ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
505645 / FT RK 11-2811
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing moratorium in verband met dreigende ontruiming huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van een moratorium in het kader van een dreigende ontruiming van een huurwoning. De verzoeker, aangeduid als [A], had een verzoek ingediend om een moratorium te verkrijgen, zodat hij de kans zou krijgen om een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers te treffen. De rechtbank had eerder op 7 december 2011 een voorlopige voorziening verleend, maar moest nu de definitieve beslissing nemen.

Tijdens de zitting op 3 januari 2012 heeft [A] zijn verzoek toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn betalingsproblemen waren ontstaan tijdens zijn detentie van oktober 2010 tot mei 2011. Zijn neef had in die periode in zijn woning verbleven en had verzuimd de huur te betalen, wat resulteerde in een achterstand van € 5.270,50. De stichting Woningstichting Rochdale, de verhuurder, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en stelde dat [A] zich niet als een goede huurder had gedragen, los van de wanbetaling. Rochdale heeft aangegeven dat zij niet zou instemmen met enige betalingsregeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen vertrouwen is dat een minnelijke regeling met Rochdale tot stand kan komen, gezien de omstandigheden die door Rochdale zijn geschetst. De rechtbank oordeelde dat het moratorium, dat schuldeisers zou beletten om een ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen, niet lichtvaardig kan worden toegewezen. Aangezien de rechtbank geen vertrouwen had in de kans van slagen van een minnelijk traject, heeft zij het verzoek tot toepassing van het moratorium afgewezen. De beslissing over het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal in een afzonderlijk vonnis worden genomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 505645 FT RK 11.2811
vonnis 10 januari 2012
Vonnis in de zaak van
[A],
geboren op [datum] te [plaats], [land],
wonende te [postcode plaats], [adres],
- hierna te noemen: [A],
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
postadres: 1100 DM Amsterdam, Postbus 23031,
- hierna te noemen: Rochdale.
1. De procedure
1.1. Ter griffie van deze rechtbank is tegelijk met het verzoek tot toepassing van de
schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als
bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw). De gevraagde voorziening houdt in
het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw.
1.2. Bij beschikking van 7 december 2011 heeft de rechtbank de gevraagde voorziening
gegeven totdat op het verzoekschrift ex artikel 287b Fw is beslist.
1.3. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 3 januari 2012. [A] is ter zitting
verschenen, vergezeld van de heer [B], schuldhulpverlener werkzaam bij MaDi. Namens Rochdale is verschenen mr. N. Vos, die werd vergezeld door de heer [C], werkzaam bij de afdeling bestrijding onrechtmatige bewoning.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. Het verzoek
2.1. [A] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen dan wel – als dat niet lukt – toelating tot de schuldsaneringsregeling zal verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens [A] noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
2.2. Ter zitting van 3 januari 2012 heeft [A] zijn verzoek nader toegelicht en verklaard dat de betalingsproblemen waarin hij thans verkeert met name zijn ontstaan in een periode (van oktober 2010 tot mei 2011) waarin hij gedetineerd is geweest. Zijn neef is in die periode in zijn woning verbleven en heeft verzuimd de vaste lasten te betalen. Er is een achterstand in de huurbetaling ontstaan ten bedrage van (thans) € 5.270,50.
2.3. Namens [A] heeft [B] verklaard dat [A] zich weliswaar niet steeds als een goed huurder gedragen heeft, maar dat één en ander hem niet volledig toe te rekenen is als gevolg van zijn relatief lage intelligentie. Voorts heeft [B] verklaard dat een minnelijke regeling, ook als vast staat dat instemming door Rochdale uitgesloten is, niet kansloos te achten is omdat de mogelijkheid van een verzoek tot een dwangakkoord ex artikel 287a Fw nog open ligt.
3. Het verweer
3.1. Rochdale heeft, onder overlegging van een pleitnotitie met producties, ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd tegen toewijzing van het verzoek. Kort gezegd neemt Rochdale het standpunt in, dat [A] zich, los van de genoemde ernstige wanbetaling, niet als een goed huurder gedraagt. De heer [C] heeft toegelicht dat er bij meerdere huisbezoeken – al dan niet in aanwezigheid van de sterke arm – is geconstateerd dat de woning gebruikt wordt door vele verschillende personen dat bij politie-invallen meermaals drugs in beslag zijn genomen. Rochdale wenst de huurovereenkomst daarom te beëindigen, ongeacht enig betalingsaanbod zijdens [A]. Daartoe zijn reeds gerechtelijke procedures aanhangig.
4. Beoordeling
4.1. Beoordeeld moet worden of de gevraagde voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is om [A] in staat te stellen in het minnelijk traject tot overeenstemming met zijn schuldeisers te komen over een minnelijke schuldregeling.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat een zwaar middel als het moratorium van artikel 287b Fw, dat schuldeisers als Rochdale van hun recht afhoudt om een in kracht van gewijsde gegaan ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen, niet lichtvaardig kan worden toegewezen. Ten minste dient er enig vertrouwen te zijn dat een minnelijke regeling, ten behoeve waarvan het moratorium immers verzocht wordt, een redelijke kans van slagen heeft.
4.3. Gelet op hetgeen namens Rochdale naar voren is gebracht, staat vast dat instemming van Rochdale met enig minnelijk akkoord uitgesloten is, zodat een minnelijke regeling alleen dan tot stand zou kunnen komen indien Rochdale – zoals door [B] naar voren gebracht – uit hoofde van artikel 287a Fw tot instemming gedwongen zou worden. Bij de behandeling van een dergelijk verzoek toetst de rechtbank of een weigerachtige schuldeiser in redelijkheid haar instemming heeft kunnen weigeren, onder afweging van alle betrokken belangen. Gelet op de door Rochdale geschetste, en door [A] niet, dan wel onvoldoende weersproken omstandigheden, gaat de rechtbank er voorshands van uit dat een verzoek ex artikel 287a Fw zijdens [A] de voornoemde toets niet zal kunnen doorstaan.
4.4. Alles overziend heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat een minnelijk traject voldoende kans van slagen heeft om de toepassing van een zwaar middel als het verzochte moratorium te rechtvaardigen. Het verzoek ex artikel 287b Fw zal dan ook worden afgewezen.
4.5. Op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.
4.6. Eén en ander leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Degenaar en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.