ECLI:NL:RBAMS:2012:9176

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12.271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak wegens vermeende valsheid in geschrifte door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. G.H. Marcus, rechter-commissaris in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Zegers. De grondslag van het wrakingsverzoek was de vermeende weigering van de rechter om aangifte te doen van valsheid in geschrifte door het Openbaar Ministerie. De verzoeker stelde dat deze weigering de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter in het geding bracht.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter in beginsel de plicht heeft om aangifte te doen van bepaalde misdrijven, maar dat het aan de rechter zelf is om te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van een misdrijf. De rechter heeft daarbij een zekere vrijheid en het niet doen van aangifte betekent niet automatisch dat de rechter niet onpartijdig is. De rechtbank concludeerde dat de rechter, door te stellen geen aanleiding te zien voor aangifte, zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid had gewaarborgd.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat verzoeker zelf aangifte kan doen van vermeende strafbare feiten. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 515 lid 5 Sv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 11 juli 2012 gedane en onder rekestnummer
HA RK 12.271 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. B.W.M. Zegers, advocaat te Haarlem,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. G.H. Marcus, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2012 van de rechter met daarin opgenomen het wrakingsverzoek, met als bijlagen: een e-mailwisseling tussen rechter-commissaris, officier van justitie en raadslieden in de periode van 8 februari 2012 tot en met 30 maart 2012; een proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2012, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1]; een proces-verbaal van inbeslagneming van 7 oktober 2004, proces-verbaalnummer 6607/2003/142, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2]; een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 1 oktober 2002, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2]; een proces-verbaal van verhoor van verhoor getuige [getuige] van 14 februari 2005, proces-verbaalnummer 6607/2003/142, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]; een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris, van 20 februari 2012;
  • een schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, van 16 juli 2012 ;
  • een schriftelijke reactie van de officier van justitie op het wrakingsverzoek, van 24 juli 2012 ;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2012, alwaar de raadsman van verzoeker, mr. B.W.M. Zegers en de rechter zijn gehoord. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.

1. De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Verzoeker is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer 845065-04. De rechter is in die strafzaak rechter-commissaris.
In het kader van de strafzaak is een getuige, [getuige] (hierna: [getuige]), door verbalisanten van de SIOD en de FIOD als getuige gehoord.
Het procesdossier bevat twee processen-verbaal van verhoor van [getuige].
Op 20 februari 2012 heeft [getuige] ten overstaan van de rechter verklaard dat hij vier of vijf keer is gehoord.
Hierop heeft de officier van justitie aan verbalisant [verbalisant 1], werkzaam bij de inspectie SZW, directie opsporing, verzocht nader onderzoek te doen. Van de bevindingen is door [verbalisant 1] een proces-verbaal opgemaakt, gedateerd 14 maart 2012.
[verbalisant 1] heeft in voornoemd proces-verbaal geschreven dat [getuige] op 1 oktober 2002 en 14 februari 2005 als getuige is gehoord. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. Daarnaast hebben er op 2 juni 2004, 24 juni 2004 en 26 oktober (de rechtbank veronderstelt: 2004) gesprekken met [getuige] plaatsgevonden waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
Op 11 juli 2012 stond een getuigenverhoor in de strafzaak gepland bij de rechter. Mr. Zegers heeft voorafgaand aan dat verhoor ten overstaan van de rechter onder meer het volgende verklaard:
”Uit de door de officier van justitie toegestuurde stukken, met name het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 14 maart 2012, blijkt dat er tientallen verhoren zijn geweest van de getuige [getuige], maar dat die verhoren niet zijn geverbaliseerd. Dat is in strijd met de wet. Het Openbaar Ministerie heeft willens en wetens deze verhoren buiten het dossier gehouden. Ik heb u daarop ook al gewezen tijdens het verhoor van de getuige [getuige]. Ik heb er toen op gewezen dat het niet toevoegen van die verhoren een valsheid in geschrifte oplevert en dat u verplicht bent daarvan aangifte te doen. (…) Het is uw taak de integriteit van het strafproces te bewaken. (…) Ik verzoek u te verklaren dat u aangifte zult doen.”
De rechter heeft daarop onder meer verklaard:

“ (…) Ik zie thans geen aanleiding aangifte doen van een strafbaar feit.”

i. Mr. Zegers heeft hierop onder meer verklaard:

“Ik moet u daarom wraken. Mijn wrakingsverzoek is gegrond op de omstandigheid dat u geen aangifte wilt doen van een evident door het Openbaar Ministerie gepleegd strafbaar feit. Daardoor wekt u de indruk dat u het onderzoek niet onafhankelijk en onpartijdig leidt.”

