ECLI:NL:RBAMS:2012:BV2297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500311 - HA RK 11-293
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtvaardigd belang van de bank bij verwerking van persoonsgegevens in incidentenregister

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek van [A] tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de incidentenregisters van ING Bank N.V. [A] had een betaalrekening bij ING en was betrokken bij frauduleuze transacties waarbij zijn betaalpas en pincode waren gebruikt. ING had de rekening van [A] geblokkeerd en zijn gegevens opgenomen in het incidentenregister, omdat er een gerechtvaardigd belang was om de integriteit van de financiële sector te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden rondom de frauduleuze handelingen voldeden aan de criteria voor opname in het incidentenregister, zoals vastgelegd in de Algemene Bankvoorwaarden en het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. De rechtbank oordeelde dat ING voldoende onderzoek had gedaan naar de betrokkenheid van [A] en dat de registratie van zijn persoonsgegevens in het incidentenregister proportioneel was. Het verzoek van [A] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van ING.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 500311 / HA RK 11-293
Beschikking van 26 januari 2012
in de zaak van
[A],
wonende te --,
verzoeker,
advocaat voorheen mr. R. Grijpstra te Almere, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. J.M. Atema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en ING genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift houdende het verzoek tot verwijdering persoonsgegevens uit incidentenregisters ex artikel 46 Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2011;
- de tussenbeschikking van 20 oktober 2011, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot verwijderen van gegevens uit het interne en externe verwijzingsregister ex artikel 46 Wbp met producties;
- het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op 13 december 2011 met de daarin genoemde stukken, waaronder het herziene verzoekschrift met producties van [A], gedateerd 5 december 2011 en het door ING daartegen aangetekende bezwaar bij brief van 8 december 2011.
1.2. De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. [A] had sinds 9 september 2005 een betaalrekening bij (de rechtsvoorganger van) ING met bankrekeningnummer [1] en had in dat kader de beschikking over een betaalpas.
2.2. Op deze rekeningcourantovereenkomst tussen [A] en ING zijn de Algemene Bankvoorwaarden 2009 van de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de Algemene Bankvoorwaarden), de Voorwaarden Betaalrekening en de Voorwaarden gebruik betaalpassen en creditcards van ING van toepassing, welke, voor zover thans relevant, het volgende bepalen:
“ALGEMENE BANKVOORWAARDEN 2009
(…)
Artikel 10 Persoonsgegevens
De bank mag persoonsgegevens van de cliënt (…) verwerken met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving en de bank bindende gedragscodes en deze binnen de groep waartoe de bank behoort uitwisselen (…), ter voorkoming en bestijding van criminaliteit (…)
Artikel 21 Bewaar- en geheimhoudingsplicht
1. De cliënt moet aan hem ter beschikking gestelde middelen zoals (…) passen, pin- en toegangscodes (…) zorgvuldig bewaren en behandelen. De cliënt moet met persoonlijke pin- en toegangscodes en dergelijke zorgvuldig omgaan en deze geheim houden voor andere personen. (…)
Voorwaarden Betaalrekening
(…)
16 Een betaalinstrument gebruiken
16.1 Bij een betaalinstrument horen vaak gepersonaliseerde veiligheidskenmerken. Bijvoorbeeld (…) een pincode. Deze mogen alleen door u persoonlijk worden gebruikt. Houd deze geheim en neem alle denkbare maatregelen om fraude en misbruik te voorkomen. (…)
64 De Betaalrekening of betaalinstrumenten blokkeren
(…)
64.2 De ING mag de Betaalrekening of uw betaalinstrumenten blokkeren. Bijvoorbeeld als we misbruik of fraude vermoeden. (…)
Voorwaarden gebruik betaalpassen en creditcards
(…)
7 Bewaren
7.1 U moet uw betaalkaart altijd veilig bewaren. (…)
7.2 U moet uw pincode altijd voor uzelf houden. (…)
8 Gebruik
8.1 U moet uw betaalkaart altijd veilig gebruiken. (…)
8.2 U moet de pincode altijd veilig gebruiken. (…)”
2.3. Op 5 mei 2011 is middels internetbankieren op de betaalrekening van [A] een bedrag van EUR 1.750,00 bijgeschreven vanaf ING rekeningnummer [2]. Deze rekening staat op naam van mevrouw [B] te Vinkeveen (hierna: de benadeelde).
2.4. Op 4 en 5 mei 2011 is het saldo van de betaalrekening van [A] veelvuldig gecontroleerd en is diverse malen getracht een bedrag van EUR 250,00 op te nemen, hetgeen niet lukte wegens onvoldoende saldo. Voorafgaand aan de bijboeking van
EUR 1.750,00 is het saldo van de betaalrekening van [A] gedaald naar EUR -6,60. Kort na bijschrijving van voornoemd bedrag van de rekening van benadeelde op de rekening van [A] zijn met de betaalpas en pincode van [A] bedragen van
EUR 250,00 (om 14:56 uur), EUR 1.000,00 (om 14:57 uur) en EUR 490,00 (om 14:58 uur) opgenomen van zijn betaalrekening bij drie verschillende geldautomaten.
2.5. Op 5 mei 2011 om 15:09 uur heeft ING de betaalrekening en betaalpas van [A] geblokkeerd vanwege de verdachte aard van voornoemde transacties.
Wanneer op 8 mei 2011 een poging wordt gedaan om geld op te nemen met de betaalpas van [A] wordt de betaalpas ten gevolge van de blokkade ingeslikt.
2.6. De dochter (en gemachtigde voor de betaalrekening) van benadeelde heeft op
9 mei 2011 melding gemaakt bij ING van het feit dat zonder haar toestemming of de toestemming van haar moeder enkele bedragen van haar moeders betaalrekening zijn overgeboekt naar betaalrekeningen van voor haar en haar moeder onbekende personen, waaronder [A]. Op 10 mei 2011 heeft de dochter van benadeelde aangifte gedaan van oplichting bij de politie Utrecht.
2.7. Op 9 mei 2011 heeft [A] aangifte gedaan van vermissing van zijn paspoort en ING betaalpas bij de politie Flevoland. Het bijbehorende proces-verbaal (met nummer PL25412011032455-1) vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…) Het is mij niet bekend wanneer deze goederen voor het laatst in mijn bezit waren. Deze goederen zijn vermist sinds 9 mei 2011 12:00. (…)”
2.8. Op 9 mei 2011 heeft [A] tevens aan ING te kennen gegeven dat hij zijn betaalpas was verloren. Op verzoek van ING heeft [A] op 23 mei 2011 het proces-verbaal van aangifte van vermissing aan ING ter beschikking gesteld.
2.9. Bij brief van 15 augustus 2011 heeft ING [A], voor zover hier van belang, als volgt bericht:
“(…) In mei 2011 zijn uw gegevens naar voren gekomen in een onderzoek naar fraude. Er is door middel van internet bankieren een bedrag op uw Betaalrekening bijgeschreven, afkomstig van een rekening waarvan de houder geen opdracht noch toestemming voor heeft gegeven. Er is aangifte gedaan bij de politie van frauduleuze handelingen.
(…)
Deze kwestie heeft ertoe geleid dat het voor het bankieren benodigde vertrouwen ernstig is geschaad. Dit is voor ING aanleiding om de relatie met u te beëindigen en uw persoonsgegevens op te nemen in het incidentenregister.
Voor de volledigheid willen wij u vermelden dat de bank nog een vordering op u heeft. (…)”
2.10. ING heeft het bedrag van EUR 1.750,00 dat ten onrechte van de rekening van benadeelde is afgeschreven aan haar vergoed. Het op 15 augustus 2011 nog op de rekening van [A] aanwezige saldo van EUR 582,54 is door ING veilig gesteld. ING heeft incassobureau Interpartes Incasso B.V. opdracht gegeven een vordering van EUR 1.167,46 bij [A] te incasseren.
2.11. Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen, gedateerd
3 maart 2011 (hierna: het protocol), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
2 Begripsbepalingen
In dit Protocol wordt verstaan onder:
(…)
Incident een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals (…) phishing (…)
3.1 Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1 Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (…)
4.1 Doel Incidentenregister
4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
(…)
5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
(…)”
3. Het verzoek en het verweer
3.1. Het verzoek van [A] strekt ertoe dat de rechtbank ING op grond van artikel 46 lid 1 Wbp zal bevelen alle op hem betrekking hebbende persoonsgegevens uit het externe en interne incidentenregister te verwijderen, met veroordeling van ING in de kosten van het geding.
3.2. [A] legt hieraan – kort gezegd – ten grondslag dat hij iedere betrokkenheid bij de frauduleuze handelingen ontkent. ING heeft aldus geen gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 8 sub f Wbp om de persoonsgegevens van [A] te verwerken in de incidentenregisters en registratie daarvan is volgens [A] dan ook onrechtmatig en disproportioneel. [A] stelt in dat kader tevens dat ING geen gedegen onderzoek heeft verricht naar de frauduleuze transacties en zijn vermeende betrokkenheid.
3.3. ING voert gemotiveerd verweer en meent – samengevat – dat de omstandigheden waaronder de onderhavige frauduleuze handelingen hebben plaatsgevonden kunnen worden gekwalificeerd als een incident in de zin van het protocol, hetgeen opname van de persoonsgegevens van [A] in het incidentenregister van ING rechtvaardigt. Er is volgens ING sprake van een voor registratie vereist redelijk vermoeden van oneigenlijk gebruik van de betaalrekening van [A]. Daarnaast heeft [A] geen belang bij zijn verzoek tot schrapping van zijn persoonsgegevens uit het interne incidentenregister van ING, althans weegt dat belang niet op tegen het belang van ING bij handhaving, aldus ING.
Voorts voert ING aan dat zij op grond van de Algemene Bankvoorwaarden en artikel 5.2.1 van het protocol eveneens het recht heeft de persoonsgegevens van [A] op te nemen in het extern incidentenregister, nu vast staat dat de gedragingen van [A] een bedreiging vormen voor de financiële belangen van cliënten van ING, voor ING zelf en voor de financiële sector in het algemeen. ING voert verder nog aan dat zij uitgebreid onderzoek heeft verricht naar de betreffende frauduleuze transacties en dat opname van de persoonsgegevens van [A] in het incidentenregister wel degelijk proportioneel is.
3.4. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
Verzoek betreffende veroordeling ING tot betaling
4.1. [A] heeft het bij het herziene verzoekschrift ingediende verzoek tot veroordeling van ING tot betaling van de bedragen waarop [A] jegens ING ten tijde van de blokkering van de betaalrekening recht had tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Dit verzoek (en het daartegen aangetekende bezwaar zijdens ING) behoeft derhalve geen bespreking meer.
Verzoek betreffende interne en externe incidentenregister
gerechtvaardigd belang?
4.2. Artikel 8 sub f Wbp bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
4.3. [A] stelt dat ING geen gerechtvaardigd belang heeft bij het opnemen van zijn persoonsgegevens in de incidentenregisters nu hij niets van doen heeft met de gestelde frauduleuze handelingen.
4.4. ING voert aan dat zij wel degelijk een gerechtvaardigd belang heeft in de zin van artikel 8 sub f Wbp bij het opnemen van de persoonsgegevens van [A] in de incidentenregisters, namelijk – kort gezegd – de bescherming van de continuïteit en integriteit van financiële instellingen.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat het opnemen van de persoonsgegevens van [A] in de incidentenregisters is aan te merken als een verwerking van persoonsgegevens, waarop de Wbp van toepassing is. Dit artikel schrijft voor dat bij het verwerken van persoonsgegevens een afweging wordt gemaakt tussen het gerechtvaardigd belang van degene die de persoonsgegevens verwerkt in het interne en externe incidentenregister, in casu ING, en het belang van degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt, in casu [A], op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. ING voert aan dat zij bij haar besluit de Algemene Bankvoorwaarden en de voorwaarden van het protocol in acht heeft genomen. Blijkens de preambule van het protocol is het protocol een toelichting op de aanmelding van het incidentenregister bij het College Bescherming Persoonsgegevens. De doelstelling van het incidentenregister is het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector. De rechtbank is van oordeel dat het protocol kan worden beschouwd als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp die voorschrijft, zodat het protocol als uitgangspunt zal gelden bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat ING heeft voldaan aan de opnamecriteria zoals die zijn gedefinieerd in artikel 10 van de Algemene Bankvoorwaarden (zie hiervoor onder 2.2) en in de artikelen 3.1.1 juncto 4.1.1 en 5.2.1 van het protocol (zie hiervoor onder 2.11) en overweegt daartoe als volgt.
4.7. Onweersproken is dat de overschrijving van EUR 1.750,00 van de rekening van benadeelde naar de betaalrekening van [A] een frauduleuze transactie betreft. Vast staat eveneens dat de betaalpas en pincode van [A] zijn gebruikt om het geld van zijn rekening op te nemen. De rechtbank merkt naar aanleiding van de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [A] overgelegde pleitnotities overigens op dat ING niet stelt dat het [A] zelf is geweest die dit heeft gedaan maar dat hij hier op enigerlei wijze zijn medewerking aan heeft verleend.
[A] ontkent elke betrokkenheid bij deze frauduleuze handelingen, maar heeft nagelaten te onderbouwen hoe het volgens hem dan toch mogelijk is dat de fraude is gepleegd met zijn betaalrekening, betaalpas en pincode. Noch voor de vermissing van zijn betaalpas noch voor de frauduleuze transacties via zijn rekening heeft [A] enige verklaring gegeven, hetgeen ook volgt uit het zeer summiere proces-verbaal van aangifte van vermissing (zie hiervoor onder 2.7). Voor zover [A] tijdens de mondelinge behandeling heeft bedoeld te stellen dat de vermissing van zijn betaalpas en de frauduleuze transacties kunnen worden verklaard aan de hand van het feit dat hij diabetespatiënt is, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
4.8. ING voert aan dat de hiervoor onder 2.3 en 2.4 omschreven gebeurtenissen geheel voldoen aan het profiel van een “money mule” zaak, waarbij personen, al dan niet tegen betaling, hun bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking stellen aan fraudeurs die met behulp daarvan op frauduleuze wijze verkregen gelden kunnen opnemen zonder dat hun identiteit bekend wordt. In dat kader wijst ING in het bijzonder op de saldo controles, de omstandigheid dat bij de geldopnames in één keer de juiste pincode werd ingetoetst (terwijl [A] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er géén briefje met zijn pincode daarop bij de pas zat) en het opvallende betaalgedrag van [A] rondom de datum van de frauduleuze transacties. [A] gebruikte zijn betaalpas volgens ING in de periode van februari 2011 tot mei 2011 vrijwel dagelijks voor kleine betalingen bij supermarkten of horecagelegenheden of opnames bij een betaalautomaat van bedragen tussen de EUR 20,00 en EUR 100,00. Op 3 mei 2011 zou [A] laatstelijk een bedrag hebben opgenomen, waarna hij – volgens het proces-verbaal van de politie – pas op
9 mei 2011 ontdekt dat hij zijn betaalpas kwijt is. ING wijst erop dat [A] vanaf februari 2011 nooit eerder gedurende vijf dagen geen gebruik heeft gemaakt van zijn betaalpas. [A] pinde volgens ING regelmatig bij dezelfde geldautomaten in Almere. De op 5 mei 2011 in het kader van de frauduleuze transacties opgenomen bedragen werden echter gepind bij geldautomaten waar [A] normaliter nooit geld opnam. Op
8 mei 2011 werd vervolgens weer gepoogd om bij een van de gebruikelijke geldautomaten EUR 20,00 op te nemen en werd de betaalpas ingeslikt. De betrokkenheid van [A] bij de frauduleuze handelingen vloeit voort uit voornoemde feiten en omstandigheden, aldus ING.
4.9. De rechtbank overweegt dat de blote ontkenning van [A] dat hij iets te maken heeft met de gepleegde fraude, in het licht van hetgeen ING heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat [A] wel degelijk betrokken is geweest bij de frauduleuze transacties, onvoldoende is. ING heeft bij haar verweerschrift voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt, welke door [A] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn weersproken. De rechtbank volgt [A] dus niet in zijn stelling dat ING geen gedegen onderzoek heeft verricht naar (zijn betrokkenheid bij) de frauduleuze transacties. Ten aanzien van de tijdens de mondelinge behandeling geopperde mogelijkheid om camerabeelden in het geding te brengen, is onbetwist gesteld door ING dat dit wettelijk niet is toegestaan. Bovendien acht de rechtbank het overleggen van camerabeelden gelet op hetgeen overigens reeds is aangevoerd door ING niet nodig. De rechtbank overweegt voorts nog dat [A] inconsistente verklaringen heeft afgelegd over de vraag wanneer hij ontdekte dat hij zijn betaalpas kwijt was; op 9 mei 2011, zoals het proces-verbaal van de politie vermeldt, of al op 3 of 4 mei 2011, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande sprake is van een gerechtvaardigde overtuiging van ING dat sprake is geweest van oneigenlijk gebruik van de betaalrekening, betaalpas en pincode van [A] en dat [A] daarbij betrokken is geweest. Met ING is de rechtbank derhalve van oordeel dat de hiervoor beschreven omstandigheden kunnen worden gekwalificeerd als een incident in de zin van het protocol (zie hiervoor onder 2.11), hetgeen opname van de persoonsgegevens van [A] in het interne incidentenregister blijkens artikel 3.1.1 juncto 4.1.1 van het protocol rechtvaardigt.
4.10. Op grond van het voorgaande bestaat eveneens een gerechtvaardigd belang bij opname van de persoonsgegevens van [A] in het externe incidentenregister. Ingevolge het voorgaande staat immers vast dat de gedragingen van [A] een bedreiging vormden voor de financiële belangen van cliënten van ING, zoals benadeelde, voor ING zelf en voor de financiële sector in het algemeen als bedoeld in artikel 5.2.1 sub a van het protocol. Zoals hiervoor onder 4.7 reeds is overwogen, staat de betrokkenheid van [A] bij deze gedragingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast. De benadeelde heeft aangifte gedaan van oplichting bij de politie (zie hiervoor onder 2.6), waarmee tevens voldaan is aan de in artikel 5.2.1. sub b van het protocol gestelde eis.
4.11. De rechtbank concludeert dat ING een gerechtvaardigd belang had om de persoonsgegevens van [A] te verwerken in zowel het interne incidentenregister als het externe incidentenregister.
proportionaliteitstoets
4.12. Op grond van artikel 5.2.1 sub c van het protocol dient in overeenstemming met de Wbp een proportionaliteitsafweging plaats te vinden. [A] stelt in dit verband dat zijn belangen buitenproportioneel worden geschaad nu er volgens hem geen enkel redelijk vermoeden van zijn betrokkenheid bij de fraude voorhanden is. In het licht van hetgeen hiervoor reeds is overwogen, gaat deze stelling niet op. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het belang van ING om de persoonsgegevens van [A] te registreren in de incidentenregisters ter bescherming van de continuïteit en integriteit van haarzelf en financiële instellingen in het algemeen, dient te prevaleren boven de (overigens zeer beperkt toegelichte) belangen van [A]. Dat een registratie in de incidentenregisters, als gesteld door [A], kwetsend is voor [A] doet daar niet aan af.
4.13. Voor zover [A] bedoeld heeft te betogen dat zijn belangen disproportioneel worden geschaad doordat hij beperkt wordt in zijn mogelijkheden om van financiële diensten gebruik te maken, overweegt de rechtbank dat ING onweersproken heeft gesteld dat [A] een convenant rekening kan openen en dat hij wel leningen kan afsluiten bij bankinstellingen die niet zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Banken.
4.14. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van ING en dat aan de proportionaliteitstoets is voldaan.
ING had derhalve het recht om de persoonsgegevens van [A] in zowel het interne als het externe incidentenregister op te nemen. De registratie daarvan kan dan ook niet onrechtmatig worden geacht jegens [A].
Conclusie
4.15. Het verzoek van [A] om alle op hem betrekking hebbende persoonsgegevens uit het interne en externe incidentenregister te verwijderen zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Proceskosten
4.16. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van ING tot op heden begroot op:
Griffierecht EUR 560,00
Salaris advocaat 904,00 (2 punten x tarief II) +
Totaal EUR 1.464,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzochte af;
5.2. veroordeelt [A] in de kosten van het geding, aan de zijde van ING tot op heden begroot op EUR 1.464,00;
5.3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.?