ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4821 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres ontving bijstand sinds 1 maart 1997, maar haar uitkering werd herzien en gekort op basis van een onderzoek naar haar middelen. Verweerder stelde vast dat eiseres gemiddeld € 81,66 per maand van haar moeder ontving, wat als inkomen werd aangemerkt. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat deze bedragen als leningen moesten worden beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat de berekeningsmethode van verweerder in strijd was met de uitgangspunten van de WWB. De hoofdregel is dat middelen die in een bepaalde maand zijn verworven, met de bijstand over diezelfde maand verrekend dienen te worden. De rechtbank vond het onjuist dat verweerder zijn berekening uitsluitend had gebaseerd op de verklaringen van eiseres, terwijl er ook harde gegevens, zoals bankafschriften, beschikbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de rechtsgevolgen, waarbij de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 1 juli 2011 met € 40,- per maand werd gekort.

De rechtbank oordeelde verder dat de terugvordering van een bedrag van € 485,87 aan te veel betaalde bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 terecht was, omdat eiseres haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht van € 41,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4821 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. G. Palanciyan,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. D.A Ahmed.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juli 2011 € 81,66 per maand op haar uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) gekort.
Bij besluit van 28 juli 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011. Tevens heeft verweerder een bedrag van € 485,87 aan gemaakte kosten van bijstand van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 31 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen deze primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2012. Eiseres is niet verschenen. Zij is vertegenwoordigd door mr. A.D. Kupelian, kantoorgenoot van mr. Palanciyan. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres ontvangt vanaf 1 maart 1997 bijstand, laatstelijk op grond van de WWB, naar de norm voor een alleenstaande en een toeslag van 20%.
1.2. In het kader van een periodiek heronderzoek heeft verweerder een onderzoek verricht naar de middelen, de woon- en de leefsituatie van eiseres. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het ‘rapport van bevindingen proactie’, met afsluitdatum 8 juli 2011. In dit rapport staat onder meer dat eiseres op 6 juni 2011 een verklaring heeft afgelegd op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Tijdens dit gesprek heeft zij verklaard dat haar moeder weleens een noodstorting voor haar doet, maximaal een keer per maand en dat haar moeder de OV-chipkaart voor eiseres oplaadt. Het geld dat zij van haar moeder krijgt hoeft zij niet terug te betalen. Zij krijgt € 20,- gemiddeld voor haar OV-chipkaart en haar moeder stort € 500,- gemiddeld per jaar, soms iets meer, op haar bankrekening. Daarnaast ontvangt zij € 20,- per maand contant van haar moeder. Op 8 juli 2011 heeft eiseres verklaard dat zij het geld voor het openbaar vervoer ontvangt sinds de OV-chipkaart is ingevoerd, het contante geld vanaf kleins af aan en de overboekingen sedert het overlijden van haar vader.
1.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gift van de moeder van eiseres omgerekend gemiddeld € 81,66 per maand bedraagt en dat dit bedrag als inkomen wordt beschouwd. Dit bedrag wordt gekort op de uitkering van eiseres. Tevens wordt een bedrag van € 485,87 teruggevorderd vanwege ten onrechte of teveel betaalde bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht op bijstand van overheidswege.
2.2. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
2.3. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2.4. Op grond van artikel 31, tweede lid, onder m, van de WWB worden giften niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn.
2.5. Op grond van artikel 45, eerste lid, eerste volzin, van de WWB wordt de algemene bijstand per kalendermaand vastgesteld en betaald.
2.6. Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college de bijstand herzien, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingen verplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.7. Op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB, kan het college de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3. In aanmerking te nemen middelen
3.1. Eiseres heeft gesteld dat de geldbedragen die zij van haar moeder heeft ontvangen dienen te worden aanmerkt als een lening. Deze stelling slaagt niet. Eiseres heeft namelijk in eerste instantie tijdens haar eerdergenoemde gehoor op het kantoor van DWI verklaard dat haar moeder niet wil dat zij deze geldbedragen terugbetaalt. Daar komt bij dat eiseres haar stelling niet met bewijsmiddelen heeft onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld van een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting niet gebleken.
3.2. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de geldbedragen aan te merken zijn als giften. Verweerder komt ter zake van de vraag of het verantwoord is om de giften al dan niet tot de middelen van eiseres te rekenen beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent dan ook dat de rechtbank die beoordeling terughoudend heeft te toetsen. Verweerder voert een beleid waarmee invulling wordt gegeven aan deze beoordelingsvrijheid. Op grond van dit beleid wordt een gift tot de in aanmerking te nemen middelen gerekend indien deze betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand zijn inbegrepen, een vrij te besteden karakter heeft en leidt tot een bestedingsniveau dat onverenigbaar is met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) ziet geen aanknopingspunten om dit beleid onredelijk te achten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 mei 2008, LJN BD1591.
3.3. De rechtbank stelt vast dat verweerders beslissing om de geldbedragen wél als middelen in aanmerking te nemen in overeenstemming met dit beleid. Want de geldbedragen die eiseres van haar moeder ontvangt hebben een vrij te besteden karakter of deze hebben betrekking op kosten (bijvoorbeeld vervoerskosten) die in de algemene bijstand zijn begrepen. Het standpunt van verweerder om deze giften wel als middelen in aanmerking te nemen kan dus de aan te leggen rechterlijke toets doorstaan.
4. Herziening en terugvordering van de bijstand
4.1. Niet is in geschil dat eiseres haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Als gevolg van de schending van deze op haar rustende verplichting heeft eiseres over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 teveel aan bijstand ontvangen. Verweerder is dan ook op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd om de bijstand van eiseres over deze periode te herzien. Hieruit volgt tevens dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd is de teveel ontvangen bijstand over die periode terug te vorderen van eiseres. Verweerder vordert een bedrag van € 485,87 terug van eiseres.
4.2. Verweerder heeft aan de hand van de verklaringen van eiseres (inhoudende dat zij ongeveer € 500,- per jaar op haar bankrekening krijgt bijgestort naast een contant bedrag van € 20,- per maand en € 20,- voor haar OV-chipkaart) becijferd hoeveel geld zij per jaar van haar moeder ontvangt. Verweerder heeft vervolgens dit bedrag omgerekend naar een gemiddeld bedrag per maand en de bijstand over januari 2011 tot en met juni 2011 herzien met dit gemiddeld bedrag. De rechtbank acht deze berekeningsmethode in strijd met de uitgangspunten van de WWB. Immers hoofdregel is dat middelen die in een bepaalde maand zijn verworven met de algemene bijstand over diezelfde maand dienen te worden verrekend. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 45 van de WWB dat de bijstand per kalendermaand dient te worden vastgesteld. Dit betekent dus dat per maand moet worden bekeken of er in aanmerking te nemen middelen zijn.
4.3. De rechtbank acht voorts onjuist dat verweerder zijn berekening uitsluitend heeft gebaseerd op hetgeen eiseres heeft verklaard. Verweerder had zich daartoe niet dienen te beperken omdat harde, concrete, gegevens voorhanden zijn van de geldbedragen die op de bankrekening zijn gestort. Verweerder beschikt namelijk over de bankafschriften. Aan de hand daarvan had verweerder behoren vast te stellen wanneer en welke bedragen eiseres op haar bankrekening gestort heeft gekregen. Zo blijkt uit de bankafschriften in het dossier dat eiseres op 1 april 2011 € 150, -, op 14 maart 2011 € 100, - en op 16 mei 2011 € 50, - van haar moeder heeft ontvangen. Daarnaast heeft zij op 26 april 2011 € 40, - ontvangen van [persoon 1] en [persoon 2] voor oppaswerkzaamheden en op 5 mei 2011 € 150, - van [persoon 3] voor een boot.
4.4. Het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de herziening en de terugvordering van de bijstand, komt dan ook in zoverre dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat het geschil wat betreft de herziening en de terugvordering van de bijstand finaal kan worden beslecht. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.6. Nu uit de bankafschriften blijkt dat eiseres in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 in totaal € 490,- op haar rekening gestort heeft gekregen aan extra inkomsten en zij bovendien heeft verklaard dat zij per maand nog € 20,- contant van haar moeder ontvangt en € 20, - voor haar OV-chipkaart, kan niet worden staande gehouden dat verweerder de bijstand ten onrechte heeft herzien over deze periode. Evenmin kan worden staande gehouden dat verweerder over die periode een te hoog bedrag van eiseres heeft teruggevorderd.
4.7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij psychische klachten heeft en financieel zo zwaar wordt getroffen dat zij vreest voor een sociaal isolement. In het aangevoerde ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit tot terugvordering had kunnen komen
4.8. De rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit blijven dan ook in stand, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Korting op de bijstand
5.1. Verweerder heeft per 1 juli 2011 een bedrag van € 81,66 per maand gekort op de bijstandsuitkering van eiseres. Verweerder heeft dit bedrag bepaald aan de hand van de onder 4.2. omschreven methode. De rechtbank acht dit onjuist. Zij verwijst daarvoor naar wat zij in rechtsoverweging 4.2. heeft overwogen.
5.2. Verweerder mag wel de uitkering per maand korten met de daadwerkelijk in die maand ontvangen inkomsten. Zo acht de rechtbank het juist dat verweerder er van uit gaat dat eiseres € 20,- contant per maand ontvangt en € 20,- voor de OV-chipkaart. Deze contante betalingen zijn structureel van karakter. Uit het in beroep aangevoerde kan de rechtbank niet opmaken dat eiseres deze contante betalingen niet langer meer krijgt. Verweerder is dus bevoegd om de algemene bijstandsuitkering met € 40,- per maand te korten.
5.3. Aan de hand van bankafschriften heeft eiseres aangetoond dat in de periode vanaf 1 juli 2011 geen extra bedragen meer zijn bijgeschreven op haar bankrekening. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder dus niet bevoegd om de bijstandsuitkering van eisers met een groter bedrag dan € 40,- te korten. Het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de korting van de bijstand vanaf 1 juli 2011 komt derhalve ook voor vernietiging in aanmerking.
5.4. Wat betreft eventuele toekomstige incidentele bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres merkt de rechtbank ten overvloede op dat die eenvoudig kunnen worden verrekend met de lopende bijstandsuitkering van eiseres. Op grond van artikel 58, derde lid, van de WWB is verweerder namelijk bevoegd om ontvangen middelen over drie voorafgaande maanden te verrekenen met de algemene bijstand.
5.5. De rechtbank is van oordeel dat het geschil wat betreft de korting op de bijstand finaal kan worden beslecht. De rechtbank zal bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaren en het primaire besluit 1 herroepen. De rechtbank zal bepalen dat de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 1 juli 2011 met € 40,- per maand wordt gekort.
5.6. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat deze uitspraak inzake de naar beneden bijgestelde korting beperkt is. De looptijd beslaat de periode vanaf 1 juli 2011 en loopt tot aan de datum met ingang waarvan de korting op de bijstandsuitkering van € 40,- per maand op grond van het besluit van 22 september 2011 ingaat. Dit komt omdat het besluit van 22 september 2011 geen onderdeel uitmaakt van de hier aan de orde zijnde procedure.
6. Slotoverwegingen
6.1. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
6.2. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot de kosten op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). In bezwaar tegen het primaire besluit 1 heeft eiseres geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiseres heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, moet verweerder dit bedrag aan de griffier van de rechtbank betalen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven voor zover daarbij de bijstandsuitkering van eiseres is herzien over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 en voor zover daarbij van eiseres over deze periode een bedrag van € 458,87 is teruggevorderd;
- herroept het primaire besluit 1 van 14 juli 2011 en bepaalt dat de uitkering van eiseres vanaf 1 juli 2011 met € 40,- per maand wordt gekort;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 41,- aan eiseres dient te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874 -, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB