbaal verhoor van getuige door de rechter-commissaris (hierna: de RC) van 14 juni 2011 en
. een proces-verbaal van bevindingen van de RC van 21 juni 2011;
- het proces-verbaal terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 27 oktober 2011 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke toelichtingen op het wrakingsverzoek van mr. Appel en mr. Van der Meij;
- de reactie van de Officier van Justitie (hierna: de OvJ) mr. J.H.M. van Leijen, op het wrakingsverzoek.
- een ter zitting overgelegde pleitnota van mr. Appel en een schriftelijk standpunt van de OvJ.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 november 2011, alwaar verzoekers, de raadslieden, de rechter en de OvJ zijn gehoord.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a) Verzoekers zijn verdachten in een strafzaak geregistreerd onder parketnummers [ ] en [ ].
b) In die strafzaak is op 27 januari 2010 voormeld interlocutoir vonnis gewezen waarin is bepaald dat de RC een daarin beschreven onderzoek diende te verrich-ten.
c) De RC heeft op 14 juni 2011 de heer [ ] als getuige gehoord.
d) In het proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2011 heeft de RC verwoord dat hij een verzoek van de officier van justitie tot het horen van nog een getuige heeft afgewezen omdat de vragen van de rechtbank met het horen van de hiervoor vermelde getuige afdoende waren beantwoord en een onderzoeksbelang ontbrak .
e) Ter zitting van de meervoudige kamer van 27 oktober 2011 heeft de officier van justitie de heren [ ] en [ ] als getuige respectievelijk deskundige meege-bracht. Ondanks protest van de raadslieden is besloten de getuigen te horen.
f) Na het horen van de getuige [ ] is het onderhavige verzoek tot wraking inge-diend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is ter zitting van 27 oktober 2011 gebaseerd op;
a) het ondanks protest van de raadslieden toch horen van de getuigen terwijl daarvoor volgens de raadslieden een toereikend belang ontbrak, gelet op de bij interlocutoir vonnis vastgestelde omvang van het te verrichten onderzoek en de bevindingen van de RC;
b) de beslissing van de rechter dat een door mr. Appel aan de getuige gestelde vraag niet relevant was en om die reden niet behoefde te worden beantwoord;
c) de stelling dat de rechter in een laatste suggestieve en gesloten vraag de verklaring van de getuige heeft gedenatureerd door te stellen dat [ ] in feite dus geen uitzonderlijke speelwinsten heeft gemaakt.
De wrakingskamer zal geen acht slaan op de later aangevoerde grond dat de voorzitter de jongste rechter op oneigenlijke wijze zou hebben onderbroken tijdens haar ondervraging, nu deze grond ter zitting van 27 oktober 2011 niet is aangevoerd.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft meegedeeld dat er geen sprake was van vooringenomenheid of van enige actie die de schijn van vooringenomenheid zou hebben kunnen wekken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank heeft besloten de getuigen te horen onder toepassing van de wettelijke criteria daarvoor, en dat de rechtbank ter zitting de aanwezigheid van een onderzoeksbelang zelfstandig dient te beoordelen zonder daarbij te zijn gebonden aan een eerder oordeel van de RC. Dat de OvJ nog een getuige en een deskundige wilde horen juichte de rechtbank toe, in het kader van het verkrijgen van zoveel mogelijk duidelijkheid. Toen de raadslieden het niet eens bleken met de samenvatting door de voorzitter van de verklaring van de getuige, heeft de voorzitter hen in de gelegenheid gesteld deze verklaring zelf samen te vatten.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uit-zonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is niet de visie van verzoekers beslissend. De rechtbank zal het wrakings-verzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
4.3. Ter zitting van de wrakingskamer is naar voren gekomen dat het verzoek tot wraking met name is ingegeven doordat verzoekers gaande de zitting een onbehaag-lijk gevoel kregen omtrent de onpartijdigheid van de rechter en dat zij in dit gevoel werden bevestigd door een door hen aldus geciteerde vraag van de rechter: “Dus ik mag wel aannemen dat er geen speelwinsten zijn behaald?” Deze vraag vormt in we-zen de reden voor het verzoek tot wraking.
4.4 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting op 27 oktober 2011(en niet weersproken door verzoekers) is de rechter na het verhoor van de getuige tot een samenvatting van diens verklaring gekomen die hij ter toetsing aan de getuige heeft voorgelegd. Nadat verzoeker sub 1 en de raadslieden bezwaar hebben gemaakt tegen deze samenvatting heeft de rechter hun gevraagd hoe de samenvatting dan wel zou moeten luiden. Alleen al gelet hierop bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat daardoor bij verzoekers de objectief gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat de rech-ter jegens hen een vooringenomenheid koesterde.
4.5 De door de raadslieden beschreven opmaat tot het incident dat uiteindelijk aan-leiding was tot het indienen van het onderhavige verzoek, leidt niet tot een andere conclusie. Vorenstaande betekent dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden afgewezen.
4.6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. C.M. Degenaar en M.A.H. van Dalen-van Bekkum, leden en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 2 december 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.