Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
- een proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2012 van de rechter met daarin opgenomen het wrakingsverzoek, met als bijlagen: een e-mailwisseling tussen rechter-commissaris, officier van justitie en raadslieden in de periode van 8 februari 2012 tot en met 30 maart 2012; een proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2012, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1]; een proces-verbaal van inbeslagneming van 7 oktober 2004, proces-verbaalnummer 6607/2003/142, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2]; een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 1 oktober 2002, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2]; een proces-verbaal van verhoor van verhoor getuige [getuige] van 14 februari 2005, proces-verbaalnummer 6607/2003/142, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]; een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] door de rechter-commissaris, van 20 februari 2012;
- een schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, van 16 juli 2012 ;
- een schriftelijke reactie van de officier van justitie op het wrakingsverzoek, van 24 juli 2012 ;
1. De feiten
”Uit de door de officier van justitie toegestuurde stukken, met name het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 14 maart 2012, blijkt dat er tientallen verhoren zijn geweest van de getuige [getuige], maar dat die verhoren niet zijn geverbaliseerd. Dat is in strijd met de wet. Het Openbaar Ministerie heeft willens en wetens deze verhoren buiten het dossier gehouden. Ik heb u daarop ook al gewezen tijdens het verhoor van de getuige [getuige]. Ik heb er toen op gewezen dat het niet toevoegen van die verhoren een valsheid in geschrifte oplevert en dat u verplicht bent daarvan aangifte te doen. (…) Het is uw taak de integriteit van het strafproces te bewaken. (…) Ik verzoek u te verklaren dat u aangifte zult doen.”
“ (…) Ik zie thans geen aanleiding aangifte doen van een strafbaar feit.”
“Ik moet u daarom wraken. Mijn wrakingsverzoek is gegrond op de omstandigheid dat u geen aangifte wilt doen van een evident door het Openbaar Ministerie gepleegd strafbaar feit. Daardoor wekt u de indruk dat u het onderzoek niet onafhankelijk en onpartijdig leidt.”
4. De reactie van het openbaar ministerie
Door desverzocht mee te delen dat hij thans geen aanleiding ziet om aangifte te doen heeft de rechter bij de stand van zaken van dat moment een oordeel gegeven dat hem op grond van de feiten zoals hij die op dat moment kende en kon beoordelen toekwam. In het licht van de onder 1. genoemde feiten en rekening houdend met zijn positie in het onderzoek ten aanzien van verzoeker en het Openbaar Ministerie heeft de rechter aldus zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid gewaarborgd. Door aldus te oordelen heeft de rechter verzoeker niet benadeeld terwijl het verzoeker vanzelfsprekend vrij staat van vermeende strafbare feiten zelf aangifte te doen.