ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-6232 VERROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning van coffeeshop wegens overtreding van de drugswetgeving

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft de intrekking van de exploitatievergunning van de coffeeshop Extase, gelegen aan de Oude Hoogstraat 2 te Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam had op 20 december 2011 besloten de vergunning in te trekken, omdat de exploitant, verzoeker, meer dan 8 kilo softdrugs in voorraad had gegeven aan een medewerker, wat in strijd is met de wet. De voorzieningenrechter oordeelde dat het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid softdrugs een strafbaar feit is en dat de exploitant zijn werknemer opzettelijk in een risicovolle situatie heeft gebracht.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker, die stelde dat de aangetroffen softdrugs niet tot de handelsvoorraad behoorden en dat hij nooit eerder op deze manier was aangesproken door de burgemeester, niet overtuigend geacht. De rechter benadrukte dat de wijze van bedrijfsvoering en het levensgedrag van verzoeker een gevaar voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshop met zich meebrachten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de vergunning in te trekken en dat het besluit tot sluiting van de coffeeshop rechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij het algemene belang van de sluiting van de coffeeshop zwaarder woog dan het belang van verzoeker bij voortzetting van de exploitatie. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/6232 VERROR
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
eigenaar van de coffeeshop Extase
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. M. Veldman,
en
de burgemeester van Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mr. M. Boermans.
Procesverloop
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het bezwaar tegen het besluit van verweerder van 20 december 2011.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M. Boermans. Aan de zijde van verweerder is verder nog verschenen [persoon].
Overwegingen
1. Inleidende overwegingen.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. De besluitvorming van verweerder.
2.1. Verzoeker exploiteert de coffeeshop Extase, aan de Oude Hoogstraat 2 te Amsterdam.
2.2. Bij besluit van 20 december 2011 heeft verweerder de exploitatievergunning (en de gedoogverklaring) voor coffeeshop Extase ingetrokken. Verweerder heeft verzoekster bevolen de exploitatie binnen vier weken na het bestreden besluit te beëindigen. De begunstigingstermijn heeft verweerder hangende deze procedure opgeschort.
2.3. De intrekking van de exploitatievergunning is gebaseerd op artikelen 3.16, derde lid, en 3.24, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening (APV). Verweerder vindt de wijze van bedrijfsvoering en het levensgedrag van verzoeker zodanig dat gevreesd moet worden voor nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat, respectievelijk de openbare orde in de omgeving van de door hem geëxploiteerde coffeeshop.
3. Beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter.
3.1. Op 7 maart 2011 is in de woning van [schoonmaker] aan de [adres] een hoeveelheid van 8683 gram hennep/hasj aangetroffen en 754 voorgedraaide joints. [schoonmaker] is schoonmaker van de coffeeshop van verzoeker. [schoonmaker] bewaart de softdrugs voor verzoeker. Daarnaast voorziet hij de coffeeshop van verzoeker van softdrugs in opdracht van verzoeker.
Verzoeker bestrijdt dat hem slechte bedrijfsvoering en slecht levensgedrag kan worden verweten. De softdrugs die zijn aangetroffen behoren volgens verzoeker niet tot de handelsvoorraad waarvoor een maximale hoeveelheid van 500 gram geldt. Daarnaast is het gebruikelijk dat een coffeeshopeigenaar zelf een voorraad softdrugs heeft om de handelsvoorraad in de coffeeshop aan te vullen. Dat is nooit eerder door verweerder aangemerkt als slechte bedrijfsvoering of slecht levensgedrag.
3.2. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de bij [schoonmaker] aangetroffen hoeveelheid softdrugs van verzoeker niet worden gerekend tot de handelsvoorraad van verzoekers coffeeeshop. Gelet op de definitiebepaling die verweerder heeft neergelegd in artikel III van het Coffeeshopbeleid, gepubliceerd op 9 juli 1999, in het Gemeenteblad 58, moet intergraal tot de handelsvoorraad worden gerekend alle voorraden die nagenoeg direct beschikbaar zijn voor de verkoop vanuit de coffeeshop. De softdrugs die zijn aangetroffen bij [schoonmaker] behoren weliswaar aan verzoeker toe, maar kunnen bezwaarlijk worden aangemerkt als nagenoeg direct beschikbaar. De afstand tussen de coffeeshop en de woning acht de voorzieningenrechter daarvoor te groot.
3.4. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter acht het besluit tot sluiting vooralsnog rechtmatig. In dat geval legt het algemene belang van verweerder bij sluiting van de coffeeshop meer gewicht in de schaal dan het belang van verzoeker bij voortzetting van de exploitatie. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
3.1. Bij de exploitatie van een coffeeshop is sprake van een gedoogsituatie. Om te voorkomen dat een coffeeshop ongewenste effecten voor woon- en leefmilieu, openbare orde en veiligheid meebrengt, zijn strenge (gedoog)voorwaarden gesteld onder andere aan levensgedrag van en bedrijfsvoering door de exploitant.
3.4.1. Verzoeker heeft ruim acht kilo softdrugs voorhanden gehad en heeft daarmee een strafbaar feit begaan. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze hoeveelheid de gebruikelijke voorraad voor een coffeeshop niet ver te boven gaat. Daarnaast heeft verzoeker deze softdrugs in bewaring gegeven bij een werknemer, als gevolg waarvan deze werknemer zich ook schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Bovendien heeft verzoeker zijn werknemer willens en wetens opgezadeld met de risico’s, de problemen en de overlast die het voorhanden hebben en vervoeren van een dergelijke grote voorraad softdrugs met zich brengt. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deze feiten en omstandigheden ten grondslag kunnen en mogen leggen aan het oordeel dat de wijze van bedrijfsvoering en het levensgedrag van verzoeker een gevaar voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon-en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshop, zodat verweerder bevoegd is tot intrekking van de vergunning.
3.5. De voorzieningenrechter is daarbij van oordeel dat verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in vergelijkbare gevallen niet is opgetreden door de exploitatievergunning in te trekken. Gelet op het algemeen belang dat met het onderhavige besluit is gemoeid, is de maatregel van sluiting die verweerder meent te moeten treffen, niet disproportioneel en heeft verweerder in redelijkheid tot intrekking van de vergunning kunnen overgaan.
3.6. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit in bezwaar daarom gehandhaafd kunnen worden. Ondanks het gestelde belang bestaat er dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorziening.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechter eveneens geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D:
SB