3.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1.Verweerder heeft de nieuwe dakkapel allereerst in strijd geacht met de redelijke eisen van welstand.
3.2.De rechtbank overweegt dat de welstandcommissie in het advies van 15 februari 2012 heeft vastgesteld dat het bouwplan voor de nieuwe dakkapel moet worden getoetst aan de algemene criteria en de criteria voor dakkapellen van de Welstandsnota voor stadsdeel centrum “De Schoonheid van Amsterdam Digitaal”. De welstandcommissie heeft op
15 februari 2012 negatief geadviseerd ten aanzien van het bouwplan. Het bouwplan voldoet volgens de welstandscommissie niet aan redelijke eisen van welstand, omdat de nieuwe dakkapel leidt tot een verdere aantasting van de kapvorm en de karakteristiek van het pand. De nieuwe kapvorm wordt in het stadsdeel Centrum gezien als een ‘vijfde gevel’ en zorgt voor een aantasting van het historisch daklandschap.
3.3.Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BI2952) mag verweerder, hoewel hij niet aan het welstandadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Dat lijdt uitzondering in het geval het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Als daarvan geen sprake is, behoeft het overnemen van een welstandsadvies geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager een positief advies overlegt van een ander ter zake van welstandseisen deskundig te achten persoon of instantie, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
3.4.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het welstandsadvies deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank is niet gebleken dat de welstandsadviezen naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertonen. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid heeft mogen baseren op het advies van de welstandscommissie. Eiser heeft geen welstandelijk tegenadvies overgelegd. Dit betekent dat het als een deskundigenbericht aan te merken welstandsadvies niet is weerlegd met een deskundig tegenbericht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen. De rechtbank toetst immers of het welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en of de welstandsnota adequaat is toegepast, maar treedt niet in het waardeoordeel dat in dat advies is vervat.
3.5.Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bouwvergunning terecht op grond van artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet geweigerd.
3.6.Verweerder heeft in het bestreden besluit verder vastgehouden aan de weigering van de bouwvergunning vanwege strijd met het vigerende bestemmingsplan, terwijl hij niet wenst mee te werken aan ontheffing. Ten aanzien van dat onderdeel overweegt de rechtbank het volgende.
3.7.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de stukken, de tekeningen en hetgeen ter zitting is besproken, afdoende blijkt dat de nieuwe dakkapel de maximaal toegestane goothoogte zoals aangegeven op het bestemmingsplan, overschrijdt, nu de onderzijde van de dakkapel gelijk loopt met de achtergevel. Daarmee is de goot(hoogte) verlegd naar de bovenzijde van de nieuwe kapel, hetgeen is gelegen boven de op de plankaart aangegeven maximale hoogte. Dat het dakvlak naast de nieuwe dakkapel tot aan de zijgevel is voorzien van twee rijen dakpannen, maakt dat niet anders, gelet op de verhouding tot de breedte van de nieuwe dakkapel. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de nieuwe dakkapel in strijd is met artikel 3, derde lid sub g van de planvoorschriften.
Verweerder heeft verder terecht geoordeeld dat de dakbeëindiging met de nieuwe dakkapel strijdig is met de vigerende voorschriften. De bovenste bouwlaag van het gebouw is immers
- met uitzondering van de twee smalle stroken dakpannen naast de nieuwe dakkapel - niet vanaf de maximale goothoogte gebouwd binnen een hellingshoek van ten hoogste 60%, hetgeen in strijd is met artikel 3, derde lid sub k van de planvoorschriften. Aangezien de nieuwe dakkapel meer dan 30% van het hellend dakvlak ter plaatse beslaat, heeft verweerder tevens op goede gronden geoordeeld dat de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid van artikel 3, vierde lid sub h van de planvoorschriften eiser niet kan baten.
3.8.Gelet op het vorenstaande is de nieuwe dakkapel in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Dat de oude dakkapel in 1932 is vergund en gebouwd in overeenstemming met de toen geldende voorschriften laat onverlet dat de planwetgever die dakkapel in het vigerende bestemmingsplan van later datum heeft ‘wegbestemd’.
3.9.De rechtbank zal beoordelen of het in het vigerende bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht voorziet in en bescherming biedt voor een situatie als de onderhavige.
3.10.Krachtens artikel 24 van de planvoorschriften bij het bestemmingplan mogen bouwwerken die bestaan op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot,
agedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en
bingeval van teloorgang ten gevolge van een calamiteit worden herbouwd, mits de
bouwvergunning binnen twee jaar na het teloorgaan is aangevraagd.
3.11.De rechtbank overweegt dat de oude dakkapel en een deel van de achtergevel zijn gesloopt en dat het dak en de achtergevel grotendeels zijn vernieuwd. Vervolgens is er op het dak een geheel nieuwe dakkapel geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval niet kan worden gesproken over “gedeeltelijk vernieuwen of veranderen” zoals is bedoeld in sub a° van artikel 24, nu er sprake is van een integrale vervanging van de oude dakkapel. Evenmin is sprake geweest van teloorgang ten gevolge van een calamiteit, zodat de vernieuwing, althans de vervanging van de oude dakkapel, ook niet valt onder de reikwijdte van artikel 24 sub b° van het overgangsrecht. Gelet hierop kan het overgangsrecht bij het bestemmingsplan eiser niet baten. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er voor het oprichten van de nieuwe dakkapel een bouwvergunning, met ontheffing van de planvoorschriften vereist was.
3.12.De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen besluiten.
3.13.Ten aanzien van de door verweerder gemaakte belangenafweging om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid ontheffing te verlenen stelt de rechtbank voorop dat verweerder een ruime beleidsvrijheid toekomt, zodat de rechtbank die belangenafweging terughoudend dient te toetsen. In dit geval dient de beoordeling dan ook beperkt te blijven tot het antwoord op de vraag of sprake is van een zodanig onevenwichtige afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing heeft kunnen besluiten. Gelet op het negatieve advies van de welstandscommissie en verweerders voornemen de planvoorschriften te handhaven, oordeelt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid tot weigering van de gevraagde ontheffing heeft kunnen besluiten.
3.14.Eiser heeft tot slot zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft verwezen naar de panden aan de [adres 2] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] en de [adres 3] [huisnummer 4] , [huisnummer 5] , [huisnummer 6] en [huisnummer 7] , nu verweerder voor de bouwwerken op de daken van deze panden wel bouwvergunningen heeft verleend.
3.15.Verweerder heeft zich ter zitting en in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de door eiser genoemde panden geen gelijke gevallen betreffen, nu er op de genoemde panden geen dakkapellen zijn geplaatst en de panden aan de [adres 2] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] monumenten betreffen. Verweerder heeft verder aangevoerd dat er voor een liftopbouw en het toevoegen of wijzigen van een hele etage, zoals bij de genoemde panden, andere criteria gelden uit de welstandsnota en het programma voor monumenten dan voor het oprichten van een dakkapel. Het is dan ook mogelijk dat een grotere toevoeging aan een gebouw wel de redelijke eisen van welstand kan doorstaan, als er dan geen sprake is van opeenstapeling van volumes, aldus verweerder.
3.16.De rechtbank overweegt dat verweerder gemotiveerd heeft weersproken dat sprake is van vergelijkbare gevallen. De rechtbank overweegt voorts dat er bij de opbouw van een etage of liftopbouw geen sprake is van aantasting van het daklandschap, nu er in die gevallen geen sprake is van een opeenstapeling van volumes en er tevens geen sprake is van wijziging van het dakvlak. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
3.17.Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook na heroverweging op goede gronden vastgehouden aan zijn weigering een bouwvergunning voor de nieuwe dakkapel te verlenen.
3.18.De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of voor vergoeding van het griffierecht.