ECLI:NL:RBAMS:2012:7415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB 12-1974 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor nieuwe dakkapel in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bouwvergunning voor een nieuwe dakkapel. Eiser, het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, had op 31 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning, die door verweerder werd afgewezen. Verweerder stelde dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de welstandscommissie negatief had geadviseerd over het bouwplan, omdat de nieuwe dakkapel de karakteristiek van het pand zou aantasten. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid het advies van de welstandscommissie had kunnen volgen, aangezien er geen tegenadvies was overgelegd door eiser. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe dakkapel in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat deze de maximaal toegestane goothoogte overschreed en niet voldeed aan de eisen van de welstandsnota.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat verweerder gemotiveerd had aangetoond dat de door eiser genoemde panden geen gelijke gevallen betroffen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had geweigerd de bouwvergunning te verlenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1974 WW44

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

wonende te Amsterdam,
eiser,
gemachtigde mr. M.H.J. van Riessen,
en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. G. van der Zee.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van een reguliere bouwvergunning afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verweerder heeft op 13 oktober 1932 bouwvergunning verleend ten behoeve van een dakkapel op het pand aan de [adres 1] te Amsterdam. Deze dakkapel (hierna: de oude dakkapel) is ook feitelijk gerealiseerd.
1.2.
Op 17 februari 2010 is verweerder gebleken dat aan het pand aan de [adres 1] bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd zonder bouwvergunning. Eiser heeft de achtergevel van het pand inclusief de oude dakkapel gewijzigd. De werkzaamheden zijn vervolgens stilgelegd. Eiser heeft ter legalisatie van het gedeeltelijk terugleggen van de achtergevel en de nieuwe dakopbouw (hierna: de nieuwe dakkapel) op 20 april 2010 een bouwvergunning aangevraagd.
1.3.
Verweerder heeft eiser per brief van 9 juli 2010 laten weten dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan) en dat er onderzocht moet worden of er ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning geweigerd,
omdat het bouwplan volgens verweerder niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het advies van 13 oktober 2010 van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam (hierna: de welstandscommissie). Daarnaast heeft verweerder de bouwvergunning geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Gezien het advies van de welstandscommissie heeft verweerder geen gronden aanwezig geacht om ontheffing te verlenen van de voorschriften van het bestemmingsplan om zo die strijdigheid op te heffen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten (waaronder de Woningwet) gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op deze procedure, omdat de aanvraag van de bouwvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.3.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft; niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening, het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zo’n plan zijn gesteld, het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
2.4.
Ingevolge artikel 46, derde lid onder a, van de Woningwet houdt de aanvraag van een bouwvergunning die in strijd is met de vigerende bestemming, mede een verzoek om ontheffing van het bestemmingsplan in als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1.
Verweerder heeft de nieuwe dakkapel allereerst in strijd geacht met de redelijke eisen van welstand.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de welstandcommissie in het advies van 15 februari 2012 heeft vastgesteld dat het bouwplan voor de nieuwe dakkapel moet worden getoetst aan de algemene criteria en de criteria voor dakkapellen van de Welstandsnota voor stadsdeel centrum “De Schoonheid van Amsterdam Digitaal”. De welstandcommissie heeft op
15 februari 2012 negatief geadviseerd ten aanzien van het bouwplan. Het bouwplan voldoet volgens de welstandscommissie niet aan redelijke eisen van welstand, omdat de nieuwe dakkapel leidt tot een verdere aantasting van de kapvorm en de karakteristiek van het pand. De nieuwe kapvorm wordt in het stadsdeel Centrum gezien als een ‘vijfde gevel’ en zorgt voor een aantasting van het historisch daklandschap.
3.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BI2952) mag verweerder, hoewel hij niet aan het welstandadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Dat lijdt uitzondering in het geval het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Als daarvan geen sprake is, behoeft het overnemen van een welstandsadvies geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager een positief advies overlegt van een ander ter zake van welstandseisen deskundig te achten persoon of instantie, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
3.4.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het welstandsadvies deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank is niet gebleken dat de welstandsadviezen naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertonen. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid heeft mogen baseren op het advies van de welstandscommissie. Eiser heeft geen welstandelijk tegenadvies overgelegd. Dit betekent dat het als een deskundigenbericht aan te merken welstandsadvies niet is weerlegd met een deskundig tegenbericht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen. De rechtbank toetst immers of het welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en of de welstandsnota adequaat is toegepast, maar treedt niet in het waardeoordeel dat in dat advies is vervat.
3.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bouwvergunning terecht op grond van artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet geweigerd.
3.6.
Verweerder heeft in het bestreden besluit verder vastgehouden aan de weigering van de bouwvergunning vanwege strijd met het vigerende bestemmingsplan, terwijl hij niet wenst mee te werken aan ontheffing. Ten aanzien van dat onderdeel overweegt de rechtbank het volgende.
3.7.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de stukken, de tekeningen en hetgeen ter zitting is besproken, afdoende blijkt dat de nieuwe dakkapel de maximaal toegestane goothoogte zoals aangegeven op het bestemmingsplan, overschrijdt, nu de onderzijde van de dakkapel gelijk loopt met de achtergevel. Daarmee is de goot(hoogte) verlegd naar de bovenzijde van de nieuwe kapel, hetgeen is gelegen boven de op de plankaart aangegeven maximale hoogte. Dat het dakvlak naast de nieuwe dakkapel tot aan de zijgevel is voorzien van twee rijen dakpannen, maakt dat niet anders, gelet op de verhouding tot de breedte van de nieuwe dakkapel. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de nieuwe dakkapel in strijd is met artikel 3, derde lid sub g van de planvoorschriften.
Verweerder heeft verder terecht geoordeeld dat de dakbeëindiging met de nieuwe dakkapel strijdig is met de vigerende voorschriften. De bovenste bouwlaag van het gebouw is immers
- met uitzondering van de twee smalle stroken dakpannen naast de nieuwe dakkapel - niet vanaf de maximale goothoogte gebouwd binnen een hellingshoek van ten hoogste 60%, hetgeen in strijd is met artikel 3, derde lid sub k van de planvoorschriften. Aangezien de nieuwe dakkapel meer dan 30% van het hellend dakvlak ter plaatse beslaat, heeft verweerder tevens op goede gronden geoordeeld dat de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid van artikel 3, vierde lid sub h van de planvoorschriften eiser niet kan baten.
3.8.
Gelet op het vorenstaande is de nieuwe dakkapel in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Dat de oude dakkapel in 1932 is vergund en gebouwd in overeenstemming met de toen geldende voorschriften laat onverlet dat de planwetgever die dakkapel in het vigerende bestemmingsplan van later datum heeft ‘wegbestemd’.
3.9.
De rechtbank zal beoordelen of het in het vigerende bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht voorziet in en bescherming biedt voor een situatie als de onderhavige.
3.10.
Krachtens artikel 24 van de planvoorschriften bij het bestemmingplan mogen bouwwerken die bestaan op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot,
agedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en
bingeval van teloorgang ten gevolge van een calamiteit worden herbouwd, mits de
bouwvergunning binnen twee jaar na het teloorgaan is aangevraagd.
3.11.
De rechtbank overweegt dat de oude dakkapel en een deel van de achtergevel zijn gesloopt en dat het dak en de achtergevel grotendeels zijn vernieuwd. Vervolgens is er op het dak een geheel nieuwe dakkapel geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval niet kan worden gesproken over “gedeeltelijk vernieuwen of veranderen” zoals is bedoeld in sub a° van artikel 24, nu er sprake is van een integrale vervanging van de oude dakkapel. Evenmin is sprake geweest van teloorgang ten gevolge van een calamiteit, zodat de vernieuwing, althans de vervanging van de oude dakkapel, ook niet valt onder de reikwijdte van artikel 24 sub b° van het overgangsrecht. Gelet hierop kan het overgangsrecht bij het bestemmingsplan eiser niet baten. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er voor het oprichten van de nieuwe dakkapel een bouwvergunning, met ontheffing van de planvoorschriften vereist was.
3.12.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen besluiten.
3.13.
Ten aanzien van de door verweerder gemaakte belangenafweging om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid ontheffing te verlenen stelt de rechtbank voorop dat verweerder een ruime beleidsvrijheid toekomt, zodat de rechtbank die belangenafweging terughoudend dient te toetsen. In dit geval dient de beoordeling dan ook beperkt te blijven tot het antwoord op de vraag of sprake is van een zodanig onevenwichtige afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing heeft kunnen besluiten. Gelet op het negatieve advies van de welstandscommissie en verweerders voornemen de planvoorschriften te handhaven, oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing heeft kunnen besluiten.
3.14.
Eiser heeft tot slot zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft verwezen naar de panden aan de [adres 2] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] en de [adres 3] [huisnummer 4] , [huisnummer 5] , [huisnummer 6] en [huisnummer 7] , nu verweerder voor de bouwwerken op de daken van deze panden wel bouwvergunningen heeft verleend.
3.15.
Verweerder heeft zich ter zitting en in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de door eiser genoemde panden geen gelijke gevallen betreffen, nu er op de genoemde panden geen dakkapellen zijn geplaatst en de panden aan de [adres 2] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] monumenten betreffen. Verweerder heeft verder aangevoerd dat er voor een liftopbouw en het toevoegen of wijzigen van een hele etage, zoals bij de genoemde panden, andere criteria gelden uit de welstandsnota en het programma voor monumenten dan voor het oprichten van een dakkapel. Het is dan ook mogelijk dat een grotere toevoeging aan een gebouw wel de redelijke eisen van welstand kan doorstaan, als er dan geen sprake is van opeenstapeling van volumes, aldus verweerder.
3.16.
De rechtbank overweegt dat verweerder gemotiveerd heeft weersproken dat sprake is van vergelijkbare gevallen. De rechtbank overweegt voorts dat er bij de opbouw van een etage of liftopbouw geen sprake is van aantasting van het daklandschap, nu er in die gevallen geen sprake is van een opeenstapeling van volumes en er tevens geen sprake is van wijziging van het dakvlak. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
3.17.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook na heroverweging op goede gronden vastgehouden aan zijn weigering een bouwvergunning voor de nieuwe dakkapel te verlenen.
3.18.
De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. van Douwen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2012.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB