ECLI:NL:RBAMS:2012:BV0291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-670859-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ISD-maatregel wegens gebrek aan nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van cosmeticaproducten ter waarde van 1374,17 euro, gepleegd op 23 september 2011. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 22 december 2011 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Kwaspen, de vordering tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft verzocht om af te zien van deze maatregel, onder verwijzing naar eerdere beslissingen van het gerechtshof Arnhem die de ISD-maatregel als zinloos hadden beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de officier van justitie niet met voldoende redenen was onderbouwd. Het gerechtshof had eerder geoordeeld dat de voortzetting van de ISD-maatregel voor de verdachte niet zinvol was, en er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en in plaats daarvan de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de waarde van de gestolen goederen en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het advies van GGZ Inforsa meegenomen, dat aangaf dat het recidiverisico hoog was, maar dat er geen mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding waren. Dit advies was echter niet voldoende onderbouwd, wat de rechtbank als een belangrijke reden heeft gezien om de ISD-maatregel niet op te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel in deze zaak niet zinvol was, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf die in verhouding stond tot de gepleegde diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/670859-11 (Promis)
Datum uitspraak: 5 januari 2012.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [1963],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Loth, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 23 september 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (winkel)pand (perceel Linnaeusstraat 119) heeft weggenomen 118, althans één of meer cosmeticaproducten (waarde 1374,17 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Etos, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 september 2011 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (perceel Linnaeusstraat 119) heeft weggenomen 118 cosmeticaproducten (waarde 1374,17 euro), toebehorende aan Etos.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Het bewijs
Nu verdachte het hem ten laste gelegde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en hij of zijn raadsman geen vrijspraak hebben bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering. Zij grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van 23 september 2011, inhoudende de verklaring van [winkelmanager], winkelmanager bij Etos, filiaal Linnaeusstraat 119 te Amsterdam en de aangehechte kopie van de kassabon, alsmede een proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2011, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Zij heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat bescherming van de maatschappij het opleggen van de maatregel rechtvaardigt. Het gerechtshof Arnhem heeft eerder geoordeeld dat voortzetting van de eerder opgelegde ISD-maatregel in het geval van verdachte zinloos was, en deze beëindigd. Dat doet er niet aan af, dat de rechtbank nu weer de ISD-maatregel kan opleggen. De rechtbank toetst, anders dan het gerechtshof, aan de vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en aan die voorwaarden wordt in deze zaak voldaan. Het feit dat verdachte ongewenst verklaarde vreemdeling is, staat volgens de officier van justitie aan het opleggen van de ISD-maatregel niet in de weg, de beveiliging van de maatschappij is immers ook een belangrijk doel van de ISD-maatregel. Daarnaast is dit de tweede maal dat verdachte zich sinds het beëindigen van de maatregel voor de rechter moet verantwoorden.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht af te zien van het opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte is eerder een ISD-maatregel opgelegd. Diens status heeft ervoor gezorgd dat hij tijdens de tenuitvoerlegging van die maatregel niet behandeld kon worden. Het is een zogenoemde ‘kale maatregel’ gebleken. Dit was voor het gerechtshof Arnhem aanleiding om de maatregel te beëindigen. De situatie van verdachte is nadien niet gewijzigd. Verdachte is sinds de beëindiging van de vorige ISD-maatregel lange tijd recidivevrij geweest. De reclassering heeft weliswaar geadviseerd de ISD-maatregel op te leggen, maar maakt hierbij de kanttekening: ‘bij gebrek aan beter’.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een groot aantal cosmeticaproducten. Dit is een ergerlijk feit dat de benadeelde partij overlast en schade heeft toegebracht.
Het is ook zeker niet de eerste keer dat verdachte zich aan een dergelijk feit schuldig maakt. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 september 2011 betreffende verdachte, blijkt dat hij eerder veelvuldig is veroordeeld ter zake van diefstal, onder meer tot onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen.
Ook is het niet de eerste keer dat verdachte een ISD-maatregel tegen zich hoort eisen. Dat gebeurde eerder, en wel ter terechtzitting van 30 juni 2009. In het vonnis van diezelfde datum verklaarde de rechtbank Amsterdam de diefstal van cosmetica bewezen en legde aan verdachte de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren. Tegen dit vonnis is verdachte in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Amsterdam. Bij arrest van 23 december 2009 vernietigde dit gerechtshof het vonnis van de rechtbank, verklaarde de diefstal van cosmetica bewezen en legde aan verdachte de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren. Tevens bepaalde het gerechtshof dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest het gerechtshof diende te berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. De rechtbank veronderstelt dat bedoeld zal zijn dat de rechtbank hierover moest worden bericht (vgl. HR 18 november 2008, LJN: BG1596). Dit heeft het openbaar ministerie gedaan, en bij beslissing van 24 juni 2010 oordeelde deze rechtbank dat de ISD-maatregel moest worden voortgezet. Ook tegen deze beslissing heeft verdachte hoger beroep ingesteld, ditmaal bij het gerechtshof Arnhem. Dat vernietigde bij beslissing in hoger beroep van 9 november 2010 (LJN: BO4249) eerdergenoemde beslissing van de rechtbank, omdat verdere voortzetting van de ISD-maatregel niet zinvol was door een omstandigheid die buiten de macht van verdachte lag. Het gerechtshof beëindigde de ISD-maatregel met onmiddellijke ingang.
Op 24 november 2010 is verdachte door de politierechter te Amsterdam veroordeeld tot een maand gevangenisstraf wegens een winkeldiefstal gepleegd op 14 november 2010. Dit vonnis is onherroepelijk. Sindsdien is verdachte niet meer wegens misdrijven of overtredingen veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het adviesrapport van GGZ Inforsa JVz Amsterdam (verder: Inforsa) van 16 december 2011. In dit rapport meldt Inforsa dat het recidiverisico hoog is, maar dat er geen mogelijkheden zijn voor gedragsbeïnvloeding. De enige vorm van hulpverlening waar verdachte binnen de ISD-maatregel gebruik van kan maken, is hulp bij terugkeer naar Italië. Inforsa benadrukt dat zij het een opmerkelijke gang van zaken vindt dat een reclasseringsadvies ten behoeve van een ISD-zitting is gevraagd. Omdat de ISD-maatregel eerder tussentijds werd beëindigd, acht Inforsa het opleggen van deze maatregel zinloos en vraagt zich af waarom niet is gekozen voor een meer efficiënte behandeling, bijvoorbeeld: overdragen aan de vreemdelingenpolitie en terugbrengen naar het land van herkomst. Als dat laatste niet tot de mogelijkheden behoort, adviseert Inforsa om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met als doel het repatriëren van verdachte naar diens land van herkomst.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat zij aan de criteria dient te toetsen die vermeld staan in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. In zoverre hanteert zij een andere maatstaf dan het gerechtshof bij een tussentijdse beoordeling op grond van artikel 38s Wetboek van Strafrecht (Sr), zij het dat de rechtbank ook nu al toetst of het opleggen van de maatregel zinvol zal zijn (vgl. HR 24 maart 2009, LJN: BH1451) en in zoverre anticipeert op wat er tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel zal gaan gebeuren. Ook is juist dat in deze zaak aan de criteria als genoemd in artikel 38m, eerste lid, Sr is voldaan. Het door verdachte begane misdrijf is een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de vijf jaar voorafgaand aan dit feit ten minste driemaal wegens een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel veroordeeld en op grond van de risico-inschatting van Inforsa moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, terwijl de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist.
Artikel 38m Sr stelt echter ook aanvullende eisen. Zo is in het vierde lid voorgeschreven dat de rechter de maatregel slechts oplegt, nadat hij een met redenen omkleed advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft ontvangen. De rechtbank constateert dat voornoemd advies van Inforsa onvoldoende met redenen is omkleed. Uit het advies spreekt verbazing over de opdracht van het openbaar ministerie en het bevat vrijwel geen onderbouwing van de uiteindelijk geadviseerde ISD-maatregel. Hiermee is niet voldaan aan de wettelijke eis dat een dergelijk advies met redenen omkleed is. De rechtbank ziet hierin een eerste reden om de gevorderde maatregel niet op te leggen.
Daarnaast speelt een belangrijke rol bij de beslissing van de rechtbank dat het gerechtshof Arnhem eerder ten aanzien van verdachte heeft geoordeeld dat voortzetting van de ISD-maatregel zinloos is. Aan de situatie van verdachte is sindsdien niets wezenlijks veranderd. Vanzelfsprekend staat het de rechtbank vrij om een beslissing te nemen die afwijkt van wat het gerechtshof Arnhem heeft beslist, maar het is nu eenmaal een gegeven dat dit gerechtshof de voortzetting van de ISD-maatregel ten aanzien van deze verdachte eerder zinloos achtte. Daaraan doet niet af dat ditzelfde gerechtshof bij beslissing van latere datum in een andere zaak in ongewenstverklaring geen beletsel zag voor voortduring van de ISD-maatregel (gerechtshof Arnhem, 7 maart 2011, LJN: BP9008). De feiten in die zaak zijn immers niet gelijk aan die in de onderhavige.
Het openbaar ministerie heeft in onvoldoende mate onderbouwd waarom de ISD-maatregel nu wel zinvol zou zijn. Dat verdachte sinds het beëindigen van de ISD-maatregel voor een tweede maal wegens het plegen van een misdrijf wordt veroordeeld, is niet doorslaggevend. Dat de maatregel ook dient ter bescherming van de maatschappij is juist, maar doet er niet aan af dat moet worden bezien of oplegging van die maatregel zinvol is. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel niet zinvol, waarmee een tweede reden gegeven is de vordering niet toe te wijzen.
Nu de ISD-maatregel niet aan verdachte zal worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in verhouding staat tot de grote waarde van de door hem weggenomen cosmetica. Voorts heeft bij het bepalen van de hoogte van die gevangenisstraf een belangrijke rol gespeeld dat verdachte reeds vele malen eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op de voorlopige hechtenis (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Jongkind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2012.