ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7640
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling in incassofase afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2012, vorderde de stichting Waternet betaling van een bedrag van € 2,05 van de gedaagde, die niet in de procedure was verschenen. Waternet stelde dat de gedaagde een eerdere vordering van € 197,43 had, waarop een betaling van € 195,38 was gedaan. De gedaagde was niet verschenen en had geen verweer gevoerd, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter beoordeelde de vordering ambtshalve en concludeerde dat de vordering tot betaling van € 2,05 niet toewijsbaar was.
De rechter oordeelde dat Waternet onvoldoende had onderbouwd dat er na de betaling door de gedaagde nog een vordering resteerde. Waternet had zich beroepen op artikel 6:119a BW, dat betrekking heeft op de wettelijke handelsrente, maar de rechter stelde vast dat niet was aangetoond dat de overeenkomst tussen partijen als een handelsovereenkomst kon worden gekwalificeerd. Hierdoor was de gevorderde rente niet toewijsbaar.
Daarnaast merkte de rechter op dat Waternet niet had aangetoond wanneer de gedaagde het bedrag van € 195,38 had betaald, waardoor niet kon worden vastgesteld over welke periode rente was berekend. De rechter concludeerde dat er onvoldoende basis was voor de vordering van € 2,05 en wees deze af, met veroordeling van Waternet in de kosten van de procedure aan de zijde van de gedaagde, die op nihil werden begroot.
Ten overvloede werd opgemerkt dat, zelfs als de vordering tot betaling van € 2,05 gegrond zou zijn, Waternet in redelijkheid de gedaagde had moeten sommeren voordat een dagvaarding werd uitgebracht, gezien de geringe omvang van het restantbedrag in verhouding tot de kosten van gerechtelijke invordering. Waternet had echter geen bewijs geleverd van een dergelijke sommatie, wat ook een reden was voor afwijzing van de vordering.