ECLI:NL:RBAMS:2012:8050

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13-676391
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in uniform

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen beschuldigd werd van een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in uniform. De feiten vonden plaats op 7 mei 2012 te Amsterdam, waar de verdachte en zijn mededaders de politieagent meermalen tegen het gezicht en op het hoofd hebben geschopt en geslagen, zelfs toen het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 20 november 2012 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.M. Lemmers, de vordering heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder, heeft betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ten laste gelegde feiten, met name de bedreiging van de agent. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de bedreigende woorden had geuit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot zware mishandeling, waarbij de recidivetermijn van vijf jaar niet was verlopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, met inachtneming van de ernst van het geweld tegen een politieambtenaar en de gevolgen voor het slachtoffer, die tijdelijk arbeidsongeschikt was geraakt. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.500,-- aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/676391-12 (Promis)
Datum uitspraak: 4 december 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Lemmers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
  • met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) éénmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) éénmaal of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben geschopt en/of getrapt,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [functie] bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland [A], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] heeft/hebben geschopt en/of getrapt,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan,
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Karspeldreef, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [A], welk geweld bestond uit:
  • het (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [A] stompen en/of slaan, ten gevolge waarvan voornoemde [A] ten val is gekomen en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) het éénmaal of meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] stompen en/of slaan en/of
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag) het éénmaal of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen/op het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [A] schoppen en/of trappen, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [A] dreigend de woorden toegevoegd: "Maak die kankerlijer dood!" en/of "ram hem in elkaar, sla hem in elkaar", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden. De verdediging heeft bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Ook staat volgens de verdediging niet vast dat de woorden zoals ten laste gelegd, gericht waren tegen [A]. Daarnaast acht de verdediging de toegevoegde woorden eerder redengevend voor het bewijs van belediging, hetgeen niet ten laste is gelegd, dan voor bedreiging. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt het volgende.
Hoewel er strikt genomen voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 te komen, kan dit bewijs ook passen binnen het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, namelijk dat iemand anders uit de groep personen waarin verdachte zich bevond de in de tenlastelegging omschreven bedreigende teksten heeft geroepen. De bewijswaarde van het bewijs is niet zodanig dat daarmee dit alternatieve scenario, als zijnde geheel onwaarschijnlijk, van de hand kan worden gewezen. Dit maakt dat bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt dat verdachte [A] heeft bedreigd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2 ten laste gelegde.

5.Verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu in de tenlastelegging de zinsnede “terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid” ontbreekt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op deze wijze ten laste leggen van de poging een Amsterdamse manier is en het ontbreken van de zinsnede “terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid” geen reden is de tenlastelegging te wijzigen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de kwalificatie van de poging – zoals is omschreven in artikel 45 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht – is het van belang dat het voornemen van de dader zich door het begin van uitvoering heeft geopenbaard. Voor de tenlastelegging is het derhalve verplicht en tevens voldoende, dat 'met het voornemen om' en 'ter uitvoering van'  vermeld staat. Met die zinsneden worden de bestanddelen van de delictsvorm poging tekstueel voldoende ondervangen. De rechtbank verwerpt hiermee het primaire verweer van de verdediging. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.

6.Waardering van het bewijs

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de geweldshandelingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Zij verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2011, LJN BP 8856, waarin is bepaald dat ‘met geschoeide voet hard tegen het hoofd schoppen naar algemene ervaringsregels mogelijk ernstige gevolgen heeft’. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte een schoppende beweging maakt richting het hoofd van aangever. Dat aangever een fietshelm droeg, maakt niet dat de schoppen tegen het hoofd minder ernstige gevolgen kunnen hebben. Een fietshelm beschermt immers niet het hele hoofd, het gezicht en de nek.
Verdachte heeft deze schop kunnen uitdelen omdat door toedoen van medeverdachte [medeverdachte 1] aangever op de grond is beland. Hierdoor is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking door de gezamenlijke uitvoering en het zich niet distantiëren daarvan. Het ten laste gelegde medeplegen kan bewezen worden.
Het opzet op de dood kan worden afgeleid uit het feit dat verdachte heeft geroepen ‘maak die kankerlijer dood’.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood dan wel de zware mishandeling door zijn toedoen zou intreden en hiermee het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen, nu uit de handelwijze van verdachte niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. De rechtbank spreekt verdachte hiervan dan ook vrij.
Poging zware mishandeling
Verdachte en aangever hadden een confrontatie waarbij verdachte door aangever met peperspray is bespoten. Op dat moment liep medeverdachte [medeverdachte 1] met versnelde pas op verdachte en aangever af. Aangever werd besprongen door [medeverdachte 1] waardoor hij op de grond is gevallen. Tegelijk met [medeverdachte 1] liep ook [medeverdachte 2] met versnelde pas op aangever af en vielen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over aangever heen. Verdachte is vervolgens op aangever gedoken en heeft slaande en schoppende bewegingen gemaakt tegen het gezicht en op het hoofd van aangever. Ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich in dit gevecht gemengd waarbij [medeverdachte 1] schoppende bewegingen tegen het hoofd en op het gezicht van aangever heeft gemaakt. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weggerend, terwijl verdachte nog steeds geweld uitoefende jegens aangever. Vervolgens is ook verdachte weggerend.
Opzet
De rechtbank stelt vast dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan dan dat de verdachte opzet had op het desbetreffende gevolg.
De aard van het handelen van verdachte en zijn mededaders, zoals hierboven omschreven, is, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit het opzet daarop kan worden afgeleid. Dat aangever een helm droeg en dat de ernst van het uiteindelijke letsel van het slachtoffer – naar het zich laat aanzien – relatief is meegevallen, maakt dat niet anders.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van medeplegen wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen, waarbij niet alle delictsbestanden door beiden vervuld behoeven te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Van belang zijnde elementen voor het aannemen van bewuste en nauwe samenwerking zijn bijvoorbeeld de intensiteit van de samenwerking, een taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling, het zich al dan niet distantiëren en aanwezigheid op belangrijke momenten.
[medeverdachte 2] is welbewust meegelopen met de groep die naar uiterlijke kenmerken uit was op een gewelddadige confrontatie met aangever. Hij heeft door zijn voortgezette aanwezigheid in de groep blijk gegeven van zijn intentie die was gericht op het toepassen van geweld, waarbij het dreigend in versnelde pas met de groep meelopen in de richting van aangever heeft bijgedragen aan de sfeer van ontremming. [medeverdachte 1] heeft aangever met een stootslag tegen het achterhoofd naar de grond gewerkt, waarop verdachte heeft gereageerd door bovenop aangever te springen en hem, terwijl aangever op de grond lag, meermalen met veel kracht tegen het gezicht en op het hoofd te stompen. Tijdens de gedragingen van verdachte hebben zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] zich niet gedistantieerd van het geweld. Ze hebben zich wel uit de voeten gemaakt, maar dat kan alleen maar zijn geweest om zich aan een aanhouding te onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat uit hieruit volgt dat aan voornoemde criteria voor medeplegen is voldaan.
Op grond van voornoemde is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling bewezen kan worden.

7.Het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat:
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012121898-5 van 7 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [A] (doorgenummerde pag. 3-5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Vandaag, 7 mei 2012, was ik als biker belast met solosurveillance en reed ik op de Karspeldreef in Amsterdam. Bij de supermarkt van de Albert Heijn zag ik een aantal mij bekende doelgroepers staan. Eén van de jongens herkende ik ambtshalve als zijnde [medeverdachte 2]. Ik heb de groep jongens met mijn privé smartphone op diverse foto’s vastgelegd. Op een moment hoorde ik vanaf de overzijde vanaf de Karspeldreef “maak die kankerlijer dood!” of woorden van gelijke strekking. Ik ben naar die jongen toe gefietst. Op het moment dat ik hem aansprak kwam de man provocerend op een halve meter van mij af staan. Ik heb toen uit veiligheid mijn peperspray gepakt. Op dat moment kreeg ik rechtsachter op mijn hoofd een ongelooflijke klap of stoot en voelde meteen een pijnscheut, waardor ik op de grond viel. Terwijl ik op de grond lag, zag en voelde ik vuisten en schoenen naar mijn hoofd, mijn gezicht komen. Er werd getrapt met schoenen en geslagen met vuisten. Ik werd van verschillende kanten op mijn hoofd geraakt, van voren en van achteren. Voordat ik het wist waren de mannen die mij getrapt en geslagen hadden weg, en ik zag dat ze in de richting van de Albert Heijn Kameleon liepen. Later op het bureau [locatie] gekomen voor het maken van bevindingen heb ik de door mij gemaakte foto’s aan collega’s getoond teneinde de betrokkene te kunnen identificeren. Ik en de collega’s herkenden de man met het rode petje voor 100% als: [medeverdachte 2]. Uit de foto’s van de Kraaiennestgroep herkende ik voor 100% de verdachte en zag dat de verdachte moest zijn genaamd: [verdachte].
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2012121898-11 van 8 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [B] en [C] (doorgenummerde pag. 37-40).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik was ten tijde van het voorval in dienst als politieagent, Ik was ook daadwerkelijk herkenbaar als politie omdat ik mijn politie bike-uniform droeg. Ik ben werkzaam als [functie] bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Gister, 7 november 2012, was ik belast met solosurveillance. Ik zag bij de ingang van de supermarkt de Albert Heijn op het winkelcentrum de Kameleon een aantal personen staan die ik herkende als zijn “de Kraaiennest doelgroep”. Ik herkende een van deze personen als [medeverdachte 2]. Op het moment dat ik met [medeverdachte 2] praatte hoorde ik dat iemand riep van de overzijde vanaf de Karspeldreef “Maak die Kankerlijer dood” of woorden van gelijke strekking. Ik zag een persoon staan op de rijbaan van de Karspeldreef. Ik herkende deze persoon gelijk van gezicht en postuur. Later die dag in het politiebureau heb ik bij de wijkteamrecherche foto’s bekeken van de Kraaiennest doelgroep en daar herkende ik in het fotoboek hem gelijk als zijnde: [verdachte]. Op het moment dat ik [verdachte] gesprayd had voelde ik een enorme dreun op mijn achterhoofd. Ik viel gelijk op de grond door die dreun. Ik voelde gelijk een hevige pijn door mijn hoofd. Ik herkende tenminste één van deze drie als [medeverdachte 2]. Ik herkende hem aan zijn rode pet, de donkere jas en zijn forse/gezette postuur. Van de andere twee weet ik dat één een grijs petje had en donker gekleed was en de ander alleen donker gekleed was.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2012121898-4 van 7 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [D] (doorgenummerde pag. 15-16).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 7 mei 2012 heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Ik, verbalisant, spoedigde mij naar de Karspeldreef waar ik de collega zag staan met bloed op het voorhoofd. Aangezien er nog geen signalementen waren van de verdachten spoedigde ik mij naar de beveiliging van winkelcentrum De Kameleon om de beelden uit de kijken. Ik zag op de beelden in chronologische volgorde het volgende:
18:37:34
Ik zag college [A] bij het winkelcentrum De Kameleon fietsen. Ik zag een persoon komende uit de richting van de Eerste Kekerstraat en gaande in de richting van Kruitberg op de voetgangersoversteekplaats lopen. Vervolgens zag ik dat collega [A] met zijn fiets draaide en op de persoon affietste. Vervolgens zag ik drie personen met versnelde pas zich begeven naar de collega met de persoon. Ik zag dat de collega met zijn rug naar deze drie personen toe was gekeerd. NN1 jongen, negroïde met grijs mutsje. NN2 jongen, negroïde, fors postuur met rood petje met blauwe klep. NN3 jongen, negroïde zware jas, zwarte broek, witte schoenen en zwart petje. Ik zag dat NN1 en NN2 voorop liepen. Ik zag dat NN1 en NN2 zich op collega [A] wierpen waardoor de collega op de grond viel. Ik zag dat collega [A] probeerde op te staan. Ik zag de persoon, welke [A] in eerste instantie staande hield, met zijn voet een trappende beweging maken in de richting van collega [A]. Ik zag dat collega [A] hierna weer naar de grond ging. Ik zag dat NN1 en NN2 samen de persoon die als eerste staande was gehouden zich tegen collega [A] keerde en dat er verschillende malen geschopt en geslagen werd waarbij collega [A] nog steeds op de grond lag.
Ik zag dat NN1 als eerste wegrende direct gevolgd door NN2 en NN3. Vervolgens zag ik dat collega [A] op stond en dat de persoon die als eerste was staande gehouden er nog bij stond.

4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2012.

Toen de agent op de grond lag heb ik hem geslagen met mijn vuist. Ik ben de man op de camerabeelden die als laatst wegloopt. Ik heb behoorlijke stompen uitgedeeld. Ik bleef slaan omdat ik boos was.
5.
Een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 november 2012 betreffende verdachte.
Meervoudige strafkamer Amsterdam,
Datum beslissing 26 maart 2007
Poging doodslag
Gevangenisstraf 42 mnd wv 12 mnd vw
Onherroepelijk 10 april 2007

8.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte
op 07 mei 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten hoofdagent bij regiopolitie Amsterdam-Amstelland [A], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag meermalen met kracht tegen het gezicht en het hoofd, hebben gestompt en geslagen en
  • terwijl voornoemde [A] op de grond lag meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het gezicht en het hoofd, hebben geschopt en getrapt,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Ten aanzien van de toepassing van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte is bij vonnis van 26 maart 2007 wegens een geweldsdelict veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Deze veroordeling is per 10 april 2007 onherroepelijk geworden. Het onderhavige feit is op 7 mei 2012 gepleegd. Zoals door de raadsvrouw terecht is aangevoerd zit hier een periode van meer dan vijf jaar tussen, te weten vijf jaar en ongeveer één maand. Echter, zoals geformuleerd in de laatste zin van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht wordt de termijn van vijf jaar verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens van zijn vrijheid is ontnomen. De in de tenlastelegging vermelde tijdsperiode van vijf jaar dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gelezen overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Gelet op de duur van de bij vonnis van 26 maart 2007 aan verdachte opgelegde gevangenisstraf en de vermelding in het uittreksel justitiële documentatie dat ook het voorwaardelijk opgelegde gedeelte inmiddels ten uitvoer is gelegd, stelt de rechtbank vast dat de recidivetermijn op 7 mei 2012 niet was verlopen.

9.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

10.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

11.Motivering van de straffen en maatregelen

11.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Bij het formuleren van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat er fors geweld is gebruikt tegen een politieambtenaar. Daarnaast heeft zij rekening gehouden met de forse hoeveelheid documentatie van verdachte.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [A] volledig en hoofdelijk wordt toegewezen. Zij heeft daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde verzocht rekening te houden met het feit dat aangever ten onrechte gebruik heeft gemaakt van peperspray jegens verdachte waardoor verdachte gedesoriënteerd is geraakt en anders heeft gereageerd dan een gemiddeld mens in die situatie zou doen.
De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft zij verzocht artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing te laten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [A] heeft de verdediging verklaard zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in uniform. Zij hebben gezamenlijk deze politieambtenaar meermalen tegen het gezicht en op het hoofd geschopt en geslagen. De omstandigheid dat het slachtoffer op de grond viel was geen aanleiding te stoppen met schoppen en stompen. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Uit de ter terechtzitting voorgehouden toelichting op het voegingsformulier is gebleken dat aangever 2,5 week volledig arbeidsongeschikt is geweest en dat hij de aantasting van een politieambtenaar in uniform op deze wijze als extreem vernederend heeft ervaren. Gezien het openlijke karakter van dit gepleegde strafbare feit kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de hoven en de rechtbanken zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de toepassing van deze oriëntatiepunten is uitgegaan van “Opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen tegen het hoofd”. Hierbij komt men uit op een strafadvies van 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor zover het feit is begaan tegen een politieagent gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%. In het onderhavige geval is sprake van een poging, wat tot strafvermindering moet leiden, maar tevens van medeplegen wat weer tot strafverhoging leidt. Daar komt in het geval van verdachte bij dat artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, wat inhoudt dat de straf met een derde kan worden verhoogd. Tevens heeft verdachte veel documentatie op het gebied van geweldsmisdrijven en heeft hij zeer fors geweld gebruikt jegens aangever.
Aan het verzoek van de raadsvrouw om in de strafmaat rekening te houden met het door haar gestelde onterechte en disproportionele gebruik van peperspray gaat de rechtbank voorbij, nu het gebruik van peperspray onder de geschetste dreigende omstandigheden de rechtbank niet als onverantwoord of onredelijk voorkomt.
Gelet op de ernst van het feit is geen andere straf passend dat een gevangenisstraf. Nu verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en niet wil meewerken aan reclasseringstoezicht, acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel niet zinvol.
Op grond van bovenstaande en gelet op het feit dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel is dat er sprake is van poging tot zware mishandeling en niet van poging tot doodslag, en verdachte voorts vrijgesproken wordt van de tenlastegelegde bedreiging, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[A], geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro). De vordering kan dan ook worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[A]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 43a, 45, 47, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 8 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een geweldsdelict opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[A], domicilie kiezende op het adres van Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS, postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[A]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[A], aan de Staat € 1.500,-- (zegge vijftienhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2012.