2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende ter zitting mondeling toegelichte gronden. Het Openbaar Ministerie is in een strafzaak gehouden om een compleet strafdossier over te leggen. De wet schrijft dat voor. Op basis van het strafdossier kan de verdediging onderzoekswensen kenbaar maken. Door niet van alle gesprekken met de getuige [getuige] een proces-verbaal op te maken, is er sprake van valsheid in geschrifte door het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft stukken willens en wetens buiten het dossier gehouden en daardoor fundamentele rechten geschonden. Daarnaast is aan getuige [getuige] door verbalisant [verbalisant 2] anonimiteit beloofd met betrekking tot afgifte van een kassarol en heeft die verbalisant een uitkering in orde gemaakt voor de getuige. Dit blijkt pas uit een proces verbaal van bevindingen van 14 maart 2012 door verbalisant [verbalisant 1], terwijl dit niet in de processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] is opgenomen. De rechtbank moet een oordeel geven omtrent de waarheid. Op het moment dat het dossier niet op orde is, kan de rechtbank niet tot een juist oordeel komen. Op grond van artikel 162 Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) dient de rechter aangifte te doen van valsheid in geschrift door het Openbaar Ministerie, dat een en ondeelbaar is. Nu de rechter daartoe niet is overgegaan, leidt de rechter het onderzoek niet voldoende onafhankelijk en onpartijdig.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. De rechter heeft toegelicht dat hij in het handelen van de officier van justitie voorshands geen strafbaar handelen ziet. De enkele omstandigheid dat een verbalisant vaker met de getuige [getuige] heeft gesproken en dat van die gesprekken geen proces-verbaal is opgemaakt, maakt niet dat er sprake is van valsheid in geschrift. Dat de officier van justitie de niet opgemaakte processen-verbaal niet bij de stukken heeft gevoegd kan evenmin zonder meer worden aangemerkt als valsheid in geschrift. Zonder dat de onpartijdigheid in het geding is, heeft de rechter kunnen concluderen thans geen aangifte tegen het openbaar ministerie te doen.

4. De reactie van het openbaar ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft het volgende aangevoerd. Uit het proces verbaal van 14 maart 2012 van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat [getuige] twee keer als getuige is gehoord en dat van beide getuigenverhoren proces-verbaal is opgemaakt, die zich in het strafdossier bevinden. De overige gesprekken waren niet zaaksinhoudelijk, zodat daarvan geen proces-verbaal hoeft te worden opgemaakt, aldus het SIOD (Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst, wrkkmr). Zonder dat daardoor zijn onpartijdigheid in het geding kwam, heeft de rechter dan ook kunnen concluderen dat er voor hem geen aanleiding bestond om tegen het Openbaar Ministerie of tegen de persoon van de officier van justitie als zaaksofficier aangifte te doen.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is niet de visie van verzoeker beslissend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
5.3.
Op grond van artikel 162 Sv heeft ook een rechterlijk ambtenaar in beginsel en onder omstandigheden de plicht om van bepaalde misdrijven waarvan hij kennis krijgt, aangifte te doen (zie ook: HR 30 maart 1998, LJN: AD2861). Het is evenwel aan de rechter om te beoordelen of er sprake is van een misdrijf waarvan hij verplicht is aangifte te doen. De rechter heeft daarbij een zekere vrijheid. Ingeval hij geen aangifte doet, mag niet de conclusie worden getrokken dat die rechter niet meer onpartijdig of onafhankelijk is, of die schijn daarvan heeft opgewekt. (vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch, 11 juli 2002, NJ 2002, 443).
Door desverzocht mee te delen dat hij thans geen aanleiding ziet om aangifte te doen heeft de rechter bij de stand van zaken van dat moment een oordeel gegeven dat hem op grond van de feiten zoals hij die op dat moment kende en kon beoordelen toekwam. In het licht van de onder 1. genoemde feiten en rekening houdend met zijn positie in het onderzoek ten aanzien van verzoeker en het Openbaar Ministerie heeft de rechter aldus zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid gewaarborgd. Door aldus te oordelen heeft de rechter verzoeker niet benadeeld terwijl het verzoeker vanzelfsprekend vrij staat van vermeende strafbare feiten zelf aangifte te doen.
5.4.
Dit betekent dat het verzoek tot wraking van de rechter als ongegrond dient te worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, mrs. C. von Meyenfeldt en M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2012.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.