ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-676518-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stelselmatige belaging en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 januari 2012 uitspraak gedaan in een zaak van belaging. De verdachte heeft de aangeefster gedurende een periode van enkele dagen gevolgd, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de korte periode van de belaging, de frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte zodanig waren dat deze als stelselmatig kunnen worden gekwalificeerd. De aangeefster merkte pas op de laatste dag van de belaging op dat zij werd gevolgd, maar de rechtbank oordeelde dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ook geldt voor inbreuken waarvan het slachtoffer zich nog niet bewust is.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft zich gedurende de ten laste gelegde periode van 17 tot en met 26 juni 2011 op verschillende manieren op de hoogte gehouden van de activiteiten van de aangeefster, waaronder het volgen en observeren van haar in de openbare ruimte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die als sterk verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd vanwege een autistische stoornis. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was voor de bewezen verklaarde belaging.

De rechtbank heeft besloten om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een maatregel opgelegd voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gezien het gevaar dat de verdachte voor anderen vormt. De rechtbank heeft de vordering van de aangeefster tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld welke schade direct verband hield met het bewezen verklaarde feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de gevolgen van stelselmatige belaging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/676518-11 (Promis)
Datum uitspraak: 5 januari 2012.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.M. Brok en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.I. Bloch, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juni 2011 tot en met 26 juni 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [naam 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte voornoemde [naam 1] eenmaal of meermalen achtervolgd en/of geobserveerd en/of gefotografeerd en/of gefilmd.
3. Voorvragen
3.1 Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat het dossier geen ondertekende klacht ex artikel 164 Wetboek van Strafvordering bevat. Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat het dossier wel een ondertekende klacht bevat. Het verweer wordt daarom verworpen.
3.2. Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ook overigens ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op zondag 26 juni 2011 deed [naam 1] aangifte van belaging door verdachte. Zij was die dag boodschappen aan het doen in een supermarkt aan de Utrechtsestraat te Amsterdam, toen zij ineens verdachte in de winkel zag lopen. Zij herkende hem direct, liet haar boodschappenkar staan en ging met de roltrap van de kelderverdieping waar de winkel gevestigd is naar boven, in de richting van de uitgang. Toen zij bij de uitgang van het gebouw stond, zag zij dat verdachte beneden aan de roltrap stond, dat hij haar zag en dat hij vervolgens met de roltrap naar boven kwam. Verdachte is bij de uitgang aangehouden door de politie. Aangeefster is heel erg angstig en zij ervaart het gedrag van verdachte als heel erg bedreigend. Zij weet dat zij constant in angst zal leven. Aangeefster heeft een klacht ingediend waarin zij met nadruk verzoekt dat tegen verdachte een strafvervolging ter zake van stalking zal worden ingesteld.
Op de mobiele telefoon van verdachte stonden onder andere de volgende notities opgeslagen:
‘21/ju dinsdag’
‘1030 pos [alias 1] niet thuis’
‘Kijken MTV’
‘1430 meis moe Donk post brvbus’
‘2100 weg zwart bruin dikke kont’
‘22/ju woensdag’.
‘0700 ikpont’.
‘0730 aank’
‘0845 fel rose broek zwart jas muts aank regu onbend [alias 2] is’.
‘1230 tram 2’
‘Prinses Irenestraat’
‘1240 kwijt’
‘1710 terug reguli’
‘Gewacht tot 2230 niets’
‘23 juni 2011 donderdag’
‘0730 – lijkt erop niet thuis geweest. ramen en gordijnen hetzelfde misschien met trein, maar dan toch via CS? Kan dus slapen in buurt van Irenestraat’.
‘van 1000 tot 1100 in Mac’
‘1130 weer post ingenomen’
‘1445 dikke donkere vr en kind terug’
‘1945 nog niets lijkt weg Miss vak
’21:45 terug gegaan als terug gaat’
Ook werd op de mobiele telefoon van verdachte een aantal foto’s aangetroffen, te weten:
- Een foto van de woning van aangeefster [naam 1].
- Een foto van aangeefster [naam 1].
- Een foto van een filmset met daarop een actrice gekleed in een rood wit gestreept shirt.
Verder zijn op de mobiele telefoon van verdachte twee films aangetroffen die aaneengesloten zijn opgenomen.
In de notities herkende aangeefster routes die zij heeft gelopen, adressen waar zij is geweest en kleding die zij heeft gedragen. Aangeefster herkende zichzelf in twee films die op de telefoon van verdachte zijn opgeslagen en waarop te zien is dat de persoon die filmde [naam 1] volgde terwijl zij geld pinde en boodschappen deed.2 4
Op de fotocamera van verdachte zijn foto’s van de straat en de woning van aangeefster aantroffen. Deze foto’s zijn gemaakt op 18 juni 2011 om 17.53 uur en 20 juni 2011 om 16.34 uur.
Op een parkeerplaats in Amsterdam, nabij het gebouw waar aangeefster werkzaam was, is de auto van verdachte aangetroffen en in beslag genomen. In de auto zijn onder meer een laptop, fotocamera, notitieblokken, deken, tandenborstel, boter, twee flesjes parfum en voedingsmiddelen gevonden. In het geheugen van de laptop zijn de volgende dagboekaantekeningen opgeslagen:
- “dinsdag 21 juni 2011. Om 10:30 uur lijkt [naam 1] niet thuis te zijn. Ik heb om 13:00 uur de pont naar Amsterdam-Noord gepakt om te kijken of haar auto ook bij het MTV gebouw stond. Haar auto was wederom niet aanwezig. Sinds ik uit detentie ben heb ik haar auto nog niet gezien. Dit is op zicht wel een klein beetje vreemd, maar ik ben ook te weten gekomen dat er opnames zijn geweest in Center Parks en dat ze daar mogelijk met haar auto naar toe is gegaan…..”
- “woensdag 22 juni 2011. Om 07:00 uur heb ik de pont genomen en ben om 730 aangekomen bij de Reguliersbeestraat. Om 0845 gaat er een meisje weg met een fel roze broek en een zwarte jas en een muts. Het is mij onduidelijk of het [naam 1] was maar ik denk het haast niet. 1230 [naam 1] heeft een zwarte jas aan en een spijkerbroek en bruine tas. Ze vertrekt langs de bloemenmarkt naar de Keizersgracht stapt daar voorbij de Albert Heijn in tramlijn 2 richting station Zuid. Daar stapt ze volgens mij uit bij de halte Prinses Irenestraat. Ik heb dit dacht ik wel goed kunnen zien, maar de deur van de tram ging voor mij niet open omdat ik niet wist dat ik op een knopje moest drukken zodat de deuren open gingen. Ik ben teruggerend, maar heb haar niet meer gezien. Ik ben [naam 1] kwijtgeraakt en heb haar vanaf dat moment niet meer gezien……… Ik heb gewacht tot 2230 uur maar er was verder niets meer te zien. Ik denk dat [naam 1] een nachtje bij een vriendin slaapt ofzo. Dit zou kunnen.”
- “donderdag 23 juni 2011. Ben om 0700 met de pont vertrokken en was 730 in Reguliersbreestraat. Heb de hele dag gelopen daar, maar [naam 1] niet gezien. Ze is niet thuis geweest op deze dag. Dit is heel raar. Zou ze gisteren 1230 dan toch gaan zijn logeren? Zal ze me op de dinsdag gezien hebben en niet terug naar huis durven?”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze dagboekaantekeningen heeft gemaakt. Met ‘[alias 1]’ en ‘[alias 2]’ in de teksten die in zijn telefoon zijn aangetroffen doelde verdachte op aangeefster, zo verklaarde hij ter terechtzitting.
Verder vertelde verdachte dat hij op de dag van zijn vrijlating, 17 juni 2011, naar Amsterdam is gegaan en daar naar aangeefster heeft gezocht. Hij parkeerde zijn auto bij de werkplek van aangeefster en zocht er naar haar auto. Verdachte ging vervolgens naar de woning van aangeefster en wachtte daar vijftien tot dertig minuten.
Op zaterdag 18 juni 2011, zondag 19 juni 2011, maandag 20 juni 2011 en dinsdag 22 juni 2011 was verdachte eveneens in Amsterdam.
Op 19 juni 2011 was hij onderweg naar een optreden van aangeefster in Nederweert, maar dat evenement werd vanwege slecht weer afgelast.
