ECLI:NL:RBAMS:2012:9209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12-391
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet tijdig gedaan en niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 25 oktober 2012 was ingediend door twee verzoekers, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.W. Verhoef en mr. B.W.M. Zegers. Het verzoek was gericht tegen de rechters mrs. A.A.M. van Oosten, C.P.E. Meewisse en C.W. Inden, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoekers niet onmiddellijk na de zitting van 30 augustus 2012, waar de gronden voor de wraking zich zouden hebben voorgedaan, tot indiening zijn overgegaan. De rechtbank heeft overwogen dat de verzoekers, ondanks dat mr. Verhoef niet aanwezig was, voldoende gelegenheid hadden moeten hebben om hun standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek, omdat zij niet tijdig hebben gereageerd op de omstandigheden die aanleiding gaven tot het verzoek. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat, zelfs indien het verzoek tijdig was ingediend, het ook inhoudelijk zou zijn afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van verzoekers dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer heeft de verzoekers ook niet ontvankelijk verklaard in een tweede wrakingsverzoek dat tijdens de behandeling van het eerste verzoek werd ingediend. De rechtbank heeft de zaak voortgezet in de stand waarin de procedure zich bevond, en heeft bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekers tegen mr. Van Oosten niet in behandeling zullen worden genomen, gezien de lichtvaardige wijze waarop de verzoeken waren ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 25 oktober 2012 gedane en onder rekestnummer
HA RK 12-391 ingeschreven ver­zoek van:
[verzoeker 1], wonende te [woonplaats 1] advocaat: mr. J.W. Verhoef en [verzoeker 2], wonende te [woonplaats 2], advocaat: mr. B.W.M. Zegers.
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. A.A.M. van Oosten, C.P.E. Meewisse en C.W. Inden, leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechters.

Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek, met bijlagen, van 25 oktober 2012;
  • proces-verbaal van de terechtzitting van 30 augustus 2012, waarop de strafzaak tegen verzoekers is behandeld, met bijlagen;
  • brief van mr. Zegers aan mr. Van Oosten van 9 oktober 2012;
  • brief van mr. Van Oosten aan mr. Zegers van 12 oktober 2012;
  • een schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het wrakingsverzoek.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 november 2012, alwaar namens verzoekers mr. Verhoef en mr. Zegers zijn gehoord. Namens de rechters is mr. Van Oosten gehoord, die een pleitnota heeft overgelegd. De overige leden van de kamer waren eveneens ter zitting aanwezig. Van deze behandeling is geen proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoekers zijn verdachten in een strafzaak geregistreerd onder parketnummers 13/845063-04 ([verzoeker 1]), 13/845065-04 ([verzoeker 2]).
In het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 augustus 2012 is onder meer het volgende opgenomen: “de voorzitter vraagt mr. Verhoef zakelijk te zijn en in dupliek slechts te reageren op hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht. mr. Verhoef verklaart, zakelijk weergegeven: Ik heb aangegeven welke handicap ik heb (de rechtbank begrijpt dat mr. Verhoef verwijst naar gehoorproblemen waarvan hij eerder op de zitting melding maakte). U loopt me te pushen en ik wil dat u mijn handicap respecteert. Als u dat niet doet ga ik u wraken. (…) mr. Zegers verklaart, zakelijk weergegeven: Het probleem in deze zaak is dat de officier van justitie geen inhoudelijke reactie geeft. Als voorzitter zou ik dat niet negeren, aangezien het uw taak is de waarheid te vinden. U zit vrij passief op uw stoel (…). U bent een vleesgeworden audioapparaat. Dat vind ik betreurenswaardig. (…)” Na schorsing van de zitting wegens beraadslaging in de raadkamer is de zaak hervat. In het proces verbaal is voorts het volgende opgenomen: “De voorzitter constateert dat mr. Verhoef niet meer in de zittingszaal aanwezig is. mr. Koopman verklaart, zakelijk weergegeven: Ik neem waar voor mr. Verhoef. (…) de voorzitter wendt zich (…) tot mr. Zegers en deelt hem mee dat de wijze waarop de rechtbank door mr. Zegers is bejegend bijzonder onprettig is overgekomen. Deze bejegening is een advocaat onwaardig en de opmerking dat de rechtbank een vleesgeworden audioapparaat is, komt dicht in de buurt van een belediging. De voorzitter herinnert mr. Zegers aan de door hem afgelegde advocateneed de rechtbank te respecteren en de rechtbank verwacht dat een dergelijke bejegening in het vervolg niet meer zal plaatsvinden. Ook vond de rechtbank de agressiviteit en de toon waarop mrs. Verhoef en Zegers de rechtbank bejegenden, onbetamelijk en zeer kwalijk. Dat geldt ook voor de opmerkingen richting het Openbaar Ministerie inhoudende dat leugens zijn verkondigd. Dergelijke insinuaties dienen te worden onderbouwd en daarvoor kunnen de raadslieden andere termen bezigen. (…) de voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank het volgende mee: De inhoudelijke behandeling van de zaken zal op 4 februari 2013 starten en in de weken 6 en 7 van 2013 plaatsvinden. de officier van justitie dient het bewijsmiddelenoverzicht inclusief de nadeelsberekening uiterlijk twee weken voor de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank en de verdediging over te leggen. (…)”
Per brief van 9 oktober 2012 heeft mr. Zegers aan mr. Van Oosten onder meer geschreven dat het hem is ontgaan dat de rechtbank de officier van justitie heeft opgedragen om 14 dagen voor de volgende zitting het bewijsmiddelenoverzicht te verstrekken. Deze termijn betekent dat de verdediging maar kort de tijd krijgt om daarop te reageren, hetgeen met betrekking tot de nadeelsberekening onevenredig nadelig is voor de verdediging. De verdediging is genoodzaakt deze te laten toetsen door een deskundige. Bij de rechter-commissaris heeft de officier van justitie gezegd dat zij hoopt dat de nadeelsberekening uiterlijk begin november 2012 gereed zal zijn, maar heeft daarvoor geen garanties gegeven. Mr. Zegers verzoekt in het licht daarvan de officier op te dragen uiterlijk begin november 2012 de nadeelsberekening aan de rechtbank en de verdediging over te leggen.
Per brief van 12 oktober 2012 heeft mr. Van Oosten op voormelde brief gereageerd. Daarin is onder meer het volgende vermeld: “De termijn van veertien dagen is ter zitting besproken en u hebt daarop niet afwijzend gereageerd. (…) Mocht blijken dat de gevraagde informatie van het Openbaar Ministerie zodanig is dat de termijn van veertien dagen te kort zou zijn, dan zou een nader uitstel eventueel gerechtvaardigd zijn. (…) Voorshands zie ik geen reden om aan uw verzoek te voldoen.”
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek is gebaseerd op de navolgende voor zover van belang, ter zitting mondeling toegelichte, gronden. De opstelling van mr. Van Oosten heeft verzoekers onaangenaam verrast. Deze gaf niet blijk van enige dossierkennis noch verzoekers een eerlijke en openbare behandeling toe te staan, waarin verzoekers voldoende tijd wordt geboden om de verdediging te voeren. Mr. Van Oosten reageerde geïrriteerd op de door de verdediging noodzakelijk genomen tijd voor het nader toelichten van onderzoekswensen. Dit resulteerde in een herhaaldelijk onderbreken van de verdediging door mr. Van Oosten. Hierdoor, alsmede gelet op het proces-verbaal van de regiezitting van 30 augustus 2012, blijkt dat zich de uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters vooringenomen zijn jegens verzoekers. De rechters verwijten de verdediging ten onrechte een niet zakelijke en daardoor niet professionele opstelling. De rechters geven op geen enkele wijze aan waaruit dit blijkt, maar bedienen zich waar het uitkomt van een niet met de werkelijkheid overeen komende weergave. Uit het proces-verbaal blijkt overigens dat de verdediging zich betamelijk heeft opgesteld.
Voorts is de termijn van 14 dagen die aan de verdediging is gegeven om te reageren op de nadeelsberekening volstrekt onbegrijpelijk. Bovendien is het onjuist dat deze termijn ter zitting is besproken en geaccepteerd door de verdediging. Dit is een misleidende voorstelling van zaken en tegelijkertijd een uiting van het bestaan van partijdigheid bij de rechters. Nu de rechters de verdediging het werk onmogelijk maken en nalaten haar afwijzing van de vele verdedigingsverzoeken, waaronder het toestaan van wederhoor, te motiveren, kan tot geen ander oordeel worden gekomen dan dat de rechters vooringenomen zijn.
3. De reactie van de rechters
Ter zitting is door mr. Van Oosten in de eerste plaats naar voren gebracht dat de verzoeken volgens de rechters te laat zijn ingediend, zodat verzoekers niet ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Inhoudelijk voeren de rechters het volgende aan. De zitting van 30 augustus was een regiezitting, die vooraf gaat aan een inhoudelijke behandeling. Voorafgaand aan de regiezitting was de rechtbank anders samengesteld. De nieuwe rechters hebben van alle stukken kennis genomen. Mr. Verhoef en mr. Zegers hebben opnieuw verweer gevoerd en verzoeken gedaan en daartoe alle gelegenheid gekregen, ook voor re- en dupliek. Slechts een enkele keer zijn de raadslieden onderbroken met het verzoek niet in herhaling te vallen. Dat de voorzitter blijk zou hebben gegeven van irritatie moet voor rekening van verzoekers worden gelaten maar is in ieder geval geen grond voor wraking. Dit zelfde geldt voor het verwijt dat de voorzitter geen leiding zou hebben gegeven, en een gebrek aan dossierkennis zou hebben, wat niet wordt onderbouwd. Dat er onjuistheden in het proces verbaal zouden staan is niet gespecificeerd en daarop kan dan ook niet worden gereageerd. Alle beslissingen die zijn genomen zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft zich gestoord aan het optreden van de advocaten die zich bedienden van felle bewoordingen, ook richting het Openbaar Ministerie. Het optreden kwam weinig professioneel over. Het behoort tot de taak van de rechter om daartegen corrigerend op te treden.
De rechtbank heeft de officier voorts opgedragen bewijsmiddelen veertien dagen vóór de volgende zitting te verschaffen. Dit is ter zitting, na raadkamer, medegedeeld. Hierover heeft, anders dan de brief van 12 oktober 2012 wellicht suggereert, geen overleg met partijen plaatsgevonden. Het woord ‘besproken’ is een vergissing. Mochten er redenen zijn die een langere voorbereidingstijd rechtvaardigen, dan zal de rechtbank daar rekening mee houden. De rechters zien niet in wat een en ander met bevangenheid, bevooroordeeldheid of schijn van partijdigheid van doen heeft. 4. De reactie van het Openbaar Ministerie De verzoeken zijn volgens het Openbaar Ministerie niet tijdig gedaan en daarom zijn verzoekers primair niet ontvankelijk. Er zijn geen omstandigheden die zo een lange termijn van indiening rechtvaardigen. Inhoudelijk stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat zij zich niet kan vinden in de standpunten van mr. Verhoef over het optreden van de rechters. De verdediging heeft ruimschoots de tijd gekregen om onderzoekswensen naar voren te brengen en preliminaire verweren te voeren dan wel verweren te voeren met betrekking tot de vordering wijziging van de tenlastelegging. De voorzitter heeft de advocaten op bepaalde momenten verzocht of zij zich wilde beperken tot de voorliggende kwestie, hetgeen tot taak van de rechtbank behoort. De wijze waarop de voorzitter dat heeft gedaan heeft bij de officier van justitie niet de indruk gewekt dat de rechtbank bij de uitvoering van haar taak een grens heeft overschreden. Voorts acht het Openbaar Ministerie het proces-verbaal een juiste weergave van hetgeen ter zitting is verhandeld. De wrakingsverzoeken moeten dan ook worden afgewezen.
5. De beoordeling van het verzoek
de tijdigheid van het verzoek 5.1. Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2. Ingevolge artikel 513 Sv dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die daartoe aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.3. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het verzoek van 25 oktober 2012 te laat ingediend. Het verzoek is deels gegrond op hetgeen ter zitting van 30 augustus 2012 is voorgevallen. Verzoekers hebben nagelaten terstond of hooguit kort na de zitting tot het indienen van een wrakingsverzoek over te gaan. Deze ontijdigheid  geldt evenzeer voor zover het verzoek is gericht tegen de beslissing over de termijnstelling. Verzoekers, althans hun raadslieden, waren daarvan ter zitting immers op de hoogte. Weliswaar was mr. Verhoef niet meer zelf ter zitting aanwezig, maar hij heeft zich laten vervangen door mr. Koopman. Verwacht mag worden dat mr. Koopman aan mr. Verhoef dadelijk na de zitting bericht wat ter zitting is besproken. Ten aanzien van het - overigens in het geheel niet onderbouwde - verwijt dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2012 staan, geldt evenzeer dat het verzoek te laat is gedaan. Onweersproken is immers gebleven dat het proces-verbaal per e-mail van 3 oktober 2012 naar de raadslieden van verzoekers is verzonden. Het is aan de raadslieden om bij eventuele afwezigheid voor adequate vervanging zorg te dragen. Het betoog van mr. Verhoef dat hij wegens verblijf in het buitenland eerst op 22 oktober 2012 kennis heeft kunnen nemen van het proces-verbaal baat hem derhalve niet. Het verwijt dat verzoekers hebben gemaakt ten aanzien van hetgeen in de brief van 12 oktober 2012 is vermeld is, gelet op de datum van indiening van het verzoek, evenmin tijdig. De brief van 9 oktober 2012 is overigens niet mede namens mr. Verhoef geschreven, zodat het betoog van mr. Verhoef dat de brief van 12 oktober 2012 hem ook aangaat niet juist is. Verzoekers zijn in hun wrakingsverzoek van 25 oktober 2012 dan ook niet ontvankelijk.
inhoudelijk
5.4. De wrakingskamer overweegt overigens ten overvloede dat de wrakingsverzoeken, indien tijdig gedaan, ook zouden zijn afgewezen. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.5. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.6. Uit hetgeen verzoekers hebben aangevoerd kan in geen geval worden afgeleid dat de vrees van verzoekers objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer heeft, mede ook gezien de reactie van het Openbaar Ministerie en het feit dat verzoekers nalaten om concreet te maken wat onjuist is in het proces verbaal van de zitting van 30 augustus jl., geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De wrakingskamer ziet niet in waarom de reactie van de voorzitter van de kamer op de opmerking van mr. Zegers (zie 1 onder b.) tot vooringenomenheid zou leiden. Het is de taak van de voorzitter om de orde op de zitting te bewaken, waaronder het handhaven van fatsoensnormen, en de reactie van de voorzitter is alleszins begrijpelijk. Het is voorts aan de rechters om ter zitting eventuele vragen te stellen en opmerkingen te maken die zij noodzakelijk achten. Daar gaan (de raadslieden van) verzoekers niet over.
5.7. Voorts hebben verzoekers een door de rechters genomen beslissing aan de orde gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om rechterlijke beslissingen waarmee verzoekers het niet eens zijn, aan de kaak te stellen. De juistheid of onjuistheid van een genomen (tussen)beslissing staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Een door de rechter genomen (tussen)beslissing, ook als deze in het nadeel van verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt geen grond voor wraking.
5.8. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien, in het licht van de feiten en de omstandigheden van het geval, een genomen beslissing, waaronder de motivering van de beslissing, zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
5.9. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiervan geen sprake. Het feit dat verzoekers zijn onderbroken tijdens hun betoog betekent niet dat zij daarom hun standpunt onvoldoende naar voren hebben kunnen brengen. Dat het recht op een eerlijk proces zou zijn geschonden hebben verzoekers voor het overige niet onderbouwd en kan uit de stukken volstrekt niet worden afgeleid.
Nieuw wrakingsverzoek
5.10. Gedurende de behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Verhoef nogmaals een wrakingsverzoek gedaan op de grond dat mr. Van Oosten bij de behandeling van het initiële wrakingsverzoek naar voren heeft gebracht dat de raadslieden zich tijdens de zitting van 30 augustus jl. onprofessioneel hebben gedragen. Dat getuigt volgens mr. Verhoef van arrogantie en het geloof in de eigen onfeilbaarheid en zou alleen al grond voor wraking opleveren. Voorts heeft mr. Verhoef ook nog om wraking van mr. Van Oosten verzocht op de grond dat op de zitting van de wrakingskamer door deze is gesteld dat de brief van 12 oktober 2012 met betrekking tot overleg over de 14-dagen termijn niet juist is, terwijl nu juist wordt gesteld dat die termijn ambtshalve is opgelegd en medegedeeld.
5.11. Verzoekers dienen in dit tweede wrakingsverzoek eveneens niet ontvankelijk te worden verklaard, nu de gewraakte uitlatingen niet zijn gedaan in het kader van de behandeling van de zaak, maar in het kader van de behandeling van het wrakingsverzoek. Overigens kan het aangevoerde inhoudelijk geen enkele grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek opleveren.
5.12. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek.
5.13. De wrakingskamer acht termen aanwezig te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken (op vergelijkbare gronden als de onderhavige) van verzoekers gericht tegen mr. Van Oosten in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen. De redenen daarvoor zijn dat de wrakingskamer vast moet stellen dat de raadslieden twee keer te laat en op apert onjuiste gronden zijn overgegaan tot het instellen van wrakingsverzoeken. Voorts zijn de lichtvaardige wijze waarop het tweede wrakingsverzoek is ingediend alsmede de emotionele onderbouwing van dat verzoek daarvoor redengevend. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert een volgend wrakingsverzoek (op vergelijkbare gronden als de onderhavige) misbruik van het middel van wraking op.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
  • verklaart verzoekers niet ontvankelijk in het wrakingsverzoek van 25 oktober 2012;
  • verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het ter zitting van de wrakingskamer geformuleerde tweede wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekers tot wraking van mr. Van Oosten (op vergelijkbare gronden als de onderhavige) niet in behandeling zal worden genomen;
  • bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. R.H. de Vries en M.G. Tarlavski - Reurslag, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitge­spro­ken ter open­bare terecht­zitting van 30 november 2012.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.