ECLI:NL:RBAMS:2012:9206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12-356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door drie verzoekers, die verdachten waren in een strafzaak geregistreerd onder verschillende parketnummers. De verzoekers waren van mening dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij een verzoek om bepaalde stukken aan het procesdossier toe te voegen hadden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat een wrakingsverzoek niet bedoeld is om rechterlijke beslissingen aan de orde te stellen, zelfs niet als deze beslissingen in het nadeel van de verzoekers uitvallen. De rechtbank benadrukte dat de vrees van de verzoekers voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechters hadden hun beslissing gemotiveerd en de rechtbank vond dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de stand werd voortgezet waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de meervoudige kamer, en er stond geen voorziening open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 18 september 2012 gedane en onder rekestnummer
HA RK 12-356 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker 1],
[verzoeker 2],
en
[verzoeker 3],
domicilie gekozen ten kantore van mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede,
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. G.M. van Dijk, C. Kraak en B.C. Langendoen, leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek, met bijlagen, van 18 september 2012;
  • proces-verbaal van de terechtzitting van 17 september 2012, waarop de strafzaak tegen verzoekers is behandeld;
  • een schriftelijke reactie van de rechters op het wrakingsverzoek.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 november 2012, alwaar namens verzoekers advocaat mr. Sas is gehoord, die gebruik heeft gemaakt van een pleitnota, en de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. Van Dijk. De overige leden van de kamer waren eveneens ter zitting aanwezig. Voorts heeft de officier van justitie mr. V.S.Th. Leenders het woord gevoerd. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoekers zijn verdachten in een strafzaak geregistreerd onder parketnummers 13/845026-09 ([verzoeker 2]), 13/845027-09 ([verzoeker 3]) en 13/993039-10 ([verzoeker 1]).
Tijdens de terechtzitting op 17 september 2012, waarop de strafzaak tegen verzoekers is behandeld, hebben verzoekers aan de rechtbank gevraagd om stukken uit het zogenaamde tripartiete overleg (overleg tussen de FIOD-ECD, toezichthouders en Openbaar Ministerie, wrk) toe te voegen aan het procesdossier. De rechters hebben het verzoek, na beraad in de raadkamer, afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“De verdediging wil mogelijk een verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie voeren omdat in haar ogen in de onderhavige zaak ten onrechte gebruik is gemaakt van het strafrecht daar waar het volgens de verdediging in de rede lag de zaak (fiscaal) bestuursrechtelijk af te doen. In de aangifte van de AFM (…) staat uitgebreid beschreven wat de gang van zaken is geweest die heeft geleid tot de aangifte. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie de beslissing genomen de verdachten strafrechtelijk te vervolgen. Het is op grond van het opportuniteitsbeginsel in beginsel aan het Openbaar Ministerie wie er al dan niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Bij de inhoudelijke behandeling zal de aangifte van de AFM aan de orde komen en zal de discussie over de aanloop van de strafzaak kunnen plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat het op dit moment niet noodzakelijk is dat de TPO-stukken, die zijn opgemaakt naar aanleiding van een intern overleg waarvan het vertrouwelijk karakter in beginsel dient te worden gerespecteerd, aan de verdediging moeten worden verstrekt.”
Het onderzoek is op 17 september 2012 in alle zaken voor onbepaalde tijd geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking richt zich tegen de hiervoor weergegeven tussenbeslissing en is gebaseerd op de navolgende, zakelijk weergegeven en ter zitting mondeling toegelichte, gronden. Door de weigering de TPO-stukken aan het dossier toe te voegen is aan de verdediging de mogelijkheid ontnomen om in het kader van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te onderzoeken of het Una Via beginsel is geschonden. Verzoekers menen dat er goede redenen zijn om de zaak bestuursrechtelijk af te doen. Het is daarom van belang kennis te nemen van de definitieve afweging, om te komen tot een aangifte gevolgd door een vervolgingsbeslissing. Door het proces verbaal van aangifte van de AFM voldoende te achten voor de beoordeling of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging, verenigen de rechters zich kennelijk met het standpunt van de AFM en daardoor hebben zij de schijn van vooringenomenheid op zich geladen.

3.De reactie van de rechters

De rechters hebben schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek en daarbij is kort samengevat het volgende naar voren gebracht. De stelling van verzoekers dat de rechtbank haar beslissing heeft gemotiveerd door te oordelen dat de aangifte door de AFM voldoende inzicht geeft betreffende de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk kan zijn in de vervolging en dat de rechtbank die aangifte voldoende acht om die ontvankelijkheid te beoordelen, mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de aangifte alleen genoemd als aanleiding van de strafzaak en daarbij opgemerkt dat deze aangifte bij de inhoudelijke behandeling uitgebreid zal worden besproken. De rechtbank heeft in haar beslissing niet meer gezegd dan dat het niet noodzakelijk bevonden is voordat de officier van justitie zich heeft uitgelaten over de vervolgingsbeslissing, de verdediging over de TPO-stukken zou moeten kunnen beschikken.

4.De reactie van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. De rechters hebben een procesbeslissing genomen, waarbij zij het noodzakelijkheidscriterium juist hebben toegepast. Die beslissing zegt niets over een inhoudelijk oordeel met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Verzoekers zijn het niet eens met die beslissing, maar dat kan geen grond zijn voor wraking. De beslissing is niet zozeer onbegrijpelijk dat daaruit vooringenomenheid zou kunnen worden afgeleid. Er is voorts geen fiscaal feit ten laste gelegd en de verdachten zijn ook niet bestuursrechtelijk beboet.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
In het onderhavige geval is het verzoek tot wraking gegrond op een rechterlijke beslissing, inhoudende de afwijzing van een verzoek van verzoekers bepaalde stukken toe te voegen aan het procesdossier. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om rechterlijke beslissingen waarmee verzoekers het niet eens zijn, aan de orde te stellen. De juistheid of onjuistheid van een genomen (tussen)beslissing staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Een door de rechter genomen (tussen)beslissing, ook als deze in het nadeel van verdachte uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt geen grond voor wraking.
5.5.
Dit zou alleen anders kunnen zijn indien, in het licht van de feiten en de omstandigheden van het geval, een genomen beslissing, waaronder de motivering van de beslissing, zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
5.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de onderhavige tussenbeslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering daarvan niet. Anders dan verzoekers menen hebben de rechters daarbij geen oordeel uitgesproken over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op grond van de aangifte van de AFM, maar de feitelijke gang van zaken geschetst.
Het betoog van verzoekers dat door de beslissing de procedure vertraging oploopt, zoals ter zitting bij de behandeling van het wrakingsverzoek naar voren is gebracht, is tardief ingebracht. De wrakingskamer hecht er echter aan op te merken dat dit evenmin een grond voor wraking oplevert.
De vrees van verzoekers dat de rechters vooringenomen zijn, is dan ook in geen geval objectief gerechtvaardigd.
5.7.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. R.H. de Vries en M.G. Tarlavski - Reurslag, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2012.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.