Verdachte vertelde dat hij aangeefster op woensdag 22 juni 2011 en zondag 26 juni 2011 heeft gezien en gevolgd. Verdachte verklaarde dat hij in de ten laste gelegde periode op 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23 juni 2011 telkens ten minste twee keer naar de woning van aangeefster ging en elke keer in de directe omgeving daarvan gedurende meerdere uren op [naam 1] bleef wachten. Hij heeft in de ten laste gelegde periode meerdere nachten in zijn auto voor het gebouw van de werkgever van aangeefster overnacht. Op zondag 26 juni 2011 keerde hij na een kort verblijf in [woonplaats] terug naar Amsterdam en maakte een filmpje van aangeefster, waarop te zien is dat hij achter haar aanloopt en haar wil aanspreken. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij informatie over het slachtoffer op internet en via ‘social media’ opzocht. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij wel weet dat aangeefster niet wil dat hij contact met haar zoekt, maar dat hij meent dat ze dat niet zeker kan weten zolang ze hem niet kent.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de filmpjes, de foto’s en de notities die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, de foto’s op de fotocamera van verdachte, de met de hand geschreven notities die bij verdachte thuis zijn aangetroffen (over onder meer 250 meter afstand houden, te kopen goederen en ‘stelselmatig – wanneer toch contact’), alsmede de aangifte van [naam 1]. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de wet niet vereist dat er sprake is van daadwerkelijk fysiek contact. Uit de bewijsmiddelen volgt in de visie van de officier van justitie dat verdachte het slachtoffer tussen 17 juni 2011 en 26 juni 2011 nagenoeg dagelijks heeft gevolgd, daarvan gegevens heeft bijgehouden en foto- en filmopnames heeft gemaakt en meerdere keren lange tijd in de buurt van de woning van aangeefster heeft verbleven. Door deze handelingen heeft verdachte aangeefster gedwongen te dulden dat stelselmatig contact met haar werd gezocht en derhalve inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer, aldus de officier van justitie.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, aangezien het slechts om een periode van negen dagen gaat. Daarnaast is er geen sprake van een stelselmatige inbreuk, nu aangeefster slechts één keer daadwerkelijk last heeft gehad van verdachte, namelijk op 26 juni 2011. Handelingen van verdachte waar het slachtoffer geen weet van heeft kunnen volgens de raadsman niet bijdragen aan een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De feiten in deze zaak hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en verdachte heeft ter terechtzitting openhartig verklaard over zijn gedragingen in de periode van 17 tot en met 26 juni 2011. Waar het hier om gaat is de vraag of het gedrag van verdachte kwalificeert als belaging in de zin van artikel 285b Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdediging heeft in dat kader twee verweren opgeworpen die zich als volgt laten samenvatten. Ten eerste is betoogd dat de ten laste gelegde periode te kort is, om het bestanddeel stelselmatig te kunnen bewijzen en ten tweede betoogde de verdediging dat de omstandigheid dat aangeefster slechts eenmaal heeft gemerkt dat zij werd gevolgd eveneens aan bewezenverklaring van het bestanddeel stelselmatig in de weg staat.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de duur, de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, relevante factoren zijn bij de vraag of sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (vgl. Hoge Raad 22 maart 2011, LJN: BP0096).
In het onderhavige geval hebben de gedragingen plaatsgevonden in een tijdsbestek van ongeveer acht dagen, met een onderbreking van twee dagen. Dat is op zich geen lange periode. In die periode is verdachte echter vrijwel onafgebroken gericht geweest op het volgen van aangeefster. Hij sliep in zijn auto voor het gebouw van haar werkgever, vertrok ’s morgens vroeg richting het huisadres van aangeefster, postte langdurig in (restaurants in) de straat waar aangeefster woonde, controleerde met regelmaat ’s avonds laat nog of zij thuis was, volgde haar in persoon, volgde haar via social media, maakte verslagen van zijn zoektochten en bracht zo een groot deel van het leven van aangeefster in kaart. Deze gedragingen van verdachte zijn zo intens en frequent geweest dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster ondanks de relatief korte periode waarin deze plaatsvond, stelselmatig is.
Het belang dat artikel 285b Sr beoogt te beschermen, is dat van de persoonlijke levenssfeer van personen. Deze levenssfeer verdient ook bescherming tegen inbreuken waar de persoon in kwestie ten tijde van de inbreuk nog geen weet van heeft. In deze zaak heeft aangeefster eerst op 26 juni 2011 ontdekt, dat verdachte sinds 17 juni 2011 inbreuk maakte op haar persoonlijke levenssfeer. Dat doet niet af aan de stelselmatigheid waarmee verdachte de bewuste inbreuk heeft gemaakt en het maakt die inbreuk ook niet minder erg. De gedragingen van verdachte hebben, getuige haar aangifte, ingrijpende gevolgen voor het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
De verweren worden daarom verworpen. De stelselmatigheid van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, kan wel worden bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 17 juni 2011 tot en met 26 juni 2011 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam 1], met het oogmerk die [naam 1] te dwingen iets te dulden, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [naam 1] achtervolgd en geobserveerd en gefilmd.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende:
Blijkens de Rapportage Pro Justitia, Klinische observatie, d.d. 15 december 2011 werd verdachte op 17 oktober 2011 ter observatie opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Heiloo. Verdachte wilde niet meewerken aan de observatie en weigerde te spreken met rapporteurs en behandelaars. Psychiater H. Wind rapporteert dat verdachte gedurende de hele observatieperiode een afwerende, achterdochtige en observerende houding heeft ingenomen. De observatie is voortijdig beëindigd, omdat verdachte grensoverschrijdend gedrag liet zien en voor betrokken medewerkers beangstigende toespelingen maakte. Verdachte weigerde aanwijzingen van de begeleiding op te volgen en bleef hardnekkig verzoeken om contact met een specifiek personeelslid, zo schrijft psychiater Wind.
In het dossier bevindt zich voorts het rapport van het psychiatrisch onderzoek d.d. 10 december 2011 door de psychiater I. Maksimovic, Verdachte heeft aan dit onderzoek geen medewerking verleend. Op basis van het strafdossier, voorgaande Pro Justitia onderzoeken en het observatieverslag van de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Heiloo komt de psychiater tot enkele hypothetische overwegingen. Het rigide, hardnekkige gedrag dat verdachte vertoont zou volgens de psychiater volledig kunnen worden verklaard uit zijn autistische stoornis. Verdachtes stoornis zou in zeer hoge mate kunnen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde gedrag. Verdachte dient zeker als sterk verminderd toerekeningsvatbaar, maar zeer waarschijnlijk als ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Verdachte beschikt naar het oordeel van de psychiater niet over het vermogen om het delictgedrag achterwege te laten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van het psychologisch onderzoek d.d. 15 december 2011 door GZ-psycholoog/psychotherapeut M. van der Hoeven. De psycholoog rapporteert dat verdachte het gedrag, de intenties en emoties van anderen niet goed kan inschatten. Hij is opvallend goed in het onthouden van details. Zijn redenatie is regelmatig niet logisch en hij is wantrouwend naar anderen. Verdachte lijkt in een sociaal isolement te leven. Detentie heeft volgens de psycholoog geen enkel afschrikkend effect op verdachte. Verdachte lijdt aan een autistische stoornis. Er werd geen psychotische stoornis waargenomen, maar er werden wel paranoïde kenmerken geobserveerd. Verdachte kan volgens de psycholoog geen ander gedrag laten zien dan het belagen van aangeefster en kan zijn gedrag niet controleren. De psycholoog concludeert dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Ofschoon de psychiater niet met zekerheid tot de conclusie komt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, geeft wat over verdachte in de diverse rapporten is geschreven de rechtbank wel aanleiding hem als zodanig te beschouwen. Met name het gebleken onvermogen van verdachte om zijn gedrag te controleren en zijn ook ter terechtzitting gebleken vasthoudende maar niet logische en niet te beïnvloeden manier van redeneren, sterken de rechtbank in haar overtuiging dat de door de deskundigen voorgestelde conclusies juist zijn.
Het bewezen geachte feit kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van een autistische stoornis, niet worden toegerekend. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De deskundigen hebben geadviseerd verdachte de maatregel van artikel 37 Wetboek van Strafrecht op te leggen. Maksimovic raadt aan verdachte te laten behandelen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling of in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, en bij die behandeling een specialistisch autismeteam te betrekken.
De raadsman heeft gesteld dat de maatregel van artikel 37 Wetboek van Strafrecht disproportioneel zou zijn c.q. strijdig zou zijn met de regels van subsidiariteit.
De rechtbank acht na te noemen maatregel op zijn plaats, aangezien verdachte gevaarlijk is voor anderen, in het bijzonder voor aangeefster. Zij overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is enige maanden gedetineerd geweest, omdat hij eerder – niet-onherroepelijk – is veroordeeld wegens belaging van aangeefster. Direct na zijn detentie is verdachte begonnen met het volgen van aangeefster. Het gedrag van verdachte kenmerkt zich door een angstaanjagende dwangmatigheid. Gedurende de klinische observatie heeft verdachte zijn gedrag evenmin kunnen beheersen, waardoor de observatie voortijdig werd afgebroken. Verdachte had en heeft geen ziektebesef. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van mening is dat hij geen probleem heeft en dat er niets mis is met hem. Ook heeft verdachte ter terechtzitting gezegd dat hij vindt dat aangeefster niet kan besluiten dat zij geen contact met hem wil, zolang zij hem niet eerst heeft leren kennen. Dit alles duidt op een hoog recidiverisico. Als verdachte niet behandeld wordt, is, zo oordeelt de rechtbank, het risico van aanhoudende belaging groot.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat verdachte een gevaar vormt voor anderen. Het gevaar voor anderen is gelegen in de kans op recidive en ter voorkoming daarvan wordt oplegging van de maatregel van artikel 37 Wetboek van Strafrecht noodzakelijk geacht. Verdachte heeft nimmer geweld tegen het slachtoffer aangewend, maar zoals psycholoog Van der Hoeven in het rapport van 15 december 2011 heeft geschreven, valt niet uit te sluiten dat verdachte op enig moment zijn agressie op aangeefster zal richten. Daar komt bij dat de geestelijke gezondheid van het slachtoffer bij aanhoudende belaging ernstig te lijden zal hebben, wat betekent dat verdachte ook in die zin een gevaar vormt voor de gezondheid van aangeefster.
De rechtbank is daarom van oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis een passende en geboden maatregel is. De rechtbank ziet geen voor verdachte minder zwaar, passend alternatief dat genoemde risico’s evenzeer kan ondervangen. Verdachte dient daarom voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van al de voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2, 5, 14, 15, 17 en 18 op de als bijlage 1 aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen goederen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, gelet op de daarop of –in vervatte informatie over het persoonlijk leven van aangeefster, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De vordering van het slachtoffer bestaat gedeeltelijk uit therapiekosten die zijn gemaakt voor tien consulten van na 17 juni 2011. Deze behandeling is gestart op 30 maart 2011, naar aanleiding van gedrag waarvan aangeefster eerder aangifte heeft gedaan en naar aanleiding waarvan verdachte in eerste aanleg – niet onherroepelijk – wegens belaging is veroordeeld. Ook vordert aangeefster immateriële schadevergoeding wegens de psychische gevolgen van de belaging.
Hoewel geenszins valt uit te sluiten dat aangeefster schade heeft geleden door het gedrag van verdachte, doet zich in deze zaak het probleem voor, dat de rechtbank zich slechts kan uitlaten over de schade die aangeefster heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. Uit de vordering van aangeefster is niet goed op te maken welke deel van haar schade is veroorzaakt door het in deze zaak bewezen verklaarde feit en welk deel verband houdt met de eerder in een andere zaak bewezen verklaarde belaging. Ofschoon de rechtbank begrijpt dat het voor aangeefster een opgave moet zijn om dit onderscheid aan te brengen, leidt het voorgaande er wel toe dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de door aangeefster gevorderde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Heropening van het onderzoek ter terechtzitting en aanhouding van dat onderzoek zouden aangeefster wellicht in de gelegenheid stellen dat onderscheid aan te brengen, maar de rechtbank meent dat een dergelijke beslissing leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat het onderzoek in deze zaak al eerder is aangehouden en dat het belang van een tijdige eindbeslissing in eerste aanleg nu zwaar weegt. Zij zal daarom aangeefster als benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 37 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Verklaart verdachte, [verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte voor de termijn van 1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer hetgeen is vermeld onder de nummers 1, 2, 5, 14, 15, 17 en 18 van de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Verklaart [naam 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Gelast de teruggave aan verdachte van hetgeen is vermeld onder de nummers 3, 4, 6 tot en met 13 en 16 van de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. M.E.B. Nyman en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Jongkind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2012.