ECLI:NL:RBAMS:2012:9177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2012
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
HA RK 355.2012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak wegens schending van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om een mondeling verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak, ingediend door de verzoekster, die verdachte is. De verzoekster stelt dat het beginsel van hoor en wederhoor meermalen is geschonden en dat er in strijd met artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie is gecommuniceerd tussen het openbaar ministerie en de meervoudige kamer. De wrakingskamer oordeelt dat, hoewel er een schending van hoor en wederhoor kan zijn vastgesteld, de meervoudige kamer de raadsman van verzoekster steeds op de hoogte heeft gehouden van alle ontwikkelingen, met uitzondering van de intrekking van het bevel tot medebrenging van verzoekster. Deze intrekking is telefonisch gemotiveerd door de voorzitter van de meervoudige kamer. De rechtbank concludeert dat er geen feitelijke grondslag is voor het wrakingsverzoek, behalve de niet meegedeelde intrekking van het bevel medebrenging. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. De beslissing is op 21 september 2012 genomen en per e-mail aan de betrokkenen meegedeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het onder rekestnummer HA RK 355.2012 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
verblijvende in [verblijfplaats],
verzoekster, raadsman mr. H. Loonstein,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. W.M.C. van den Berg, J.O. Rutten en H. P.H.I. Cleerdin, leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de strafzaak tegen onder meer verzoekster, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • aantekeningen van de raadsman van verzoekster;
  • de ter zitting van 20 september 2012 uitgereikte pleitnota van de raadsman;
  • de door de raadsman ter zitting overgelegde stukken.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 september 2012, alwaar de raadsman, de rechters en de officieren van justitie zijn gehoord.
Nadat de raadsman zijn pleitnota heeft voorgedragen is de behandeling geschorst om de rechters in de gelegenheid te stellen zich te beraden over hun reactie. Na de hervatting van de behandeling hebben de rechters, bij monde van de voorzitter van de gewraakte kamer, mr. Van den Berg, een reactie gegeven. Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd. Het openbaar ministerie heeft haar standpunt toegelicht. Daarna is de behandeling gesloten. De uitspraak is nader bepaald op 21 september 2012. Op 21 september 2012 is de beslissing op dit verzoek per email aan de raadsman van verzoekster en aan de rechters meegedeeld. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
verzoekster is verdachte in een strafzaak.
Over de planning van de zitting is per e-mail overleg geweest tussen de rechtbank en de raadsman van verzoekster. De behandeling van de zaak is uiteindelijk bepaald op 20 september 2012 in de middag, 24 september 2012 en 25 september 2012 in de ochtend.
Op 7 september 2012 heeft de raadsman van verzoekster naar aanleiding van een telefoongesprek dat hij had gevoerd met de officier van justitie een e-mail verzonden aan [A], hoofd van de verkeerstoren van de strafsector van de rechtbank. Die e-mail is bij afwezigheid van de heer [A] dezelfde dag beantwoord door de voorzitter van het team waarvan de gewraakte rechters deel uitmaken. In die e-mail staat voor zover van belang vermeld:”Gisterenmiddag heeft de officier van justitie mondeling aan de Kamervoorzitter bericht dat er nader onderzoek wordt verricht dat van invloed zou kunnen zijn op de planning van de zitting. De Kamervoorzitter heeft vervolgens overleg met mij gehad. De Kamervoorzitter heeft besloten de planning van de zitting niet op voorhand aan te passen. Dat betekent dat de zitting begint op de afgesproken tijd, te weten op 20 september 2012 om 14.30 uur. De inhoud van het nadere onderzoek en de gevolgen daarvan voor de zaak zullen pas ter zitting worden besproken.”
Op 13 september 2012 heeft de officier van justitie aan de voorzitter van de meervoudige kamer een e-mail gezonden met de navolgende inhoud:”Hierbij bericht ik u dat in de zaak 13Bammis in september 2012 twee aanhoudingen hebben plaatsgevonden. Het betreft de verdachten [X] en [Y]. De aanhoudingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van passief verwantschapsonderzoek waarover het NFI heeft gerapporteerd op 31 augustus jl. en aanvullend onderzoek dat door het NFI heeft plaatsgevonden na afname van DNA van voornoemde twee verdachten d.d. 11 september jl. beide NFI rapporten zend ik mee als bijlage. Bovengenoemde ontwikkelingen maken nader onderzoek noodzakelijk. Het Openbaar Ministerie zal de rechtbank daarom verzoeken om de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden. Op de zitting van d.d. 20 september a.s. zullen we de rechtbank en de verdediging nader informeren over de stand van het onderzoek. Het onderzoek zal in ieder geval bestaan uit aanvullend onderzoek door DNA deskundigen van het NFI. Het Openbaar Ministerie is van mening dat het horen van de DNA deskundigen op de zitting van 24 september a.s. niet wenselijk is, omdat ten gevolge van de nieuwe ontwikkelingen de thans beschikbare rapporten niet volledig zijn. Het heeft onze voorkeur de deskundigen pas na afronding van het volledige onderzoek op de zitting te horen. Een kopie van deze brief verzend ik heden aan mr. Loonstein en mr. Morra.”
In antwoord op voormelde e-mail heeft de voorzitter van de van de meervoudige kamer, de officier van justitie, de raadsman van verzoekster en de raadsman van de andere verdachte op 13 september 2012 per e-mail het volgende medegedeeld:”Gezien de door u genoemde ontwikkelingen heeft de rechtbank besloten uw verzoek tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachten [verzoekster] en [Z] te honoreren teneinde nader onderzoek te laten verrichten. Graag ontvangt de rechtbank op de zitting van d.d. 20 september a.s. een schriftelijke exposé met betrekking tot de stand van zaken waarin het onderzoek zich dan bevindt. Voor wat betreft het horen van de DNA deskundigen, wil de rechtbank ook de raadslieden ter zitting de gelegenheid geven hun standpunt hierover kenbaar te maken. Vervolgens zal de rechtbank op 20 september a.s. de beslissing nemen over de noodzakelijkheid van het horen op 24 september a.s. van de deskundigen.”
Bij e-mail van 17 september 2012 heeft de raadsman van de andere verdachte de voorzitter van de meervoudige kamer medegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben alle getuigen-deskundigen in een later stadium te horen.
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft daarop bij e-mail van 18 september 2012 aan de raadsman van de andere verdachte, de raadsman van verzoekster en de officier van justitie medegedeeld:”Nu de inhoudelijke behandeling van de zaak zoals eerder bericht zal worden aangehouden zal het dossier a.s. donderdag niet met de verdachten worden besproken. Gelet op uw standpunt en dat van de officier van justitie, mede gezien de 17e en 18e aanvulling van het zaaksdossier, heeft de rechtbank op voorhand besloten om de DNA deskundigen evenals de gedragsdeskundige in een later stadium ter zitting te horen. Dan zal daarbij ook het aanvullend onderzoek, dat recent door de rechter-commissaris is bevolen, betrokken kunnen worden.”
Het door de rechtbank gegeven bevel tot medebrenging van verzoekster is telefonisch ingetrokken.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek berust in de kern op het volgende. Het beginsel van hoor en wederhoor is meermalen geschonden. De meervoudige kamer heeft de toezegging van de teamvoorzitter dat op de zitting beslist zou worden over een al dan niet inhoudelijke behandeling genegeerd. Zonder verzoek daartoe is besloten de zaak niet inhoudelijk te behandelen. Nieuwe ontwikkelingen waren daartoe de aanleiding. Er is dus gecommuniceerd tussen het openbaar ministerie en de meervoudige kamer. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hoe vaak, wat de communicatie inhield en wat de inhoud van de ontwikkelingen waren is buiten het zicht van de verdediging gebleven.
2.2
De verdediging is niet in de gelegenheid gesteld om een visie te geven met betrekking tot het verzoek om uitstel van de inhoudelijke behandeling. Er was gelet op de mededeling van de teamvoorzitter geen reden om ongevraagd die visie te geven. Het gewekte vertrouwen dat de behandeling doorgang zou vinden is daarmee geschonden. Ter zitting bleek het bevel tot medebrenging te zijn ingetrokken. Eerst werd gezegd dat er een schriftelijk besluit daartoe was, maar later bleek er geen besluit met betrekking tot de intrekking van het bevel medebrenging te zijn. Ook is geen hoor en wederhoor toegepast op de beslissing om niet tot het horen van de DNA deskundigen over te gaan.

3.Het standpunt van het openbaar ministerie

Namens het openbaar ministerie heeft een van de officieren van justitie aangevoerd dat naar aanleiding van een rapportage van het NFI door de politie nader is gerechercheerd en er twee nieuwe verdachten zijn aangehouden. Zowel de betrokken raadslieden als de meervoudige kamer zijn van het begin af aan telefonisch dan wel per e-mail van deze ontwikkelingen op de hoogte gebracht. Het betreft een procedurele aangelegenheid met als enig doel de waarheidsvinding. Er heeft nog geen inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en het kan met de zaak van verzoekster nog alle kanten op. Van enige vooringenomenheid van de rechters is geen sprake.

4.De reactie van de rechters

De voorzitter van de meervoudige kamer heeft mede namens de andere rechters, het volgende medegedeeld. Aan het eind van de middag van 6 september 2012 heeft de officier van justitie telefonisch contact opgenomen met de mededeling dat er nieuwe ontwikkelingen waren. In eerste instantie is besloten om af te wachten in hoeverre er toch een inhoudelijke behandeling kon worden gehouden. Vervolgens kwam de e-mail van 13 september 2012 van het openbaar ministerie met daarin nieuwe ontwikkelingen vermeld. In die e-mail werd een verzoek gedaan om aanhouding. Omdat de uitslag van het nadere onderzoek de belangen van verzoekster konden raken is tot aanhouding van de inhoudelijke behandeling besloten. Dat is op 13 september 2012 aan alle betrokkenen medegedeeld. Op die e-mail kwam een reactie van de raadsman van de andere verdachte, welke ook naar de raadsman van verzoekster was verzonden. Toen na vijf dagen geen reactie van de raadsman van verzoekster was ontvangen is besloten ook het horen van de getuigen-deskundigen uit te stellen. Het standpunt van de meervoudige kamer is dat het niet in het belang van verzoekster was de zaak inhoudelijk te behandelen terwijl het onderzoek nog niet was afgerond. Het bevel tot medebrenging is ingetrokken uit betrokkenheid jegens haar. De zaak zou immers inhoudelijk niet worden behandeld. Van vooringenomenheid jegens verzoekster is op geen enkele wijze sprake.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.2
De rechtbank verstaat de kern van de grieven van verzoekster waarop zij haar wrakingsverzoek doet berusten aldus dat er tussen het Openbaar Ministerie en de meervoudige kamer contacten zijn geweest in de voorbereiding van deze zaak, waarvan zij niet op de hoogte is gesteld en waarop zij daardoor niet haar visie heeft kunnen geven. Aldus is volgens verzoekster het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, waardoor verzoekster er niet meer op kan vertrouwen dat de leden van de meervoudige kamer jegens haar onpartijdig en niet vooringenomen zijn. Daargelaten de vraag of een eventueel vastgestelde schending van hoor en wederhoor in alle gevallen ertoe leidt dat de betrokken rechter blijk heeft gegeven van gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid of daardoor de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, vastgesteld kan worden dat de meervoudige kamer de raadsman van verzoekster steeds op de hoogte heeft gehouden van alle ontwikkelingen en (voorgenomen) beslissingen in deze procedure, met uitzondering van de intrekking van het bevel medebrenging van verzoekster. Dat aan de raadsman niet met zoveel woorden is gevraagd op ieder bericht te reageren, betekent niet dat het de raadsman van verzoekster niet vrijstond voorafgaand aan de zitting zijn visie te geven op de door hem ontvangen berichten van de meervoudige kamer. De raadsman van de medeverdachte van verzoekster heeft van die vrijheid ook gebruik gemaakt. Ter zitting heeft de raadsman van verzoekster meegedeeld dat hij op 13 september 2012 kennis heeft genomen van het bericht van de voorzitter van de meervoudige kamer van die dag, zodat vaststaat dat hij ook daarmee bekend was.
Behoudens ten aanzien van de niet aan de raadsman meegedeelde intrekking van het bevel medebrenging ontbreekt dan ook de feitelijke grondslag aan het verzoek. De intrekking van het bevel medebrenging is telefonisch door of namens de voorzitter van de meervoudige gedaan. De meervoudige kamer heeft die intrekking gemotiveerd door er op te wijzen dat dit in het belang van verzoekster was, die eerder had laten blijken zeer op te zien tegen verschijning ter zitting. Indien deze telefonische intrekking van dat bevel al zou moeten worden beoordeeld als een onvolkomenheid die de rechtbank zou moeten worden aangerekend, dan kan zij toch geen grond voor toewijzing van het verzoek tot wraking opleveren, nu niet kan worden gezegd dat de beslissing tot intrekking van dat bevel en het telefonisch doorgeven van die intrekking niet anders kan worden verklaard dan door vooringenomenheid van de meervoudige kamer jegens verzoekster.
6. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, mrs. R.H. de Vries en M. van Walraven, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 21 september in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.