ECLI:NL:RBAMS:2012:9195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
AWB 10-3078
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aflossingscapaciteit van een AOW-pensioen in het kader van terugvordering onverschuldigde kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde woonachtig in het buitenland, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de maandelijkse inhouding op zijn AOW-pensioen, die was vastgesteld op € 422,44, ter voldoening van een vordering van € 24.117,61 wegens onterecht ontvangen kinderbijslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering het gevolg is van een schending van de informatieverplichting van eiser. Eiser stelde dat hij financieel niet rond kon komen met de vastgestelde aflossingscapaciteit, gezien zijn verantwoordelijkheden voor zijn zes kinderen en de medische kosten van twee van zijn kinderen.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in redelijkheid de aflossingscapaciteit heeft kunnen vaststellen op € 422,44, en dat hij daarbij rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Aangezien eiser in het buitenland woont, was verweerder niet verplicht om rekening te houden met de regels over de beslagvrije voet. De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde aflossingscapaciteit redelijk was, gezien de situatie van eiser en de hoogte van de remigratie-uitkering in Turkije.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3078 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. R. Niemer,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. P.C.J. van de Nes.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat met ingang van januari 2010 maandelijks een bedrag van € 500,- wordt ingehouden op het AOW-pensioen van eiser ter voldoening van de vordering van € 24.117,61 wegens onterecht ontvangen kinderbijslag.
Bij besluit van 11 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard (het bestreden besluit) en beslist dat met ingang van januari 2010 maandelijks een bedrag van € 422,44 wordt ingehouden op het AOW-pensioen van eiser ter voldoening van de openstaande vordering.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van 20 april 2011 behandeld. Eiser noch zijn gemachtigde was verschenen op die zitting. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.Y. van den Berg. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend omdat was gebleken dat eiser noch zijn gemachtigde een uitnodiging voor de zitting had ontvangen.
De zaak is opnieuw behandeld op de zitting van 14 juli 2011. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder was - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en daarbij het vooronderzoek hervat vanwege stukken die ter zitting van de kant van eiser naar voren zijn gebracht. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de stukken en vertalingen van Turkse stukken over te leggen.
De zaak is ten slotte op 26 april 2012 ter zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde mr. Van de Nes.

Overwegingen

1. Feiten en standpunten van partijen
1.1.
Eiser ontvangt een AOW-pensioen van verweerder. Verweerder heeft op eiser een vordering van € 24.117,61. De vordering is met ingang van 14 augustus 2009 direct opeisbaar geworden.
1.2.
Bij primair besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat op zijn AOW-uitkering maandelijks een bedrag van € 500,- zal worden ingehouden om zodoende zijn schuld bij verweerder te voldoen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aflossingscapaciteit. Dit bezwaar heeft verweerder aangemerkt als een bezwaar tegen het feit dat geen beslagvrije voet wordt gehanteerd in het buitenland. Met dit bezwaar is tevens uitstel van betaling verleend.
1.3.
Verweerder heeft na bezwaar eisers aflossingscapaciteit van € 500,- verlaagd naar
€ 422,44 per maand. Hij heeft voor het bepalen van de beslagvrije voet aansluiting gezocht bij de Remigratie-uitkering. De maximale remigratie-uitkering voor een gehuwde in Turkije bedroeg in 2010 € 498,23 per maand. Dit bedrag is verlaagd met het bedrag van eisers Turkse pensioen van € 55,-. Eisers AOW-pensioen bedraagt € 865,67 netto per maand. Dat betekent dat maandelijks € 422,44 gebruikt kan worden voor betaling van de vordering. Verweerder acht deze aflossingscapaciteit redelijk, nu de beslagvrije voet van € 443,23 hoger ligt dan het brutominimumloon in Turkije. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening is gehouden met de situatie van eiser. Eiser is in bezit van een eigen woning. Er kan dus aangenomen worden dat eiser vermogen heeft. Gelet op eisers persoonlijke omstandigheden hoeft eiser zijn vermogen vooralsnog niet aan te wenden om zijn schuld te voldoen.
1.4.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij financieel niet kan rondkomen als hij per maand € 422,44 op de schuld moet aflossen. Hij moet zijn zes kinderen - die allen thuis wonen - met zijn AOW-pensioen onderhouden. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de lening die hij nodig had om het huis bewoonbaar te maken. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat één van eisers kinderen gehandicapt is en een ander kind kanker heeft. Een deel van de medische kosten dient eiser zelf te betalen. Hij kan daarom maximaal € 50,- per maand aflossen.
2.
Wettelijk kader
2.1.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) wordt de kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
2.2.
Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de AKW kan indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.3.
Ingevolge artikel 24b van de AKW kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald.
2.4.
Dit is thans de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (hierna: de Regeling).
2.5.
In artikel 4, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat bij uitstel van betaling vanwege schending van de inlichtingenplicht gebruik gemaakt wordt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat wanneer de schuldenaar de vordering niet binnen 12 maanden kan voldoen, hij zijn vermogen aanwendt binnen zes weken nadat uitstel van betaling is verleend. Het resterende bedrag moet worden voldaan binnen 12 maanden. De schuldenaar hoeft zijn vermogen niet aan te wenden indien hij zekerheid stelt ten genoegen van verweerder. Volgens het vijfde lid van dit artikel stelt verweerder de termijn vast waarbinnen de schuldenaar de vordering moet voldoen als hij de vordering niet kan voldoen binnen 12 maanden en na aanwending van zijn vermogen. Volgens het zesde lid van dit artikel kan verweerder van het bovenstaande afwijken, wanneer toepassing tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt.
3.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken vast dat de vordering die verweerder op eiser heeft het gevolg is van een schending van de informatieverplichting van eiser in het kader van ontvangen kinderbijslaggelden. Het bepaalde in artikel 4 van de Regeling is daarom in dit geschil van toepassing.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de maandelijkse aflossingscapaciteit heeft kunnen vaststellen op € 422,44. Aangezien eiser in het buitenland woonachtig is, hoefde verweerder bij de berekening van de aflossingscapaciteit eigenlijk geen rekening te houden met de in artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde regels over de beslagvrije voet. Desalniettemin heeft verweerder, nadat eiser had aangegeven dat hij de bij het primaire besluit vastgestelde aflossingscapaciteit niet kon voldoen, een beslagvrije voet vastgesteld. Dat verweerder voor de vaststelling hiervan aansluiting heeft gezocht bij de Remigratie-uitkering voor een gehuwde in Turkije in 2010, kan niet als onredelijk worden beschouwd, nu die uitkering hoger ligt dat het bruto minimumloon in Turkije.
3.3.
Voorts heeft verweerder, anders dan eiser heeft gesteld, voldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hoewel eiser namelijk zijn schuld met de vastgestelde aflossingscapaciteit niet binnen één jaar zal kunnen voldoen, heeft verweerder hem, niettegenstaande het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de Regeling, (vooralsnog) niet verplicht zijn eigen vermogen (het huis) aan te wenden om de schuld te voldoen.
3.4.
De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
3.5.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, rechter,
in aanwezigheid van mr. N. Abu Ghazaleh, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB