ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV12-647
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in incassofase afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2012, vorderde de stichting Waternet betaling van een bedrag van € 2,05 van de gedaagde, die niet in de procedure was verschenen. Waternet stelde dat de gedaagde een eerdere vordering van € 197,43 had, waarop een betaling van € 195,38 was gedaan. De gedaagde was niet verschenen en had geen verweer gevoerd, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter beoordeelde de vordering ambtshalve en concludeerde dat de vordering tot betaling van € 2,05 niet toewijsbaar was.

De rechter oordeelde dat Waternet onvoldoende had onderbouwd dat er na de betaling door de gedaagde nog een vordering resteerde. Waternet had zich beroepen op artikel 6:119a BW, dat betrekking heeft op de wettelijke handelsrente, maar de rechter stelde vast dat niet was aangetoond dat de overeenkomst tussen partijen als een handelsovereenkomst kon worden gekwalificeerd. Hierdoor was de gevorderde rente niet toewijsbaar.

Daarnaast merkte de rechter op dat Waternet niet had aangetoond wanneer de gedaagde het bedrag van € 195,38 had betaald, waardoor niet kon worden vastgesteld over welke periode rente was berekend. De rechter concludeerde dat er onvoldoende basis was voor de vordering van € 2,05 en wees deze af, met veroordeling van Waternet in de kosten van de procedure aan de zijde van de gedaagde, die op nihil werden begroot.

Ten overvloede werd opgemerkt dat, zelfs als de vordering tot betaling van € 2,05 gegrond zou zijn, Waternet in redelijkheid de gedaagde had moeten sommeren voordat een dagvaarding werd uitgebracht, gezien de geringe omvang van het restantbedrag in verhouding tot de kosten van gerechtelijke invordering. Waternet had echter geen bewijs geleverd van een dergelijke sommatie, wat ook een reden was voor afwijzing van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 12-647
Datum : 22 februari 2012
178
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
de stichting STICHTING WATERNET
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
eiseres
nader te noemen Waternet
gemachtigde: A.H.P.M. van der Vleuten
t e g e n:
[gedaagde]
wonende te Amsterdam
gedaagde
niet verschenen
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
Een dagvaarding van 12 december 2011 houdende de vordering van Waternet. [gedaagde] is niet in de procedure verschenen, hoewel de dagvaarding aan de daaraan door de wet gestelde eisen voldoet.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.Waternet vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2,05. Waternet stelt dat zij een vordering had op [gedaagde] van € 197,43, waarop door [gedaagde] een bedrag van € 195,38 in mindering is betaald.
2.[gedaagde] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd. Tegen hem is verstek verleend.
3.In het kader van de ambtshalve toetsing van een vordering bij verstek geldt het volgende.
4.De oorspronkelijke vordering vóór betaling van € 195,38 bevat een post van € 3,79 aan rente. Daarbij beroept Waternet zich op artikel 6:119a BW. Dat artikel is echter gewijd aan de wettelijke handelsrente. Niet is gesteld dat de overeenkomst tussen partijen is te kwalificeren als een handelsovereenkomst of dat partijen toepasselijkheid van dat artikel anderszins zijn overeengekomen, zodat een bedrag aan wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is. Mogelijk is hier sprake van een verschrijving en heeft Waternet het oog op de wettelijke rente als bedoeld in 6:119 BW. Nu Waternet echter geen informatie in de dagvaarding geeft met betrekking tot de datum waarop [gedaagde] het bedrag van € 195,38 in mindering heeft betaald, kan niet worden vastgesteld over welke periode Waternet rente heeft berekend en kan dus ook niet worden vastgesteld welk rentepercentage is toegepast c.q. niet worden vastgesteld of het bij het beroep op 6:119a BW ging om een verschrijving. Van dat laatste kan daarom niet worden uitgegaan. Nu onvoldoende is gesteld voor een beroep op 6:119a BW is daarmee tevens onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat het bij het bedrag aan rente van € 3,79 ging om een gegronde en afdwingbare vordering.
5.Gelet op het bovenstaande is onvoldoende gesteld voor de conclusie dat er na betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 195,38 nog een vordering is overgebleven. Dat betekent dat de onderhavige vordering van € 2,05 niet toewijsbaar is. De vordering wordt mitsdien afgewezen met veroordeling van Waternet in de kosten van [gedaagde], te stellen op nihil.
6.Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Aangenomen dat de vordering tot betaling van € 2,05 wel gegrond en toewijsbaar zou zijn bevonden, zou het volgende hebben gegolden. Volgens de dagvaarding betreft het hier een vordering waaraan na sommatie door de incassogemachtigde vrijwel volledig is voldaan. Er resteerde toen nog een bedrag van € 2,05. Gelet op de omvang van dit restantbedrag in verhouding met de oorspronkelijke vordering, alsmede gelet op de wanverhouding tussen de hoogte van dit restantbedrag en de kosten die een gerechtelijke invordering daarvan met zich meebrengt diende Waternet alvorens voor dit restantbedrag een dagvaarding uit te brengen, in redelijkheid [gedaagde] voor dit bedrag van € 2,05 nogmaals te sommeren onder aanzegging van de consequenties die Waternet daaraan wenste te verbinden. In het onderhavige geval is door Waternet niet gesteld zij die sommatie heeft laten uitgaan, noch is een dergelijke sommatie overgelegd. Dat betekent dat ook in het geval de vordering tot betaling van € 2,05 toewijsbaar zou zijn geweest de eigen proceskosten voor rekening van Waternet zouden zijn gebleven.
BESLISSING
De kantonrechter:
I.wijst de vordering af;
II.veroordeelt Waternet in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil;
Aldus gewezen door mr. C. von Meyenfeldt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter