ECLI:NL:RBAMS:2012:7417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB 12-3279 WWB en AWB 12-3282 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die samen met zijn partner een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, heeft de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010, en heeft een bedrag van € 25.111,03 bruto teruggevorderd. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid gesteld om een motiveringsgebrek te herstellen met betrekking tot de getuigenverklaringen die aan het besluit ten grondslag lagen. Na het horen van nieuwe getuigenverklaringen, concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was dat de partner van eiser haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en gegevens over water- en energieverbruik samen voldoende concrete feiten en omstandigheden boden om de intrekking van de bijstandsuitkering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken na de uitspraak te rapporteren over de wijze waarop hij aan zijn bewijsplicht zal voldoen. De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over andere beroepsgronden of de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/3279 WWB en AWB 12/3282 WWB

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser],

eiser,
en
[eiseres],
eiseres,
beiden wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. C.J. Nierop,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verhagen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2011 heeft verweerder de bijstand van eiser ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken over de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 en de over die periode ontvangen bijstand tot een bedrag van € 25.111,03 bruto teruggevorderd van eiser. Bij afzonderlijk besluit van 14 december 2011 heeft verweerder de aan eiser verstrekte bijstand tot een bedrag van €25.111,03 bruto, mede van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit, verzonden 30 mei 2012 (het bestreden besluit), heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting van 28 november 2012 behandeld, gevoegd met de zaken met de nummers AWB 12/3278 WWB en AWB 12/3280 WWB. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam sociaal rechercheur], sociaal rechercheur bij de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam en [handhavingsspecialist], handhavingsspecialist van de gemeente Amstelveen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Inhoudelijke beoordeling
1.1.
Eiser heeft vanaf 16 juli 2008 een bijstandsuitkering van verweerder ontvangen naar de norm van een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%.
1.2.
Verweerder heeft aan de intrekking en terugvordering van de aan eiser verstrekte bijstand, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eisers in de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het uitkeringsadres van eiser aan [adres1] te [woonplaats]. Verweerder heeft hierbij onder meer gewezen op de getuigenverklaringen van omwonenden van eiser, te weten [getuige1], [getuige2], [getuige3] en [getuige4].
1.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit de relatie van eisers een dochter is geboren die door eiser is erkend. Gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB, is daarom uitsluitend in geschil of eiseres in de periode van 16 juli 2008 tot en met 31 mei 2010 hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. De rechtbank wijst er verder op dat het bij de intrekking en de terugvordering van bijstand gaat om belastende besluiten, waarbij de bewijslast op verweerder rust.
1.4.
Eisers hebben in beroep, kort weergegeven, betwist dat eiseres in de periode in geding haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Zij hebben in dat kader onder meer aangevoerd dat de getuigenverklaringen geen bewijs voor het standpunt van verweerder kunnen bieden.
1.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan de getuigenverklaringen niet de waarde gehecht kan worden die verweerder daaraan gehecht wenst te zien. Daartoe is van belang dat uit die verklaringen in onvoldoende mate blijkt dat zij betrekking hebben op de periode in geding. Daarnaast blijkt uit die verklaringen in onvoldoende mate uit welke wetenschap de getuigen hebben verklaard. Onduidelijk is op grond van welke feiten en omstandigheden de getuigen tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres in de periode in geding op het uitkeringsadres heeft gewoond. De verklaringen van een of meer van de getuigen sluiten verder naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat eiseres, zoals zij stelt, met enige regelmaat in de woning van eiseres aanwezig was in verband met de zorg voor hun dochter, zonder dat zij daar daadwerkelijk haar hoofdverblijf had.
1.6.
Het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de motivering die verweerder eraan ten grondslag heeft gelegd. Er bestaat onvoldoende grondslag om het geschil definitief te beslechten. Hiermee is immers nog niet gezegd dat verweerder niet tot intrekking en terugvordering mocht overgaan. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid stellen om de in de voorgaande rechtsoverwegingen aangeduide motiveringsgebreken te herstellen. Dat kan bijvoorbeeld door de genoemde en/of andere getuigen (opnieuw) te laten horen door een sociaal rechercheur. Verweerder dient de rechtbank binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak mede te delen op welke wijze hij zal voldoen aan de op hem rustende bewijsplicht. Verlenging van deze termijn zal in beginsel niet worden verleend.
1.7.
De rechtbank neemt nog geen beslissing over de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden. Ook neemt de rechtbank nog geen beslissing over een eventuele vergoeding van het griffierecht en gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak de rechtbank te berichten omtrent het in rechtsoverweging 1.6 overwogene.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. de Graaf, voorzitter, mrs. M.P. Verloop en C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2012.
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen en belanghebbenden géén hoger beroep instellen (artikel 18, derde lid van de Beroepswet). Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB